Parlementaire vraag nr. 1952 van de heer Peter De Roover van 18.03.2024
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2023-2024, QRVA 55/134 d.d. 24.05.2024, blz. 212
Belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling.
VRAAG (van de heer De Roover)
Artikel 292bis, § 1 WIB92 stelt dat het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling volledig wordt verrekend met de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners. Indien een aanslagjaar geen of onvoldoende belastingschuld oplevert, wordt het voor dat aanslagjaar niet verrekende belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling achtereenvolgens overgedragen naar de volgende vier aanslagjaren (tot en met aanslagjaar 2024) dan wel drie aanslagjaren (vanaf aanslagjaar 2025).
Artikel 530 WIB92 regelt de omzetting van overgedragen investeringsaftrek in belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling. In afwijking van artikel 292bis, § 1, tweede en vijfde lid WIB92, is dit belastingkrediet niet terugbetaalbaar, maar het kan zonder beperking in de tijd worden overgedragen.
De wet spreekt zich slechts op één punt expliciet uit over de volgorde van de verrekening: met name dat het saldo van het overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling van het oudste aanslagjaar eerst wordt verrekend (artikel 292bis, § 1, vierde lid WIB92). De volgorde van verrekening van het belastingkrediet kent nochtans een groot praktisch belang. Indien de belastingplichtige eerst het belastingkrediet van het boekjaar zou kunnen verrekenen in plaats van het overgedragen belastingkrediet versnelt dit de terugbetaling van het terugbetaalbare belastingkrediet.
Bovendien gelden er geen grensbedragen met betrekking tot de verrekening van het belastingkrediet van het boekjaar, waar dit wel zo is bij de verrekening van het overgedragen belastingkrediet. Daarnaast kan de onbeperkte overdracht van het niet-terugbetaalbare belastingkrediet worden vermeden indien eerst het niet-terugbetaalbare belastingkrediet verrekend kan worden met de verschuldigde belasting alvorens het terugbetaalbare belastingkrediet te verrekenen.
1. Toepassing van de volgorde van verrekening met betrekking tot het terugbetaalbare belastingkrediet van het boekjaar versus het overgedragen terugbetaalbare belastingkrediet: kunt u bevestigen dat de structuur van artikel 292bis, § 1 WIB92 en het formulier 275W bij de aangifte vennootschapsbelasting zo dient te worden geïnterpreteerd dat de belastingplichtige eerst het belastingkrediet van het boekjaar moet verrekenen in plaats van het overgedragen belastingkrediet? Het nieuwe formulier 275W laat toe om deze volgorde van verrekening als dusdanig in het formulier te verwerken.
Indien niet bevestigend kan worden geantwoord, kunt u aangeven op welke wettelijke basis de voorrang van verrekening met betrekking tot het overgedragen belastingkrediet ten opzichte van het belastingkrediet van het boekjaar kan worden gemotiveerd?
2. Toepassing van de volgorde van verrekening met betrekking tot het terugbetaalbare belastingkrediet versus het niet-terugbetaalbare belastingkrediet: kunt u bevestigen dat de structuur van artikel 292bis, § 1 WIB92, in samenlezing met artikel 530 WIB92, zo dient te worden geïnterpreteerd dat de belastingplichtige eerst het niet-terugbetaalbare belastingkrediet kan verrekenen in plaats van het terugbetaalbare belastingkrediet?
Het nieuwe formulier 275W laat toe om deze volgorde van verrekening als dusdanig in het formulier te verwerken. Bovendien zou de voorrang van het niet-terugbetaal-bare belastingkrediet op het terugbetaalbare belastingkrediet in lijn zijn met het principe dat eerst de niet-terugbetaalbare voorheffingen worden verrekend (bijv. het forfaitaire gedeelte voor buitenlandse belastingen zoals voorzien in artikel 285 WIB92) en pas daarna de terugbetaalbare voorheffingen (bijv. andere terugbetaal-bare roerende voorheffing zoals voorzien in artikel 279 WIB92).
Indien niet bevestigend kan worden geantwoord, kunt u aangeven op welke wettelijke basis de voorrang van verrekening met betrekking tot het terugbetaalbare belastingkrediet ten opzichte van het niet-terugbetaalbare belastingkrediet kan worden gemotiveerd?
