Parlementaire vraag nr. 1408 van de heer Van der Maelen van 11.09.2006
Parlementaire vraag nr. 1408 van de heer Van der Maelen dd. 11.09.2006
Vr. en Antw., Kamer, 2006-2007, nr. 151, blz. 29304-29307
Toeslag op de belastingvrije som - Ascendenten en zijverwanten van minstens 65 jaar
VRAAG
Met ingang van aanslagjaar 2006 is de toeslag op de belastingvrije som verhoogd naar 1 740 euro (nietgeïndexeerd); aanslagjaar 2006 : 2 450 euro) verhoogd voor ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad die de leeftijd van 65 hebben bereikt en die als ten laste beschouwd kunnen worden. Om als ten laste beschouwd te worden, mogen de nettobestaansmiddelen van de betrokkenen niet meer bedragen dan 1 800 euro (niet-geïndexeerd; aanslagjaar 2006: 2 540 euro). Vanaf aanslagjaar 2006 is nieuw dat voor het vaststellen van het nettobedrag van de nettobestaansmiddelen geen rekening meer gehouden wordt met de door hen ontvangen pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen tot beloop van 14 500 euro per jaar (niet-geïndexeerd; aanslagjaar 2006: 20 450 euro). Dit houdt in dat de vrijgestelde schijf afgetrokken moet worden van de ontvangen pensioenen. Pas nadat die aftrek is gebeurd, mag het overblijvende saldo worden omgezet naar een nettobedrag aan de hand waarvan wordt nagekeken of de vastgestelde grens inzake nettobestaansmiddelen is overschreden.
In de praktijk leidt dit in sommige gevallen tot wel zeer merkwaardige situaties. Hierna vergelijken we twee gezinssituaties.
Gezin 1. In een gezin (huwelijk of wettelijk samenwonend), met inwonende werkende zoon, heeft de man een pensioen van 25 531 euro en de vrouw heeft geen inkomen. Man en vrouw zijn ouder dan 65 jaar.
Berekening nettobestaansmiddelen:
25 531 − 20 450 (toegelaten grens van pensioen aanslagjaar 2006, telt niet mee om de nettobestaansmiddelen te bepalen) = 5 081 euro.
5 081 : 2 = 2 540,50 euro of hoger dan de toegelaten nettobestaansmiddelen van 2 540 euro. De zoon kan niemand ten laste nemen.
Gezin 2.
Zelfde situatie maar zowel de man als de vrouw hebben elk een pensioen en eveneens een inwonende werkende zoon. De man heeft een pensioen van 22 000 euro en de vrouw heeft een pensioen van 22 000 euro.
Berekening nettobestaansmiddelen:
Man: 22 000 − 20 450 = 1 550 euro.
Vrouw: 22 000 − 20 450 = 1 550 euro.
Beide nettobestaansmiddelen vallen onder de grens van 2 540,00 euro. De zoon kan de beide ouders opgeven als ten laste.
Alhoewel gezin 1 maar liefst 18 469 euro minder inkomsten heeft dan gezin 2, heeft de zoon, in tegenstelling tot gezin 2, geen recht op een toeslag op de belastingvrije som, daar waar de zoon uit gezin 2 tweemaal recht heeft op deze toeslag.
1. Bent u zich bewust van deze onrechtvaardige gevolgen van de toepassing van de geldende wetgeving ?
2. a) Bent u bereid om de wetgeving te wijzigen om deze onrechtvaardige gevolgen weg te werken?
b) Zo ja, hoe ?
ANTWOORD (vice-eersteminister en minister van Financiën)
Wanneer een ascendentenpaar deel uitmaakt van het gezin van een belastingplichtige wordt de voorwaarde inzake het maximumbedrag van de nettobestaansmiddelen beoordeeld rekening houdend met het geheel van de nettobestaansmiddelen van de twee ascendenten samen.
Voor aanslagjaar 2006 betekent dit dat wanneer het totale bedrag van de nettobestaansmiddelen van beide ascendenten, niet meer bedraagt dan 2 540 euro, zij beiden als ten laste kunnen worden beschouwd. Is het totaal van hun nettobestaansmiddelen begrepen tussen 2 540,01 euro en 5 080 euro, dan kan één van beiden als ten laste worden beschouwd, en bedraagt het totaal van hun nettobestaansmiddelen meer dan 5 080 euro, dan kan geen van beiden als ten laste worden beschouwd.
Toegepast op de door het geachte lid geschetste gezinssituaties en in de veronderstelling dat in beide gevallen de inwonende zoon in feite aan het hoofd van het gezin staat en er geen werkelijke kosten worden aangetoond, betekent dit dat het totaal van de nettobestaansmiddelen van beide ouders in het eerste gezin 4 064,80 euro bedraagt (5 081 euro verminderd met het kostenforfait van 20%), waardoor de zoon één van beide ouders ten laste kan nemen (en niet geen van beiden, zoals het geachte lid meent). In het tweede gezin bedraagt het totaal van de nettobestaansmiddelen van beide ouders 2 480 euro (3 100 euro verminderd met het kostenforfait van 20%), waardoor de zoon beide ouders ten laste kan nemen.
Het onderscheid tussen beide gezinssituaties op het vlak van de tenlasteneming van de ascendenten is een gevolg van de toepassing van artikel 143, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), dat ingevoerd is vanaf aanslagjaar 2006.
Overeenkomstig die wetsbepaling moet voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen geen rekening meer worden gehouden met de eerste schijf van 20 450 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2006) van de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die zijn verkregen door de ascendenten en de zijverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige, voor zover zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.
Aangezien de bovenbedoelde uitsluiting uit de bestaansmiddelen uitdrukkelijk gekoppeld is aan individuele voorwaarden zoals de leeftijd en de verwantschap ten opzichte van de belastingplichtige, moet die uitsluiting voor elke ascendent of zijverwant tot de tweede graad van 65 jaar of meer, afzonderlijk worden toegepast op de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die hij of zij persoonlijk heeft verkregen. Dat geldt ook voor gehuwde en wettelijk samenwonende ascendentenparen.
Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, worden voor de toepassing van de bovenvermelde uitsluiting uit de bestaansmiddelen beschouwd als verkregen door iedere echtgenoot in de verhouding bepaald in artikel 35, WIB 1992.
Doordat in het eerste van de hierboven bedoelde gezinnen de vrouw geen pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen heeft verkregen, kan artikel 143, 3°, WIB 1992 voor haar niet worden toegepast.
In het tweede gezin hebben zowel de man als de vrouw een pensioen verkregen. Aangezien zij allebei ouder zijn dan 65 jaar en allebei ascendent zijn van hun inwonende zoon, kan artikel 143, 3°, WIB 1992 dan ook op het pensioen van elk van beiden worden toegepast.
Rekening houdend met het persoonsgebonden karakter van de voorwaarden betreffende de leeftijd en de verwantschap van de personen van wie de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen tot een bepaald bedrag niet als bestaansmiddelen moeten worden aangemerkt, lijkt het mij niet aangewezen om de wetgeving ter zake te wijzigen.