Parlementaire vraag nr. 2546 van de heer Luk Van Biesen van 22.02.2019

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2018-2019, QRVA 54/185, d.d. 30.04.2019, blz. 177

Feitelijk gescheiden echtgenoten.

VRAAG

Indien echtgenoten feitelijk gescheiden zijn in de loop van het belastbaar tijdperk, bijvoorbeeld op 1 maart 2017, hebben zij hiertoe de respectievelijke code op hun (al dan niet apart ingediende) aangifte ingevuld. Normaal gesproken ontvangen zij voor aanslagjaar 2018, inkomstenjaar 2017 dan nog overeenkomstig artikel 126 WIB een gemeenschappelijke aanslag, tenzij zij de fiscale administratie vragen het aandeel van elke partner in de aanslag te bepalen.

Uit de praktijk blijkt - tot mijn verbazing - dat de fiscale administratie zelf tot opsplitsing van de te betalen belastingen overgaat, zelfs voor voorgaande aanslagjaren (bijvoorbeeld voor aanslagjaar 2017, inkomstenjaar 2016), van zodra de fiscale administratie op de hoogte is van twee verschillende inschrijvingen in het bevolkingsregister en de echtgenoten dus feitelijk gescheiden zijn.

Dit zorgt in de praktijk voor problemen, aangezien de opsplitsing ook wordt toegepast bij teruggave van belastingen. Belastingplichtigen zouden dan wel volgens de bijgevoegde documenten voor een andere verdeling kunnen opteren dan degene voorgesteld door de fiscale administratie via een onderling akkoord. Dit vormt natuurlijk vaak net een probleem bij personen die uit de echt aan het scheiden zijn.

1. Kan u verklaren waarom de fiscale administratie in sommige gevallen zo te werk gaat, zonder dat echtgenoten verzoeken om het aandeel van elke partner in de aanslag te bepalen? Waarom wordt de opsplitsing van de gemeenschappelijke aanslag onder de echtgenoten dus al voorzien voor aanslagjaren waarbij er nog geen sprake was van een feitelijke scheiding?

2. Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de regels hierrond duidelijker zijn voor de belastingplichtigen en een wettelijke basis hebben?

ANTWOORD

1. Er is een onderscheid tussen de vestiging van de aanslag overeenkomstig de bepalingen van het artikel 126 WIB en de procedure, in geval van teruggave, voor de betaling ervan aan de intussen feitelijk gescheiden echtgenoten. Op de administratie rust de verplichting om deze som op het einde van de tweede maand die volgt op de vestiging ervan terug te betalen aan de rechthebbende partners. Een rekeningnummer dat hiertoe, in tempero non suspecto (namelijk voor de scheiding intrad) werd meegedeeld kan hiertoe niet langer worden gebruikt omdat de eigenlijke titularis ervan onzeker is geworden (beide partners of slechts een van de partners?).

Daarom kiest de administratie ervoor om in deze gevallen het fiscale aandeel in de teruggave van elk van de partners te bepalen en, via een afzonderlijke brief, mee te delen. In gezamenlijk akkoord, kunnen de partners kiezen voor de wijze waarop de gezamenlijke teruggave hen kan worden vereffend. Ook kan hierbij worden gekozen voor een vereffening aan een notaris of een advocaat wat een alternatief is bij een lopende echtscheidingsprocedure. Bij gebrek aan een gezamenlijke keuze, zal de administratie de teruggave vereffenen volgens het aangekondigde fiscale aandeel, om te kunnen beantwoorden aan haar wettelijke verplichting tot tijdige terugbetaling van de belastingteruggave.

2. De desbetreffende aanslagen worden conform de bepalingen van het artikel 126 WIB gevestigd. De modaliteiten voor de terugbetaling van een gezamenlijke teruggave worden transparant gecommuniceerd naar de betrokken partners en overigens ook beschikbaar op onze internetpagina's. Het aandeel van iedere belastingplichtige in een gemeenschappelijke aanslag wordt bepaald bij artikel 144/1 tot 144/7 van het koninklijk besluit/WIB 92.