Commentaar van art. 339, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerkingen van 01.01.2010
TITEL VII : VESTIGING EN INVORDERING
HOOFDSTUK IV : BEWIJSMIDDELEN VAN DE ADMINISTRATIE
Art. 339, WIB 92
I. WETTEKST
Nummer 339/0
Art. 339. - De aangifte wordt onderzocht en de aanslag wordt gevestigd door de administratie der directe belastingen. Deze neemt als belastinggrondslag de aangegeven inkomsten en andere gegevens, tenzij zij die onjuist bevindt.
Wanneer de belastingplichtige ingevolge artikel 306 van aangifteplicht is vrijgesteld, wordt de aanslag gevestigd op de in het voorstel van vereenvoudigde aangifte vermelde gegevens, desgevallend verbeterd aan de hand van de opmerkingen van de belastingplichtige.
II. INLEIDING VAN DE COMMENTAAR OP DE ART. 339 TOT 344, WIB 92
Nummer 339/1
Het bedrag van de belastingschuld mag niet willekeurig worden bepaald: het moet worden bewezen.
Ter zake dient erop te worden gewezen dat :
- de bewijslast in principe op de administratie rust maar soms op de belastingplichtige wordt afgewenteld (bijvoorbeeld art. 342, § 3, en 352, WIB 92);
- de methodes of de middelen die de administratie mag aanwenden om het bewijs te leveren worden uiteengezet in de artikelen 339 tot 344, WIB 92; het gaat om :
- de aangifte van de belastingplichtige (art. 339, WIB 92);
- de door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, behalve de eed (art. 340, WIB 92);
- de processen-verbaal opgesteld door de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën (art. 340, WIB 92);
- tekenen en indiciën (art. 341, WIB 92);
- het bewijs door vergelijking (art. 342, § 1, WIB 92);
- de forfaitaire minima van winsten en baten die van toepassing zijn op ondernemingen en op beoefenaars van een vrij beroep die hun aangifte van de inkomstenbelastingen niet of laattijdig hebben ingediend (artikel 342, § 3, WIB 92);
- de niet tegenstelbaarheid van de juridische kwalificatie door de partijen gegeven aan een akte of aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen (anti-rechtsmisbruikbepaling - art. 344, WIB 92).
III. DE AANGIFTE
A. BEWIJSKRACHT VAN DE AANGIFTE
Nummer 339/2
De belastingwet verplicht, eensdeels, de belastingplichtigen een aangifte op te stellen en in te dienen (art. 305 tot 312, WIB 92) en, anderdeels, de administratie de belasting te vestigen op de aangegeven inkomsten en andere gegevens, tenzij zij die onjuist bevindt.
Een regelmatig opgestelde en ingediende aangifte is dus geloofwaardig tot het tegenbewijs (Cass.,
28.9.1965, Albrecht, Bull. 431, blz. 850; Bergen, 22.4.1990, Bull. 714, p. 863) (zie commentaar op art. 305, WIB 92); haar bewijskracht berust op een vermoeden van juistheid.
De gedigitaliseerde aangiften bekomen via de scanningprocedure of rechtstreeks langs elektronische weg hebben dezelfde bewijskracht als die welke wordt toegekend aan de papieren aangiften (zie commentaar op art. 314bis, WIB 92).
Het vermoeden van juistheid van de aangifte is zowel aan de belastingplichtige als aan de administratie tegenstelbaar en betreft zowel de inkomsten als de andere aangegeven gegevens.
De belastingplichtige behoudt niettemin altijd de mogelijkheid om terug te komen op zijn aangifte voor zover hij een vergissing in feite of een vergissing in rechte aantoont (Antwerpen, 10.4.2007, A 07/3 FisconetPlus; Luik, 11.10.2001, L 01/32 FisconetPlus).
B. VERIFICATIE VAN DE AANGIFTE
Nummer 339/3
Het vermoeden van juistheid waarvan sprake is in 339/2 ontneemt de administratie natuurlijk niet het haar door de wet toegekende recht om de verrichtingen van onderzoek, controle en wijziging in verband met de aangiften te doen (Cass., 12.12.1974, NV "Ets Freson Fourrures", Bull. 538, blz. 552).
C. WIJZIGING VAN DE AANGIFTE
Nummer 339/4
Om van de aangifte van de belastingplichtige te mogen afwijken, moet de administratie de aangegeven inkomsten en andere gegevens "onjuist bevinden".
Dat betekent dat de administratie de inkomsten en de andere gegevens die zij in de plaats stelt van die welke door de belastingplichtige zijn aangegeven, moet bepalen door gebruik te maken van de haar door de wet ter beschikking gestelde bewijsmiddelen.
