Parlementaire vraag nr. 1330 van de heer Didden van 21.04.1998

VRAAG 98/1330

Vraag nr. 1330 van de heer Didden dd. 21.04.1998


Bull. nr. 789, pag. 123

Vr. en Antw., Kamer, 1997-1998, nr. 145, blz. 19954-19956

Indiciair tekort. - Aard.

VRAAG

In principe kan iedere belastingbetaler geconfronteerd worden met een zogenaamde "indiciaire afrekening". Hierbij worden zijn inkomsten en uitgaven over een of meerdere jaren met elkaar vergeleken. De wet gaat ervan uit dat dit gedeelte overeenstemt met niet-aangegeven inkomsten van dat jaar, maar preciseert niet over welke inkomsten het gaat. Er bestaan verschillende soorten inkomsten die elk hun eigen fiscaliteit kennen. Bij twijfel moet dit immers in het voordeel van de belastingbetaler spelen.

Ik stel helaas vast dat de meeste belastingcontroleurs niet twijfelen. Zij belasten vooral bij zelfstandigen het tekort als een beroepsinkomen. Dit zorgt altijd voor een fikse navordering, want beroepsinkomsten worden niet alleen aan de hoogste tarieven belast, maar die belasting wordt ook nog eens ongeveer 20 % verhoogd indien zij niet via voorafbetalingen werden betaald. Bovendien doen zij op deze manier ook een cadeau aan hun collega van de BTW. De meeste zelfstandigen zijn immers ook BTW-plichtig, zodat op de bijkomende inkomsten ook BTW moet worden afgehouden.

De belastingplichtigen vinden deze procedure onwettig omdat de fiscus geen enkele bewijsvoering aanhaalt waaruit de rechtvaardiging van deze aanslag verantwoord wordt.

Niet zelden hebben de belastingplichtigen het gevoel dat buiten de minister van Financiën niemand in de administratie ooit gehoord heeft van "in dubio contra fiscum".

1. Bent u van mening dat de fiscus de oorsprong van het indiciair tekort moet bewijzen?

2. Welke soorten van inkomsten komen in aanmerking om een indiciair tekort te verantwoorden en wat zijn de verschillende tarieven van belastbaarheid voor elk van deze categorieën?

3. Bent u van mening dat het hof van beroep in zijn arrest van 18 februari 1992 correct oordeelde: "De wet laat enkel toe om de (bijkomende) belastbare grondslag te bepalen, maar niet om aan die grondslag een specifieke kwalificatie te geven"?

4. Bent u van mening dat wanneer de reële oorsprong van het bijkomend inkomen niet kan worden aangetoond door de fiscus, het indiciair tekort dan moet worden belast als een gezamenlijk belastbaar inkomen van onbepaalde oorsprong?

5. Bent u van oordeel dat de procedure gevolgd door de administratie om het indiciair tekort te belasten, zonder bewijsvoering, als beroepsinkomsten een overtreding is van de wet?

6. Bent u van oordeel dat geen verhoging mag toegepast worden op een indiciair tekort (zie rechtspraak)?

ANTWOORD

Een indiciair vastgestelde hogere graad van gegoedheid wordt, behoudens tegenbewijs door de belastingplichtige, geacht voort te komen uit belastbare inkomsten verkregen tijdens het betrokken belastbare tijdperk. In een arrest van 2 januari 1997 neemt het Hof van Cassatie bovendien het vermoeden aan dat deze inkomsten beroepsinkomsten zijn.

De Administratie der directe belastingen is dan ook van mening dat het bestaan van een indiciair tekort:

  • een bewijsmiddel vormt voor de onvolledigheid of onjuistheid van de aangifte, die overeenkomstig artikel 444 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aanleiding kan geven tot de toepassing van een belastingverhoging;
  • met toepassing van artikel 157 van voormeld wetboek aanleiding kan geven tot de toepassing van een belastingvermeerdering wegens geen of ontoereikende voorafbetalingen.


In dit verband kan ik het geacht lid nog melden dat de administratie overigens tegen meerdere terzake door het hof van beroep te Antwerpen gewezen arresten, alsook tegen het in vraag bedoelde arrest van datzelfde hof van 18 februari 1997 (en niet 18 februari 1992), een voorziening in cassatie heeft ingediend.