Commentaar van art. 538, WIB 92 (bijwerking)

Bijwerking Com.IB 92 d.d. 01.03.2018

TITEL X: OVERGANGSBEPALINGEN

Art. 538, WIB 92

INHOUDOPGAVE

VOORWOORD

I. WETTEKST

538/0

II. INLEIDING

538/1

III. BEOOGDE VERGOEDINGEN EN BEZOLDIGINGEN

538/2-7

IV. VOORWAARDEN

538/8-10

V. BEGRENZINGEN

538/11-13

VI. AANREKENINGSREGELS

538/14

VII. BEDRIJFSVOORHEFFING

538/15

VIII. OPMERKINGEN

538/16-17

IX. AFSCHAFFING VAN DE GRENS

538/18

X. INWERKINGTREDING

538/19

XI OVERZICHTSTABEL

538/20

XII. VOORBEELDEN

538/21-22

VOORWOORD

Deze bijwerking heeft betrekking op art. 538, WIB 92, zoals het van toepassing is voor het aj. 2017. De tekst werd bijgewerkt tot en met KB 21.07.2016 (BS 09.09.2016). Het is van kracht in de huidige versie sinds 01.01.2014 (art. 103 en 110, W 26.12.2013 - BS 31.12.2013).

i. Wettekst

538/0

Art. 538 – Artikel 38, § 1, eerste lid, 27° en § 5, zoals dit bestond voor de opheffing ervan door artikel 100, 1° en 2°, van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen blijft ook na 1 januari 2014 van toepassing voor zover het ontslag ter kennis van de werknemer werd gebracht vóór 1 januari 2014.

Dezelfde bepaling blijft eveneens na 1 januari 2014 van toepassing wanneer het ontslag wordt gegeven door de werkgever vanaf 1 januari 2014 aan de werknemer die de volgende voorwaarden op cumulatieve wijze vervult :

- hij maakt het voorwerp uit van een ontwerp van collectief ontslag dat, overeenkomstig artikel 66, § 2, eerste lid, van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, ten laatste werd betekend op 31 december 2013;

- hij valt onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst die de gevolgen van het collectief ontslag omkadert en die ten laatste op 31 december 2013 werd neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Artikel 38, § 1, eerste lid, 27° en § 5, zoals dit bestond vóór de opheffing ervan door artikel 100, 1° en 2°, W 26.12.2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen, B 31.12.2013 – Ed. 3.

Art. 38, § 1. Vrijgesteld zijn:

(…)

Ontslag vóór 01.01.2014

27° ten belope van maximum 425 EUR en onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in § 5, de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn en de vergoedingen die door de werkgever al of niet contractueel zijn betaald uit hoofde van of naar aanleiding van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst.

Ontslag vanaf 01.01.2014 (zie nr 538/1 en 538/19)

27° ten belope van maximum 850 EUR en onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in § 5, de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn en de vergoedingen die door de werkgever al of niet contractueel zijn betaald uit hoofde van of naar aanleiding van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst.

(…)

§ 5. De in § 1, eerste lid, 27°, bedoelde vrijstelling wordt verleend op voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst :

een overeenkomst van onbepaalde duur is;

door de werkgever wordt beëindigd;

niet wordt beëindigd tijdens de proefperiode, met het oog op de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of op pensionering of wegens dringende reden.

Het maximumbedrag van de vrijstelling bepaald in § 1, eerste lid, 27°, geldt per beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht het tijdstip van de betaling van de bedoelde bezoldigingen en vergoedingen. Om het geïndexeerde maximumbedrag van de vrijstelling voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bepalen, wordt rekening gehouden met de indexeringscoëfficiënt die van toepassing is voor het belastbaar tijdperk waarin de opzegging ter kennis is gebracht.

De vrijstelling mag evenmin per belastbaar tijdperk meer bedragen dan datzelfde maximumbedrag zoals dat van toepassing is op de opzeggingen die in het belastbaar tijdperk zelf ter kennis zijn gebracht.

