Parlementaire vraag nr. 3-6150 van mevrouw De Schamphelaere van 25.10.2006

Parlementaire vraag nr. 3-6150 van mevrouw De Schamphelaere dd. 25.10.2006

Vr. en Antw., Senaat, 2006-2007, nr. 3-90, blz. 10457-10460

Co-ouderschap - Fiscale behandeling

VRAAG
Vanaf het aanslagjaar 2000 biedt het nieuw artikel 132 bis van het WIB 1992 de mogelijkheid aan gescheiden levende ouders om de toeslagen op de belastingvrije som met betrekking tot het kind voor wie het hoederecht wordt gedeeld, voor de helft aan elk van beiden toe te kennen, op voorwaarde dat zij daartoe gezamenlijk een schriftelijke aanvraag indienen. Die aanvraag moet bij hun aangifte in de personenbelasting worden gevoegd. Ze geldt slechts voor één aanslagjaar en kan niet worden herroepen.
Indien de ouders opteren voor de verdeling van die toeslagen op de belastingvrije som, zijn de onderhoudsuitkeringen welke voor de kinderen betaald zijn, echter niet aftrekbaar van het totaal netto-inkomen. Inderdaad is de aftrek van onderhoudsgeld niet verenigbaar met de verdeling van de verhoogde belastingvrije som voor kinderen ten laste nemen (randnummer 26 van circulaire nr. Ci. RH.331/532 273 (AOIF 5/2002) van 19 februari 2002 met verwijzing naar artikel 104, 1º en 2º, WIB 1992).
Deze facultatieve regeling heeft enerzijds het nadeel dat ze enkel op gezamenlijke aanvraag kan worden verkregen worden en bijvoorbeeld geen deel kan uitmaken van een rechterlijke beslissing bij kennelijke onwil van één der co-ouders.
Anderzijds heeft de facultatieve regeling, alhoewel ze goed bedoeld is, ook negatieve financiële gevolgen voor vele co-ouders. Stel dat de vrouw twee kinderen fiscaal ten laste heeft. Zonder aanvraag tot verdeling van de verhoging van de belastingvrije som van een kind ten laste geeft dit het volgende resultaat :
Vrouw : de belastingvrije som bedraagt 5 940 euro te verhogen met de verhoging voor twee kinderen ten laste (3 250 euro), in totaal 9 190 euro. De inkomensschijf van 25% heeft betrekking op een inkomen van 0 tot 7 290 euro. De inkomensschijf van 30% heeft betrekking op een inkomen van 7 290 tot 10 380 euro. De totale belastingvrije som levert een belastingvermindering op van 25% voor de schijf tot 7 290 en 30% voor de schijf van 7 290 tot 9 190 euro. In centen uitgedrukt : 1 822,50 + 570 = 2 392,50 euro
Man : de belastingvrije som bedraagt 5 940 euro. De totale belastingvrije som levert dus een belastingvermindering op van 25% voor de schijf tot 5 940. In centen uitgedrukt : 1 822,50 euro.
Vrouw en man hebben in dit geval dus een belastingvermindering van 4 215 euro samen.
Stel daarentegen dat man en vrouw akkoord gaan en de verdeling vragen overeenkomstig artikel 132 bis :
Vrouw : de belastingvrije som bedraagt 5 940 euro te verhogen met de verhoging voor 2 kinderen ten laste (3 250/2 euro), in totaal 7 565 euro. De totale belastingvrije som levert een belastingvermindering op van 25% voor de schijf van 7 290 en 30% voor de schijf van 7 290 tot 7 565 euro. In centen uitgedrukt : 1 822,50 + 82,50 = 1 905 euro.
Man : de belastingvrije som bedraagt 5 940 euro te verhogen met de verhoging voor 2 kinderen ten laste (3 250/2 euro), in totaal 7 565 euro. De totale belastingvrije som levert een belastingvermindering op van 25% voor de schijf van 7 290 en 30% voor de schijf van 7 290 tot 7 565 euro. In centen uitgedrukt : 1 822,50 + 82,50 = 1 905 euro.
Vrouw en man hebben dus een belastingvermindering van 3 810 euro samen. De verdeling doet hen samen 405 euro meer belastingen betalen ! Hoe meer kinderen, hoe hoger de verhoging is van de belastingvrije som en dus hoe nadeliger het is ze te verdelen over beide ouders.
Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :
1. Hoeveel belastingplichtigen hebben geopteerd voor het facultatieve regime ?
2. Is de geachte vice-eersteminister zich bewust van de negatieve gevolgen van de totale ontoepasbaarheid van dit regime wanneer één van de ouders manifest onwillig is om een gezamenlijke aanvraag in te dienen ?
3. Is hij zich bewust van de negatieve financiële gevolgen van dit regime voor de co-ouders ?
4. Acht hij het nuttig om de bovenvermelde problemen te verhelpen en zo ja, binnen welke tijdspanne ?

ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Financiën)
1. Wat het aantal aangiften betreft waarin door gescheiden ouders gebruik wordt gemaakt van de fiscale regeling ter zake de gezamenlijke uitoefening van het hoederecht over de kinderen, zijn volgende gegevens beschikbaar voor aanslagjaar 2005, inkomsten 2004 :
a) aantal aangiften waarin de ouder-belastingplichtige die de kinderen ten laste heeft, bereid is de helft van het belastingvoordeel aan de andere ouder af te staan met wie hij gezamenlijk het hoederecht over de kinderen heeft : 7 551;
b) aantal aangiften waarin de andere ouder-belastingplichtige die de kinderen fiscaal niet ten laste heeft maar wel gezamenlijk het hoederecht over de bovenbedoelde kinderen uitoefent, bevestigt dat de helft van het belastingvoordeel is afgestaan : 8 083.
Het verschil tussen de beide bedragen vloeit voort uit het feit dat in een reeks gevallen, op het moment van het indienen van de aangifte, het oorspronkelijke akkoord tussen de ex-partners omtrent de ventilatie van het bovenvermeld belastingvoordeel toch niet is gerespecteerd. Dit is het geval wanneer degene die zich aanvankelijk bereid heeft getoond om de helft van de toeslagen op de belastingvrije som af te staan, alsnog op het moment van de aangifte beslist om zulks niet te doen en dit om uiteenlopende redenen.
2. Tot en met aanslagjaar 2007 kan de fiscale co-ouderschapsregeling slechts worden toegepast als beide ouders daartoe gezamenlijk een schriftelijke aanvraag indienen die bij hun aangifte in de inkomstenbelasting dient te worden gevoegd.
Ingevolge het arrest van het Arbitragehof van 12 januari 2005 en bepaalde wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek (meer bepaald de wijziging van de adoptiewetgeving door de wet van 18 mei 2006 - Belgisch Staatsblad van 20 juni 2006, 2e editie - en de wijziging van artikel 374, § 2, van dat Wetboek inzake de verblijfsregeling van kinderen door de wet van 18 juli 2006 - Belgisch Staatsblad van 4 september 2006), werd de fiscale co-ouderschapsregeling aangepast bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). De regering heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om de formaliteiten voor de co-ouderschapsregeling te vereenvoudigen.
Vanaf aanslagjaar 2008 wordt de fiscale co-ouderschapsregeling in beginsel toegepast wanneer twee ouders die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin samen het ouderlijk gezag uitoefenen over kinderen waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over hen beiden :
- hetzij op grond van een geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst;
- hetzij op grond van een rechterlijke beslissing.
Deze regeling geldt slechts als uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar de bovenbedoelde overeenkomst werd geregistreerd of gehomologeerd of de rechterlijke beslissing is genomen.
De ouders zullen vanaf aanslagjaar 2008 dus niet langer jaarlijks een gezamenlijke schriftelijke aanvraag bij hun aangifte in de inkomstenbelasting moeten voegen. Ze zullen eenvoudigweg een afschrift van de bovenbedoelde rechterlijke beslissing of overeenkomst ter beschikking moeten houden van de administratie.
3 en 4. Het geachte lid lijkt te willen aantonen dat de fiscaliteit negatieve financiële gevolgen heeft voor de ouders die hebben geopteerd voor de fiscale co-ouderschapsregeling.
De wijzigingen die door de genoemde Wet van 27 december 2006 zijn aangebracht aan de fiscale co-ouderschapsregeling hebben de regeling zonder twijfel rechtvaardiger gemaakt.
Zo kan een ouder die een kind fiscaal niet ten laste heeft, maar aan wie op grond van het fiscaal stelsel van co-ouderschap de helft van de toeslag op de belastingvrije som voor dat kind wordt toegekend, vanaf aanslagjaar 2008 de kosten voor kinderopvang die hij voor dat kind heeft betaald, fiscaal inbrengen (voor zover aan de voorwaarden is voldaan).
Als het een ouder betreft die alleen wordt belast, heeft hij eveneens recht op de toeslag voor een belastingplichtige die alleen wordt belast en die één of meer kinderen ten laste heeft.
Indien het kind op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 3 jaar niet heeft bereikt, heeft de ouder die geen kosten voor kinderopvang inbrengt voor dat kind, bovendien recht op de helft van de toeslag voor kinderen ten laste jonger dan drie jaar.
Dit gezegd zijnde, kan het niet worden ontkend dat zelfs de gewijzigde regeling soms aanleiding kan geven tot situaties waarin, ondanks de optelling van de verkregen individuele voordelen, het fiscaal minder voordelig is dan wanneer de echtgenoten niet waren gescheiden of wanneer geen fiscale co-ouderschapsregeling zou zijn gevraagd. Ik vind echter dat dit aspect moet worden gerelativeerd ten opzichte van het hoofddoel van de co-ouderschapsregeling, namelijk enerzijds de kinderen trachten op te voeden op een zo harmonieus mogelijke wijze, rekening houdend met hun specifieke levensomstandigheden, en anderzijds de lasten daarvan zo veel mogelijk op gelijkmatige wijze over beide ouders te verdelen.