Het bewijs moet nochtans niet worden geleverd in het stadium van de verzending van het bericht van wijziging. In dat stadium is het voldoende dat de administratie aan de belastingplichtige de redenen laat kennen die naar haar oordeel de wijziging rechtvaardigen alsmede de inkomsten en andere gegevens die zij voornemens is in de plaats te stellen van die welke zijn aangegeven (zie commentaar op art. 346, WIB 92).
Daarentegen, rust de bewijslast op de belastingplichtige als hij aanspraak maakt op een kost, een aftrek, een vrijstelling, of een vermindering: hij zal zich in dit opzicht niet kunnen beperken tot het vermoeden van juistheid met betrekking tot de elementen die hij in zijn aangifte zal vermeld hebben (Luik, 2.12.1998, L 98/21 FisconetPlus).
D. AKKOORD VAN DE BELASTINGPLICHTIGE
Nummer 339/5
De akkoordverklaring van de belastingplichtige of van zijn mandataris met het door de Administratie gewijzigde bedrag van de aangegeven inkomsten heeft dezelfde bewijskracht als de aangifte. Deze akkoordverklaring impliceert de erkenning van de onjuistheid van de aangifte met betrekking tot de gewijzigde elementen.
De belastingplichtige zal niet kunnen terugkomen op dit akkoord tenzij hij aantoont dat dit akkoord aangetast is door een vergissing in feite of in rechte (Bergen, 22.4.1990, BE 90/3 FisconetPlus; Antwerpen, 17.12.1996, A 96/36 FisconetPlus; Antwerpen 14.1.1997, A 97/11 FisconetPlus; Antwerpen, 3.2.1998, A 98/27 FisconetPlus; Antwerpen, 23.11.1999, A 99/15 FisconetPlus).
Evenzo zal de administratie dit akkoord moeten respecteren behalve als het gebaseerd is op een vergissing in feite of in rechte (Cass. 3.10.2003, C 03/12 FisconetPlus; Cass. 13.2.1997, C 97/1 FisconetPlus; Antwerpen, 5.12.2000, A 00/23 FisconetPlus; Gent; 5.10.1999, G 99/6 FisconetPlus).
E. BELASTINGPLICHTIGEN DIE VRIJGESTELD ZIJN VAN AANGIFTEPLICHT
Nummer 339/6
Krachtens art. 306, WIB 92, en art. 178, KB/WIB 92, zijn bepaalde categoriëen van belastingplichtigen vrijgesteld van aangifteplicht.
Alvorens een aanslagbiljet toe te sturen, zullen de betrokken belastingplichtigen, in principe een voorstel van vereenvoudigde aangifte ontvangen dat de belastbare grondslag en de daarop verschuldigde belasting vermeldt, zomede alle inlichtingen en gegevens die in aanmerking zijn genomen (zie commentaar op art. 306, WIB 92).
Nummer 339/7
Belastingplichtigen die niet akkoord gaan, dienen dit te motiveren en de onjuistheden of eventuele onvolledigheden mee te delen binnen de maand te rekenen vanaf de 3de werkdag die volgt op de verzending van het voorstel van vereenvoudigde aangifte (art. 306, § 3, WIB 92). Een verlenging van deze termijn kan gevraagd worden overeenkomstig art. 311, WIB 92.
Nummer 339/8
Het voorstel van vereenvoudigde aangifte, eventueel aangevuld binnen de voorgeschreven termijn, heeft dezelfde bewijskracht als een regelmatig ingediende aangifte (art. 306, § 4, 1e lid, WIB 92).
Nummer 339/9
Indien de belastingplichtige niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van het voorstel van vereenvoudigde aangifte binnen de vastgestelde termijn aan de administratie meedeelt, wordt dit voorstel met een onvolledige of onjuiste aangifte gelijkgesteld (art. 306, § 4, 2de lid, WIB 92) en dient de procedure van wijziging van de aangifte (art. 346, WIB 92) toegepast te worden.
Nummer 339/10
Om over te gaan tot de inkohiering van de belasting met betrekking tot de inkomsten en andere gegevens van een geldig voorstel van vereenvoudigde aangifte, beschikt de Administratie over een termijn die niet korter mag zijn dan 6 maanden vanaf de datum van verzending van het voorstel van vereenvoudigde aangifte (art. 353, 2de lid, WIB 92).
De aanslag wordt gevestigd op basis van de gegevens vermeld in het voorstel van vereenvoudigde aangifte, eventueel verbeterd in functie van de opmerkingen van de belastingplichtige.
Nummer 339/11
De belastingplichtigen die vrijgesteld zijn van aangifteplicht, dienen een aangifte te doen wanneer hen dat gevraagd wordt door de Administratie (art. 306, § 1, 2de lid). Dergelijke aangifte moet bij de betrokken dienst toekomen binnen de termijn voorzien in art. 308, § 1, WIB 92.