De vrijstelling wordt per belastbaar tijdperk bij voorrang toegepast op de uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn verkregen bezoldigingen.

II. Algemeen

538/1

Er werd een beperkte belastingvrijstelling ingevoerd, als sociale maatregel, voor bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen bij een ontslag: zowel voor de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn als voor de opzeggingsvergoedingen zelf.

Deze gedeeltelijke vrijstelling werd oorspronkelijk ingevoerd door W 19.06.2011 'tot wijziging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 wat de werkbonus en de opzeggingsvergoeding betreft' (BS 28.06.2011- Err. BS 06.07.2011) en was van toepassing vanaf aj. 2013.

De vrijstelling van een gedeelte van de opzeggingsvergoedingen en van de bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn is vanaf 01.01.2014 geschrapt door voormelde W 26.12.2013, waarbij een nieuwe vrijstelling onder de benaming van ontslagcompensatievergoeding werd ingevoerd (het gewijzigde art. 38, § 1, eerste lid, 27°, WIB 92, zoals het van toepassing is vanaf aj. 2015).

Om niet te raken aan verworven rechten, werd in een overgangsregeling voorzien in art. 538, WIB 92, waarbij de oude vrijstellingsregeling van art. 38, § 1, eerste lid, 27° en § 5, WIB 92, zoals ze oorspronkelijk bestond alvorens te zijn opgeheven door W 26.12.2013, verder van toepassing blijft in 2 gevallen:

- Voor zover het ontslag vóór 01.01.2014 ter kennis van de werknemer werd gebracht.

- Als het ontslag door de werkgever vanaf 01.01.2014 aan de werknemer ter kennis wordt gebracht en voor zover dit gebeurde onder de volgende cumulatieve voorwaarden:

* de werknemer werd getroffen door een collectief ontslag, ten laatste betekend op 31.12.2013;

* dat geregeld wordt door een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) dat de gevolgen van het collectief ontslag omkadert en dat neergelegd werd ten laatste op 31.12.2013.

III. Beoogde vergoedingen en bezoldigingen

538/2

Onder bepaalde voorwaarden komen voor de vrijstelling in aanmerking:

- de opzeggingsvergoedingen: de vergoedingen die door de werkgever al of niet contractueel zijn betaald uit hoofde van of naar aanleiding van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;

- de bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn: de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn.

A. Opzeggingsvergoedingen

538/3

Met opzeggingsvergoedingen wordt bedoeld de vergoedingen die door de werkgever zijn betaald uit hoofde van of naar aanleiding van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst ongeacht of het bedrag ervan wettelijk wordt bepaald dan wel volgens specifieke contractuele bedingen.

In het bijzonder zijn de eigenlijke afdankingsvergoedingen bedoeld die door de werkgever (of door het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers - FSO) wettelijk, contractueel, goedgunstig, door een cao (bij collectieve ontslagen) of door een rechterlijke beslissing in welke vorm of onder welke benaming ook worden toegekend ten gevolge van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst (zie commentaar op art. 31, WIB 92).

De achterstallen van opzeggingsvergoedingen komen ook in aanmerking voor de vrijstelling.

Binnen de hier besproken vrijstellingsregeling worden de inschakelingsvergoedingen ook begrepen onder de opzeggingsvergoedingen (Titel IV, Hoofdstuk 5, afdeling 3, W 23.12.2005 betreffende het Generatiepact, BS 30.12.2005 (W Generatiepact)). De inschakelingsvergoeding wordt immers gelijkgesteld met een opzeggingsvergoeding wanneer de werkgever de overeenkomst beëindigt zonder dringende reden of zonder inachtneming van de opzeggingstermijnen vastgesteld in de art. 59, 82, 83, 84 en 115, W 03.07.1978 op de arbeidsovereenkomsten (art. 36, W Generatiepact).