3. Toepassing van versnelde terugbetaalbaarheid (na drie in plaats van vier aanslagjaren) vanaf aanslagjaar 2025: kunt u bevestigen dat het overgedragen belastingkrediet, dat ontstond vóór aanslagjaar 2025 en waarvan de terugbetaalbaarheid zich vanaf aanslagjaar 2025 situeert, reeds kan genieten van de versnelde terugbetaalbaarheid van drie aanslagjaren (bijv. belastingkrediet dat ontstond in aanslag-jaar 2024 is terugbetaalbaar in aanslagjaar 2027, in plaats van in aanslagjaar 2028)?
Indien niet bevestigend kan worden geantwoord, kunt u aangeven hoe deze uitkomst (waarbij de vóór aanslagjaar 2025 ontstane belastingkredieten die vanaf aanslagjaar 2025 terugbetaalbaar als "niet-gekwalificeerd terugbetaal-baar belastingtegoed" worden aangemerkt) kan worden gerijmd met de bedoeling van de wetgever om de negatieve implicaties van een niet-gekwalificeerd terugbetaal-baar belastingtegoed in het kader van de pijler 2 berekeningen te vermijden?
ANTWOORD (van de vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding)
1. De wetgever heeft destijds de vennootschappen de mogelijkheid gegeven om onherroepelijk te kiezen voor het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling in plaats van de investeringsaftrek om internationale vergelijkingen inzake de fiscale impact van investeringen duidelijker en zichtbaarder te maken. Aan vennootschappen toestaan om het terugbetaalbare belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling van het belastbare tijdperk te verrekenen vóór het terugbetaalbare belastingkrediet van de vorige belastbare tijdperken, zou in strijd zijn met de autonome verrekeningsregel zoals voorzien in artikel 292bis, § 1, vierde lid, WIB 92 en kan bijgevolg niet worden overwogen.
2. Zoals hiervoor wordt aangehaald, is de enige bepaling die een verrekening van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling voorziet, opgenomen in artikel 292bis, § 1, vierde lid, WIB 92. Volgens die bepaling wordt het saldo van overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling van het oudste aanslagjaar het eerst verrekend. De toelichting bij de opgave 275W die bij de aangifte moet worden gevoegd, bespreekt de toe te passen werkwijze die in overeenstemming is met die bepaling.
Op basis van een gezamenlijke lezing van de artikelen 292bis, § 1, vierde lid, en 530, § 1, derde lid, WIB 92, zal het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling zoals bedoeld in dat laatste artikel, het eerst worden verrekend.
3. Ik meen dat de wijzigingen die werden ingevoerd door de wet van 19 december 2023 niet van toepassing zijn op de "oude" belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, namelijk diegene die vóór het aanslagjaar 2025 worden "opgebouwd". Anders gezegd, de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn voor de "oude" belastingkredieten, zullen ten laatste van toepassing zijn voor de belastingkredieten die in het aanslagjaar 2024 worden "opgebouwd". De eventuele terugbetaling van die belastingkredieten zal gebeuren in het aanslagjaar 2028.
De voormelde wijzigingen moeten worden gezien als het beginpunt van het streven naar een coördinatie tussen de "Pijler 2" wetgeving en het WIB 92.
Uit de parlementaire stukken kan worden afgeleid dat de beoordeling of het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling moet worden beschouwd als een gekwalificeerd of een niet-gekwalificeerd terugbetaalbaar belastingtegoed, moet gebeuren in het jaar waarin het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling wordt "toegekend (opgebouwd)" (zie de parlementaire stukken bij de wet van 19 december 2023, Kamer, zitting 2023-2024, DOC 55 3678/001, blz. 120-121). Dit komt door het feit dat het belastingkrediet een impact zal hebben op de aangepaste betrokken belastingen in het jaar van opbouw. De voor aanslagjaar 2025 ontstane belastingkredieten hebben dus geen invloed daar de minimumbelasting slechts geldt voor boekjaren beginnend vanaf 31 december 2023. Enkel voor belastingkredieten opgebouwd vanaf aanslagjaar 2025 werd het opportuun geacht om de terugbetalingstermijn in te korten, zodat voortaan het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling gekwalificeerd wordt als gekwalificeerd terugbetaalbaar belastingtegoed.