Parlementaire vraag nr. 10707 van de heer Chabot van 15.03.2006

Mondelinge vraag nr. 10707 van de heer Chabot dd. 15.03.2006


Beknopt Verslag, Kamercommissie Financiën, Com 891, blz. 32-34

Kosten voor het woon-werkverkeer - Beroepskosten - Derdebetalersregeling - Vrijstelling - Aftrek

VRAAG

Tot aanslagjaar 2001 was de vergoeding van de werkgever (code 254) van de kosten voor het woon-werkverkeer van zijn personeel voor de rechthebbenden onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van belastingen (code 255), zelfs indien ze de aftrek van de werkelijke beroepskosten vroegen (code 258), met inbegrip van de volledige verplaatsingskosten.

Voor sommige categorieën werknemers, onder meer voor de federale ambtenaren, onderging de door de werkgever betaalde vergoeding in 1998 en in 2000 bepaalde wijzigingen.

Met ingang van juni 1998 hebben bepaalde besturen hun ambtenaren ertoe aangezet te kiezen voor de derdebetalersregeling. Dat betekent concreet dat die besturen de openbare vervoersmaatschappijen rechtstreeks betalen, ten belope van 54 procent van de kosten. De verklaring van schuldvordering blijft echter tot in september 2000 bestaan.

Klopt het dat, tot aanslagjaar 2002 zowel in het geval van de derdebetalersregeling als van de verklaring van schuldvordering, de ambtenaren het volledige bedrag van hun verplaatsingkosten konden aftrekken als werkelijke beroepskosten (code 258) en tegelijkertijd recht hadden op belastingvrijstelling (code 255) voor de door de werkgever betaalde vergoeding (code 254) ?

Zoniet, was dan geen sprake van een discriminatie tussen de ambtenaren die kozen voor de derdebetalersregeling ten aanzien van de ambtenaren die nog steeds gebruik maakten van de verklaring van schuldvordering ? Werden ambtenaren die dezelfde afstand aflegden en daarvoor dezelfde prijs betaalden (46 procent) verschillend behandeld wat de aftrekbaarheid van hun verplaatsingskosten betreft ?

De diensten geschillen hebben nog een groot aantal dossiers te behandelen. Zullen ze onderrichtingen krijgen om een eind te maken aan die discriminatie ? Hoe zullen die luiden en binnen welke termijn zullen ze ten uitvoer worden gelegd ?

ANTWOORD (van de heer Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën)

Tot einde 1999 was bij toepassing van artikel 38, eerste lid, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 92 alleen het bedrag van de verplichte tegemoetkoming van de werkgever in de prijs van het abonnement vrijgesteld van belasting op voorwaarde dat de werknemer door middel van een attest van een openbare vervoermaatschappij aantoonde dat hij tijdens de belastbare periode voor zijn woon- werkverkeer een abonnement had bij een dergelijke maatschappij.

Om de mobiliteit te verbeteren en een rationeler gebruik van de vervoermiddelen aan te moedigen, werd voormeld artikel gewijzigd zodat de tegemoetkoming van de werkgever in de prijs van het abonnement van de werknemer bij een openbare vervoermaatschappij helemaal is vrijgesteld, ongeacht of die tegemoetkoming al dan niet verplicht is.

In die context maakt het feit dat de betrokkenen hun werkelijke beroepskosten aftrokken of kozen voor forfaitaire aftrek terzake tot en met aanslagjaar 2001 geen verschil. Die bepalingen waren van toepassing voor alle werknemers, zowel in het systeem van de verklaringen van schuldvordering als in het systeem van de derde betaler.

Bijgevolg vermelden de werknemers in beide situaties en in de mate dat voormelde voorwaarden werden nageleefd, de werkelijke tegemoetkoming van de werkgever in hun belastingaangifte.

Niets verhinderde in principe dat de werknemers in beide gevallen de kosten van het abonnement voor honderd procent als werkelijke vervoerskosten aftrokken.

Tot slot betwijfel ik of die kwestie enige vertraging in de verwerking van de geschillendossiers kan teweegbrengen. Toch zal ik de situatie laten onderzoeken en indien nodig zullen de gepaste maatregelen worden getroffen om eventuele twijfels hieromtrent weg te nemen.