De inschakelingsvergoedingen zijn integraal afzonderlijk belastbaar tegen de gemiddelde aanslagvoet over het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad. T.e.m. aj. 2012 waren alleen de opzeggingsvergoedingen van meer dan 615 euro (te indexeren) belastbaar tegen de gemiddelde aanslagvoet (zie nr. 538/17). Deze minimumgrens werd echter met ingang van aj. 2013 afgeschaft.

B. Bezoldigingen

538/4

Alleen de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn kunnen in aanmerking worden genomen voor de eventuele toekenning van de vrijstelling.

Er moet dus een rechtstreekse band bestaan tussen de in aanmerking te nemen bezoldigingen en de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepswerkzaamheid die zij vergoeden.

De bezoldigingen zelf moeten evenwel niet tijdens de opzegtermijn worden betaald.

Het volstaat echter niet dat een bezoldiging wordt betaald tijdens de opzegtermijn om in aanmerking te kunnen worden genomen voor een eventuele vrijstelling.

538/5

Niet alle vergoedingen die overeenkomstig art. 31, of 32, WIB 92, onder de noemer van 'bezoldigingen' vallen, komen in aanmerking voor de vrijstelling.

Alleen de volgende looncomponenten komen voor de bedoelde vrijstelling in aanmerking:

- gewone bezoldigingen voor de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepsactiviteit;

- gewaarborgd maandloon bedienden zoals begrepen onder de gewone bezoldigingen (code 250 van de fiche);

- gewaarborgd weekloon arbeiders zoals begrepen onder de gewone bezoldigingen (code 250 van de fiche);

- enkel vakantiegeld voor bedienden voor de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepsactiviteit;

- voordelen in natura voor de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepsactiviteit (behalve de voordelen die niet in de code 250 zijn opgenomen);

- achterstallen van bezoldigingen voor de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepsactiviteit;

- bezoldigingen van de maand december (Overheid) voor de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepsactiviteit.

538/6

Looncomponenten die niet geacht worden de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepsactiviteit te bezoldigen, komen niet in aanmerking voor de vrijstelling.

Bijvoorbeeld: de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen, de achterstallen van bezoldigingen die geen betrekking hebben op de tijdens de opzegtermijn uitgeoefende beroepsactiviteit, de weerverletzegels, de eindejaarspremie, dubbel vakantiegeld, enz.

C. Bedrijfsleiders

538/7

De bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn en de opzeggingsvergoedingen, betaald of toegekend aan bedrijfsleiders, komen in aanmerking voor de gedeeltelijke vrijstelling, op voorwaarde dat die bedrijfsleiders door een arbeidsovereenkomst als werknemer zijn tewerkgesteld en mits alle overige wettelijke voorwaarden zijn vervuld.

IV. Voorwaarden

538/8

De vrijstelling kan slechts worden verleend op voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst:

- een overeenkomst voor onbepaalde duur is;

- door de werkgever wordt beëindigd;

- niet wordt beëindigd:

* tijdens de proefperiode;
* met het oog op brugpensioen (toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag) of pensionering;
* wegens dringende reden.

Vermits de medewerkers van door de Kamer erkende politieke groeperingen hun beroepsactiviteiten uitoefenen in het kader van een statuut en niet binnen het kader van een arbeidsovereenkomst, kunnen zij geen aanspraak maken op deze vrijstelling. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is een essentiële voorwaarde voor de toepassing van deze vrijstelling.

In de situatie waarin een werknemer de opzegtermijn niet volledig zou presteren omdat hij zijn tegen opzeg geeft of omdat hij gedurende de opzegtermijn uit dienst wordt gezet om dringende redenen, zullen alleen de bezoldigingen die betrekking hebben op de periode vóór de datum van de tegen opzeg of het ontslag om dringende reden aan voormelde voorwaarde voldoen.

538/9

Vanaf 01.01.2014 is de oude vrijstellingsregeling van art. 38, § 1, eerste lid, 27°, WIB 92, alleen van toepassing voor zover het ontslag ter kennis van de werknemer is gebracht vóór 01.01.2014.

