Parlementaire vraag nr. 740 van mevrouw Leen Dierick van 21.01.2016
Parlementaire vraag nr. 740 van mevrouw Leen Dierick dd. 21.01.2016
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/069 dd. 14.04.2016, blz. 362
De zelfstandigen in bijberoep en de fiscale bemiddelingsdienst
VRAAG (van mevrouw Dierick)
In opvolging van mijn parlementaire vraag nr. 665 van 26 november 2015 (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2015-2016, nr. 62, blz. 330) over de zelfstandigen in bijberoep en de fiscale bemiddelingsdienst, stel ik graag enkele bijkomende vragen.
1. In het geval van bio-landbouwbedrijven met een gedeelte serre-oppervlakte en een gedeelte buitenteelt, is het zo dat, aangezien grond niet mag afgeschreven worden, de buitenoppervlakte niet meetelt voor afschrijving volgens de mening van de inspectie. Deze redenering wordt doorgetrokken naar andere goederen zoals het regenwaterbassin, tanks, parkings, loods, grasland, en dergelijke die al dan niet noodzakelijk zijn voor serrebedrijven. Daarnaast stelt zich voor dit type bedrijven ook een ander probleem, namelijk dat ook andere kosten dikwijls noodzakelijkerwijze over meerdere jaren gespreid dienen te worden (beregening, pompen, extra wateropvang, verwarming, enz.). Daarbij moet dan ook nog eens de volledige serre ondertussen onderhouden worden, zelfs als een deel niet in gebruik zou zijn (verluchting, beglazing, enz.).
1. a) Klopt de redenering van de inspectie inzake de afschrijving of aftrek van investeringen door bio-landbouwbedrijven?
b) Zo nee, zal u maatregelen voorzien met betrekking tot de voorwaarden voor de afschrijving van de vaste activa en de oprichtingskosten inzake investeringen gedaan door bio-landbouwbedrijven? 2. Zelfstandigen (al dan niet in bijberoep) kunnen hun kosten niet overdragen, waardoor ze in feite bepaalde kosten "privé" moeten dragen volgens de interpretatie van de inspectie, maar eens het bedrijf winst maakt (waardoor een deel van de kosten uiteindelijk verloren zijn voor de aftrek) wordt het bedrijf er wel op belast. Aangezien de investering vooraf gedaan moet worden en men wordt erna belast op hetgeen er allemaal van activa staat, lijkt het onrechtvaardig dat men belast wordt op hetgeen operationeel is.
a) Klopt bovenstaande redenering volgens u? b) Zo ja, zal u dan maatregelen hieromtrent plannen?
3. De inspectie heeft drie jaar de tijd om controles uit te voeren en zeven jaar in geval van fraude. Omdat niet alleen de wetgeving continu wijzigt en men in sommige sectoren na drie jaar achter de feiten aanholt (bijvoorbeeld in het geval van de biolandbouw), omdat sommige investeringen moeilijk te plannen zijn, gaan er vragen op om de periode voor controles te beperken tot één jaar. In een steeds wijzigende en onder druk staande markt kan een periode van drie jaar immers nefast zijn. Volgens sommigen zou men voor grotere (land- en tuinbouw)bedrijven wel een periode van één jaar hanteren.
a) Kan u zeggen of een dergelijke controletermijn van één jaar bestaat voor grote land- en tuinbouwbedrijven?
b) Zo ja, waarom geldt dit niet voor alle land- en tuinbouwbedrijven?
c) Zal u dan wijzigingen voorzien in de heersende controleperiode?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
1. en 2. In de veronderstelling dat uw vragen betrekking hebben op natuurlijke personen die niet volgens forfaitaire grondslagen van aanslag, maar volgens het gemeen recht worden belast, kan ik u het volgende antwoorden. Afschrijvingen op oprichtingskosten en op immateriële en materiële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is, zijn als beroepskosten aftrekbaar indien ze verband houden met de uitoefening van de beroepswerkzaamheid en voor zover alle andere wettelijke en reglementaire voorwaarden ter zake zijn vervuld. Dat geldt zowel voor bio-landbouwbedrijven als voor alle andere belastingplichtigen. Wanneer de aftrekbare beroepskosten met betrekking tot een bepaalde beroepswerkzaamheid het brutobedrag van de inkomsten van die werkzaamheid overtreffen, ontstaat een beroepsverlies dat onder de wettelijke en reglementaire voorwaarden ter zake kan worden afgetrokken van de inkomsten van eventuele andere beroepswerkzaamheden van de belastingplichtige. Als ook die inkomsten onvoldoende zijn, kan het nog niet afgetrokken gedeelte van het geleden beroepsverlies worden afgetrokken van de beroepsinkomsten van de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner en als zelfs die inkomsten onvoldoende zijn, kan het nog niet afgetrokken gedeelte van het beroepsverlies naar een volgend belastbaar tijdperk worden overgedragen.
3. De onderzoekstermijnen van drie en zeven jaar zijn van openbare orde en zijn toepasselijk op alle belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de inkomstenbelastingen, ongeacht de activiteit die ze uitoefenen en de omvang ervan. Een controletermijn van één jaar voor grote land- en tuinbouwbedrijven is dus niet van toepassing. De door het geachte lid voorgestelde inperking van de controletermijnen tot één jaar voor een bepaalde categorie van belastingplichtigen is niet aan de orde en zou bovendien indruisen tegen het gelijkheidsbeginsel.