Parlementaire vraag nr. 1808 van mevrouw Barbara Pas van 31.08.2017
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2016-2017, QRVA 54/137 dd. 28.11.2017, blz. 401
Het bepalen van het beroepsmatig gebruik van de gemeenschappelijke delen
VRAAG (van mevrouw Pas)
Er zijn nogal wat mensen die een beroepsruimte thuis hebben. Denk aan dokters, paramedici, leraars, enz. Als zij hun werkelijke beroepskosten willen bewijzen, in plaats van voor het forfait te kiezen, dan kunnen zij een beroepsruimte inbrengen. Ontvangt men klanten of collega’s thuis voor deze beroepsactiviteiten, kan men ook een beroepsverhouding van de "gemeenschappelijke delen" nemen. De fiscale wetgeving verduidelijkt niet hoe mensen het beroepsmatig gebruik van de gemeenschappelijke delen moet bepalen. Men kan met een (forfaitaire) oppervlaktebreuk werken of met de economische waarde. Wat erger is, de fiscale wetgeving verduidelijkt ook niet wat de fiscus moet aanvaarden. De wetgeving spreekt over "een geheel van feitelijkheden". Dit laat uiteraard zeer veel ruimte voor interpretatie.
1. Zijn er richtlijnen hoe dit beroepsmatig gebruik, in bijzonder van de gemeenschappelijke delen, moet berekend worden?
2. Kunnen stavingstukken (bijvoorbeeld plan architect in functie van oppervlaktebreuk of schattingsverslag beëdigd schatter in functie van economische waarde) door de fiscus verworpen worden?
3. De vraag naar de verhouding beroeps-/privégebruik van een privéwoning die ook voor het beroep gebruikt wordt, is een typische feitenkwestie. Er bestaan bijvoorbeeld geen wettelijke forfaitaire percentages om die vraag te beantwoorden. Elk geval moet apart bekeken worden. Hoe wordt willekeur dan vermeden? Overweegt u initiatieven zoals een administratieve richtlijn met minimumpercentages waarvan mits motivatie kan afgeweken worden? Zo neen, overweegt u andere initiatieven? Zo neen, waarom niet?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Zoals u zelf reeds stelt is de bepaling van het beroepsgedeelte een feitenkwestie. In dat opzicht stelt nr. 49/2 van de Commentaar op het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 dat gemengde kosten in overleg tussen de belastingplichtige en de taxatiedienst moeten worden omgedeeld volgens de verhouding beroep/privé om het aftrekbare bedrag vast te stellen. Het is de taak van de ambtenaar, objectief en met redelijkheid, te oordelen of, en eventueel in welke mate, de belastingplichtige aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, daarbij rekening houdend met de juridische en feitelijke omstandigheden die uiteraard van geval tot geval sterk kunnen verschillen. Rekening houdend met de verscheidenheid aan situaties die zich kunnen voordoen ben ik geen voorstander om minimumpercentages vast te leggen voor dergelijke kosten.