Ze blijft ook van toepassing als het ontslag vanaf 01.01.2014 ter kennis wordt gegeven aan de werknemer die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoet: de werknemer moet het voorwerp hebben uitgemaakt van een procedure van collectief ontslag dat ten laatste werd betekend (beëindigd) op 31.12.2013 en waarvoor een zogenaamd sociaal plan, vastgesteld in een cao, die de gevolgen van het collectief ontslag omkadert (die de rechten van de werknemer ter gelegenheid van het ontslag en de begeleidende maatregelen regelt) en die ten laatste op 31.12.2013 is neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Het is immers niet wenselijk nog in te grijpen in de gemaakte afspraken, die in de regel een onderling evenwicht vormen en waarvan de bestaande fiscale vrijstelling een onderdeel vormt.

538/10

Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever (of schuldenaar van de inkomsten of van de bedrijfsvoorheffing - BV) om na te gaan of de voorwaarden vervuld zijn.

Als hij de voorwaarden voor de vrijstelling als verenigd beoordeelt, zal door de werkgever (of de schuldenaar van de inkomsten of van de BV) op het niet belastbare deel geen BV verschuldigd zijn en zal hij de overeenkomstige vermeldingen mogen maken in de daartoe voorziene rubrieken van de individuele fiches 281.10 (werknemers) of 281.20 (bedrijfsleiders).

De sociale secretariaten zullen van de werkgever bijkomende gegevens moeten verkrijgen om de naleving van de voorwaarden te kunnen nagaan.

De taxatieambtenaar zal deze informatie moeten opvragen bij de werkgever of het sociaal secretariaat.

V. Begrenzingen

538/11

De vrijstelling van art. 38, § 1, eerste lid, 27°, WIB 92 (aj. 2014) is onderworpen aan een dubbele begrenzing:

- een eerste begrenzing, per beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is geldig per beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht het tijdstip van de betaling van de bedoelde bezoldigingen en vergoedingen.

Het geïndexeerde maximumbedrag van de vrijstelling voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, wordt bepaald rekening houdend met de indexeringscoëfficiënt die van toepassing is voor het belastbaar tijdperk waarin de opzegging ter kennis is gebracht.

- een tweede begrenzing, per belastbaar tijdperk, waarbij de totale vrijstelling per belastbaar tijdperk niet meer mag bedragen dan het hiervoor vermelde maximumbedrag zoals dat van toepassing is op de opzeggingen die in het belastbaar tijdperk zelf ter kennis zijn gebracht.

A. Eerste begrenzing: begrenzing per beëindiging van de arbeidsovereenkomst

538/12

Het maximumbedrag van de vrijstelling per opzeg wordt bepaald in functie van de datum van de betekening van de opzegging, ongeacht de datum van werkelijke betaling of toekenning.

De begrenzing moet dus worden bepaald met inachtneming van de datum van kennisgeving van de opzeg, dat het maximumbedrag van de vrijstelling voor deze specifieke opzeg bepaalt.

De datum van de opzeg moet op de individuele fiches 281.10 en 281.20 worden vermeld.

Als de beoogde bezoldigingen of vergoedingen bij de beëindiging van één arbeidsovereenkomst worden betaald of toegekend over meer dan één belastbaar tijdperk, zal de vrijstelling slechts voor maximum 425 of 850 (vanaf 01.01.2014 – zie nr. 538.19) euro (te indexeren bedragen – zie overzichtstabel nr. 538/20) worden verleend.

Als in het eerste belastbare tijdperk minder dan het maximumbedrag werd betaald of toegekend, kan in het daaropvolgende belastbaar tijdperk nog een vrijstelling worden verleend, maar slechts voor het nog niet aangewend saldo van het voormeld maximumbedrag van 425 of 850 euro (te indexeren bedragen – zie overzichtstabel nr. 538/20).

De werkgever zal met deze beperking rekening houden bij het inhouden van de BV.

