Parlementaire vraag nr. 213 van de heer Lefevre van 31.01.2000

Vr. en Antw., Kamer, 1999-2000, nr. 23, blz. 2605
Bull. nr. 805, pag. 1106
Feitelijke scheiding - Plaatsing in inrichting
VRAAG
De echtgenoot van een persoon die aan een ongeneeslijke en verergerende ziekte lijdt en die derhalve in een inrichting moest worden geplaatst, vraagt mij hoe het zit met de fiscale situatie van het gezin.
De familieband is als dusdanig niet verbroken maar de gezondheidstoestand van een van de echtgenoten heeft een onomkeerbare verbreking van het gezinsverband teweeggebracht. Beide echtgenoten zijn nog steeds op hetzelfde adres gedomicilieerd maar hebben niet langer dezelfde verblijfplaats.
1. Kunnen de echtgenoten uit fiscaal oogpunt als "alleenstaanden" worden aangemerkt?
2.
a) Zijn de door één van de echtgenoten betaalde kosten voor ziekenhuisopname of plaatsing in een verzorgingstehuis aftrekbaar voor de directe belastingen?

b) Zo ja, in welke mate?

ANTWOORD
Wanneer één van de echtgenoten in een verzorgingsinstelling is opgenomen, wordt er in de regel van uitgegaan dat die echtgenoot slechts tijdelijk uit de gemeenschappelijke woning verwijderd is en de gezinsband niet verbroken is.
Indien de gezondheidstoestand van één van de echtgenoten evenwel van die aard is dat hij een duurzame, zo niet onomkeerbare breuk in het gezinsleven heeft veroorzaakt, mag worden aangenomen dat het niet om een tijdelijke afwezigheid van die echtgenoot uit de gemeenschappelijke gezinswoning gaat en de betrokkenen in feite gescheiden leven. In die omstandigheden worden de echtgenoten overeenkomstig artikel 128, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 als alleenstaande belastingplichtigen beschouwd vanaf het jaar na dat waarin die duurzame scheiding heeft plaatsgevonden.
De vraag of de scheiding duurzaam, zo niet onomkeerbaar is, moet in elk geval afzonderlijk worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
Anderzijds kunnen onderhoudsuitkeringen op grond van artikel 104, 1° van voormeld wetboek ten belope van 80 % van het totale netto-inkomen van de belastingplichtige worden afgetrokken inzonderheid voor zover deze laatste ze regelmatig betaalt aan personen die geen deel meer uitmaken van zijn gezin.
In het geval van duurzame scheiding mag er worden aangenomen dat de uitkeringsgerechtigde geen deel uitmaakt van het gezin van de onderhoudsplichtige en komen de periodieke kosten voor opname van één der echtgenoten in een verzorgingsinstelling dan ook voor aftrek in aanmerking.
De aandacht wordt er echter op gevestigd dat bij feitelijke scheiding alleen de inkomsten uit onroerende en roerende goederen van de huwelijksgemeenschap worden geacht door elk van de echtgenoten voor de helft te zijn verkregen. De inkomsten die elke echtgenoot persoonlijk heeft verkregen, worden integraal als zijn inkomsten aangemerkt. Daaruit volgt dat bij feitelijke scheiding de kosten van opname van een van de echtgenoten in een verzorgingsinstelling alleen als onderhoudsuitkeringen van de belastbare inkomsten van de andere echtgenoot aftrekbaar zijn, in de mate dat die kosten met de inkomsten van die laatste zijn betaald en dat de opgenomen echtgenoot zelf niet over voldoende eigen inkomsten beschikt om die kosten zelf te dragen.
Ik acht het aangewezen om aan te stippen dat de aftrek van bedoelde kosten slechts van toepassing is vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden.
Tenslotte wordt eraan herinnerd dat de onderhoudsuitkeringen op grond van de artikelen 90, 3°, en 99, van hetzelfde wetboek in principe belastbaar zijn bij de uitkeringsgerechtigde ten belope van 80 %.