Bij het opstellen van de fiches 281.10 en 281.20 worden de bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn en de opzeggingsvergoedingen, die principieel in aanmerking komen voor de vrijstelling, in afzonderlijke rubrieken vermeld.

Het maximum vrijgesteld bedrag van de bezoldigingen en vergoedingen verkregen in 2016 door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt beperkt tot:

- 1.330 euro voor zover de opzegging door de werkgever in 2017 ter kennis is gebracht (en voor zover ze nog niet werd verleend in 2016);

- 1.310 euro voor zover de opzegging door de werkgever in 2016 ter kennis is gebracht (en voor zover ze nog niet werd verleend in 2015);

- 1.300 euro voor zover de opzegging door de werkgever in 2015 ter kennis is gebracht;

- 1.290 euro voor zover de opzegging door de werkgever in 2014 ter kennis is gebracht (en voor zover ze nog niet werd verleend in 2014);

- 640 euro voor zover de opzegging door de werkgever in 2013 ter kennis is gebracht (en voor zover ze nog niet werd verleend in 2013 en/of 2014);

- 620 euro voor zover de opzegging door de werkgever in 2012 ter kennis is gebracht (en voor zover ze nog niet werd verleend in 2012, 2013 en/of 2014).

B. Tweede begrenzing: per belastbaar tijdperk

538/13

De tweede beperking moet worden beoordeeld per belastbaar tijdperk, waarbij het totaal van de principiële vrijstellingen voor de in dit belastbaar tijdperk betaalde of toegekende opzeggingsvergoedingen en bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn, eventueel per opzeg reeds begrensd in functie van het door de eerste begrenzing bepaalde maximumbedrag, niet meer mag bedragen dan het aan dat belastbaar tijdperk zelf verbonden maximumbedrag dat van toepassing is op de opzeggingen die in dat tijdperk ter kennis werden gebracht.

De datum waarop de opzeg ter kennis is gebracht (bv. december 2015) en niet de datum van betaling (bv. februari 2016) bepaalt het maximum vrijstelbare bedrag. Als de opzegging in 2015 ter kennis is gebracht, bedraagt de vrijstelling in 2016: 1.300 euro verminderd met de bedragen die reeds op de fiche voor het jaar 2015 werden opgenomen.

Deze situatie doet zich in principe enkel voor wanneer in een bepaald belastbaar tijdperk door meerdere werkgevers of schuldenaars opzeggingsvergoedingen of bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn worden betaald of toegekend, verbonden aan opzeggingen die in datzelfde of in een vorig belastbaar tijdperk ter kennis werden gebracht.

VI. Aanrekeningsregels

538/14

De vrijstelling wordt per belastbaar tijdperk bij voorrang toegepast op de uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn verkregen bezoldigingen (bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn).

Dit betekent dat de vrijstelling (eventueel beperkt tot het maximumbedrag per opzeg) binnen eenzelfde belastbaar tijdperk:

- bij voorrang wordt toegepast op de bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn (die in beginsel belastbaar zijn tegen het progressief tarief);

- vervolgens wordt toegepast op de opzeggingsvergoedingen (die in beginsel afzonderlijk belastbaar zijn).

Bij het inhouden van de BV moet de werkgever rekening houden met deze aanrekeningsvolgorde.

VII. Bedrijfsvoorheffing

538/15

De werkgever zal met de begrenzing per opzeg (de eerste begrenzing) en de aanrekeningsvolgorde rekening houden bij de inhouding van de BV.

Er is geen BV verschuldigd op het in beginsel niet belastbare gedeelte van de opzeggingsvergoeding of van de bezoldigingen gedurende gepresteerde opzegtermijn, desgevallend begrensd tot het maximumbedrag dat per opzeg in aanmerking kan worden genomen in functie van het belastbare tijdperk waarin de opzeg ter kennis is gebracht.

Als de betalingen van de bezoldigingen en vergoedingen m.b.t. eenzelfde opzeg zich over meerdere belastbare tijdperken uitstrekken, zal de werkgever rekening moeten houden met de door hem voor een vorig belastbaar tijdperk reeds toegekende vrijstelling.

Er is geen BV meer verschuldigd ten belope van het nog niet aangewend saldo van het maximumbedrag van de vrijstelling.

Als de belastingplichtige in een belastbaar tijdperk van meerdere werkgevers bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn en/of opzeggingsvergoedingen ontvangt, zal de totale vrijstelling, volgens de tweede begrenzing (zie nr. 538/13) indien nodig moeten worden beperkt.

Het maximumbedrag zal het bedrag zijn dat van toepassing is op de in het belastbaar tijdperk waarin voormelde bezoldigingen en/of vergoedingen worden betaald of toegekend, zelf betekende opzeggingen.

De vrijstelling zal dan bij voorrang worden aangerekend op de bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn.

Vermits er geen uitwisseling is van loon- en of arbeidsgegevens tussen de verschillende werkgevers en sociale secretariaten, kan het totaal bedrag dat door verschillende werkgevers voor een vrijstelling op het vlak van BV in aanmerking werd genomen, hoger zijn dan het maximumbedrag dat in toepassing van de wettelijke bepalingen voor het betrokken belastbaar tijdperk vrijgesteld kan worden.

De uiteindelijk maximaal toegelaten vrijstelling en de voorrangsregeling worden dan toegepast bij de vestiging van de aanslag in de personenbelasting (PB) of in de belasting van niet-inwoners/natuurlijke personen (BNI/nat. pers.).

Op de aangiften in de BV worden enkel de belastbare inkomsten vermeld.

VIII. Opmerkingen

538/16

Als een opzeggingsvergoeding of bezoldiging voor gepresteerde opzegtermijn over meerdere belastbare tijdperken wordt betaald of toegekend, kan het gebeuren dat voor een belastbaar tijdperk de vrijstelling per opzeg niet volledig wordt aangewend, hetzij:

- omdat het voor dat belastbaar tijdperk toegekende bedrag minder bedraagt dan de principieel voorziene vrijstelling;

- door de toepassing van de tweede begrenzing (nl. begrenzing per belastbaar tijdperk): als door meerdere werkgevers dergelijke vergoedingen of bezoldigingen worden betaald of toegekend in dat belastbare tijdperk.

In dat geval kan het saldo van de aan de opzeg verbonden vrijstelling worden overgedragen naar een volgend belastbaar tijdperk.

538/17

Om de correcte belastbare basis te kunnen bepalen, moet voor de bezoldigingen (bedoeld in nr. 538/5) een onderscheid (kunnen) worden gemaakt tussen:

- deze die niet in aanmerking komen voor de vrijstelling bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 27°, WIB 92, en,

- deze die in beginsel wel aanleiding kunnen geven tot een in de PB of BNI/nat. pers. vrijgesteld gedeelte ervan, zonder dat noodzakelijk een effectieve volledige vrijstelling wordt toegekend.

Daartoe worden de nodige rubrieken voorzien in de loonfiches en in de aangiften in de PB en de BNI/nat. pers. en worden de nodige richtlijnen verstrekt in het 'Bericht aan de werkgevers en aan de andere schuldenaars van aan de BV onderworpen inkomsten'.

IX. Afschaffing van de grens

538/18

De drempel van 615 euro (te indexeren bedrag) voor de afzonderlijke taxatie van opzeggingsvergoedingen (art. 171, 5°, a, WIB 92), is in het licht van deze vrijstellingsregeling niet langer zinvol en wordt opgeheven met ingang van aj. 2013.

Opzeggingsvergoedingen zijn in principe, na opheffing van deze drempel voor afzonderlijke taxatie, belastbaar aan de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, tenzij het stelsel van de volledige samentelling voordeliger is.

X. Inwerkingtreding

538/19

De vrijstelling ten belope van 425 euro (te indexeren bedrag) is van toepassing op ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 01.01.2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 01.01.2012 ter kennis is gebracht.

In een tweede fase, is de vrijstelling ten belope van 850 euro (1.310 euro voor aj. 2017) van toepassing op ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 01.01.2014, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 01.01.2014 ter kennis is gebracht.

Vermits deze tweede fase pas vanaf 01.01.2014 in werking kon treden en deze vrijstelling werd opgeheven vanaf 01.01.2014, is de verhoging van de vrijstelling enkel nog van toepassing in het tweede geval van de overgangsregeling van art. 538, WIB 92, omdat de opzegging pas vanaf 01.01.2014 mag ter kennis gebracht zijn door de werkgever. Dit kan alleen bij een ontslag dat vanaf 01.01.2014 aan de individuele werknemer wordt ter kennis gebracht en dat kadert in de collectieve ontslagregeling.

XI. Overzichtstabel

538/20

Maximum vrijgesteld bedrag

AJ 2013

AJ 2014

AJ 2015

AJ 2016

AJ 2017

425 euro

620 euro

640 euro

-

-

-

850 euro

-

-

1.290 euro

1.300 euro

1.310 euro

XII. Voorbeelden

Voorbeeld 1

538/21

Een belastingplichtige ontvangt in 2013 volgende bedragen:

- 500 euro bezoldigingen 'gedurende gepresteerde opzegtermijn', vanwege een hem in 2013 door werkgever A ter kennis gebrachte opzeg;

- 1.200 euro opzeggingsvergoeding vanwege een hem door werkgever B in 2013 ter kennis gebrachte opzeg.

De belastingplichtige ontvangt geen andere bezoldigingen 'gedurende gepresteerde opzegtermijn' of opzeggingsvergoedingen in 2013.

Er doen zich m.b.t. de opzeg A of B geen betalingen meer voor in het belastbaar tijdperk (BT) 2014 of later.

In aanmerking te nemen bedrag voor de vrijstelling in de PB (BT 2013):

EERSTE BEGRENZING – PER OPZEG

Bedragen in euro

Maximumbedrag verbonden aan opzeggingen die gedurende het BT 2013 ter kennis werden gebracht

640

Door werkgever A in 2013 betaalde bezoldigingen

500

Voor de opzeg A reeds m.b.t. vorig BT genoten vrijstelling:

n.v.t.

Evt. overdracht uit vorige BT:

n.v.t.

In principe vrij te stellen bedrag (vrijstelling PB)

500

Bedrag m.b.t. de opzeg A waarop geen BV verschuldigd is:

500

Door werkgever B in 2013 betaalde vergoedingen:

1.200

Voor de opzeg B reeds m.b.t. vorig BT genoten vrijstelling

n.v.t.

Evt. overdracht uit vorige BT:

n.v.t.

In principe vrij te stellen bedrag (vrijstelling PB)

640

Bedrag m.b.t. de opzeg B waarop geen BV verschuldigd is:

640

TWEEDE BEGRENZING – PER BELASTBAAR TIJDPERK

Totaal van de in 2013 verkregen vergoedingen, evt. begrensd per opzeg:

500 euro (Opzeg A) + 640 euro (opzeg B)

1.140

Maximumbedrag verbonden aan opzeggingen die in BT 2013 zijn ter kennis gebracht:

640

Effectief vrij te stellen bedrag:

640

Aanrekening:

Bij voorrang aan te rekenen op bezoldigingen gedurende gepresteerde opzegtermijn (opzeg A)

500

Saldo aan te rekenen op opzeggingsvergoedingen (opzeg B)

140

Conclusie (BT 2013)

Toegekende bezoldigingen 'gedurende gepresteerde opzegtermijn' (opzeg A): 500 euro

- Vrijgesteld in de PB: 500 euro

- Belastbaar: 0 euro

- Bedrag waarop geen BV verschuldigd is: 500 euro. Want werkgever A heeft geen kennis van door een andere werkgever betaalde vergoedingen die in beginsel in aanmerking komen voor een vrijstelling.

Toegekende opzeggingsvergoedingen (opzeg B): 1.200 euro

- Vrijgesteld in de PB: 140 euro

- Belastbaar: 1.060 euro

- Bedrag waarop geen BV verschuldigd is: 640 euro. Want werkgever A heeft geen kennis van door een andere werkgever betaalde vergoedingen die in beginsel in aanmerking komen voor een vrijstelling.

Opmerking

Uit het bovenstaande blijkt dat geen BV verschuldigd is op een totaal bedrag van 1.140 euro, terwijl bij de vestiging van de aanslag in de PB uiteindelijk slechts een bedrag van 640 euro (door de tweede begrenzing) wordt vrijgesteld.

In de veronderstelling dat voor de opzeg B in 2014 nog een bijkomend bedrag zou betaald worden, dan komt hiervan in beginsel 500 euro in aanmerking voor de vrijstelling in de PB:

- 1.200 euro betaald in 2013;

- 640 euro maximum vrijstelling per opzeg;

- 140 euro effectief vrijgesteld bij de vestiging van de aanslag (BT 2013);

- 500 euro over te dragen saldo van de vrijstelling.

In dat geval is de werkgever B evenwel de BV verschuldigd over het volledige in 2014 betaalde bedrag omdat de vrijstelling voor de opzeg B (op het vlak van de BV) door hem reeds volledig in BT 2013 werd toegekend en hij met de reeds verleende vrijstelling rekening moet houden om de begrenzing 'per opzeg' te respecteren.

Voorbeeld 2

538/22

Een belastingplichtige X is werknemer bij werkgever A, en op 10.10.2013 wordt hem betekend dat hij collectief ontslagen zal worden. De cao die het collectief ontslag regelt, is tijdig neergelegd.

De opzegging wordt door de werkgever ter kennis gebracht op 10.11.2015.

De werkgever betaalt volgende bezoldigingen gedurende gepresteerde opzegtermijn:

In 2015: 500 euro

In 2016: 1.000 euro.

De belastingplichtige ontvangt geen andere bezoldigingen gedurende gepresteerde opzegtermijn of opzeggingsvergoedingen in 2015.

Berekening van de vrijstelling voor het BT 2015.

EERSTE BEGRENZING – PER OPZEG

Bedragen in euro

Maximumbedrag verbonden aan opzeggingen die gedurende het BT 2015 ter kennis werden gebracht

1.300 euro

Door werkgever A in 2015 betaalde bezoldigingen

500 euro

Voor deze opzeg A reeds effectief genoten vrijstelling:

n.v.t.

Evt. overdracht uit vorige BT:

n.v.t.

In principe vrij te stellen bedrag (vrijstelling PB)

500 euro

Overdracht vrijstelling voor opzeg A naar volgend BT

800 euro

TWEEDE BEGRENZING – PER BELASTBAAR TIJDPERK

Totaal van de in 2015 verkregen opzeggingsvergoedingen en bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn, evt. begrensd per opzeg:

500 euro

Maximumbedrag verbonden aan opzeggingen die in BT 2015 zijn ter kennis gebracht:

1.300 euro

Effectief vrij te stellen bedrag:

500 euro

Conclusie BT 2015

Toegekende bezoldigingen voor gepresteerde opzegtermijn:

500 euro

- Vrijgesteld in de PB:

500 euro

- Belastbaar:

0 euro

- Nog niet genoten saldo van de vrijstelling (opzeg A)

800 euro

- Bedrag waarop geen BV verschuldigd is:

500 euro

Opmerking:

Het in 2016 m.b.t. opzeg A betaalde bedrag kan in beginsel nog van een vrijstelling ten belope van 800 euro genieten.

Voor andere voorbeelden wordt verwezen naar de circulaire nr. AAFisc 12/2012, Ci.RH.242/614.625, 13.03.2012.