Commentaar van art. 275^8, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking Com.IB 92 d.d. 01.03.2018
TITEL VI: AAN DE VIER BELASTINGEN GEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I: STORTING VAN DE BELASTING DOOR VOORHEFFING
Afdeling IV: Bedrijfsvoorheffing
Art. 2758 en 275^9, WIB 92
INHOUDSTAFEL
INLEIDING | 275^8/0 |
I. WIB 92 | 275^8/1 |
II. KB/WIB 92 | 275^8/2 |
III. KONINKLIJK BESLUIT TOT AFBAKENING VAN DE STEUNZONES | 275^8/4 |
IV. GELDEND PERCENTAGE | 275^8/5 |
V. VOORWAARDEN | 275^8/6 |
VI. TE VERVULLEN FORMALITEITEN VÓÓR DE INVESTERING | 275^8/14 |
VII. CUMUL MET ANDERE VRIJSTELLINGSREGELINGEN VAN DOORSTORTING VAN DE BV | 275^8/15 |
VIII. DEFINITIEVE VRIJSTELLING | 275^8/16 |
IX. BEWIJSSTUKKEN | 275^8/17 |
X. BEREKENING | 275^8/18 |
XI. TERUGNAME VAN DE VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN DE BV | 275^8/21 |
INLEIDING
275^8/0
Met het oog op een rationele voorstelling van de te behandelen stof, worden de art. 275^8 en 275^9, WIB 92, samen besproken. De huidige versie van de commentaar is, tenzij anders vermeld, van toepassing op de werkgevers voor de bezoldigingen die zij betalen of toekennen sinds 01.05.2015 (art. 12, 13 en 15, W 18.12.2015 – BS 28.12.2015). Met uitzondering van art. 275^8, § 2, tweede lid, dat van toepassing is voor de werkgevers die een formulier hebben overgelegd tijdens een belastbaar tijdperk dat begint vanaf 01.01.2016 (art. 61 en 63, W 18.12.2015 – BS 30.12.2015).
I. WIB 92
275^8/1
Art. 275^8 - § 1. De in § 2 bedoelde werkgevers die een in § 3 bedoelde investering verrichten in een inrichting gelegen in een steunzone die is opgenomen in het door de Koning genomen besluit ter uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, die op geldige wijze een formulier als bedoeld in § 5 hebben overgelegd, die bezoldigingen betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op deze bezoldigingen, worden tijdelijk vrijgesteld 25 pct. van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in § 4 bedoelde bezoldigingen in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.
Deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de belastbare bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds een andere vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing zoals bedoeld in de artikelen 275^1, 275^2, 275^3, 275^4 en 275^6 wordt toegepast.
Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever waarvoor een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een besluit van de Europese Commissie die een door een lidstaat verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard.
De vrijstelling van doorstorting wordt definitief toegestaan nadat de werkgever of de in het zevende lid bedoelde onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het derde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat deze nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste drie jaar behouden is gebleven en gedurende deze periode heeft voldaan aan de voorwaarde bedoeld in § 4, tweede lid. Het model van de bijlage wordt door de minister die bevoegd is voor Financiën of zijn afgevaardigde vastgesteld.
Indien de werkgever of een in het zevende lid bedoelde onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, bij het verstrijken van de in het vierde lid vermelde aangiftetermijn niet heeft aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaats gedurende de in het vierde lid bedoelde minimale behoudstermijn van drie jaar behouden is gebleven, wordt de bedrijfsvoorheffing die krachtens het eerste lid werd vrijgesteld van doorstorting, aangemerkt als verschuldigde bedrijfsvoorheffing van de maand binnen dewelke deze minimale behoudstermijn is verstreken.
De vrijstelling van doorstorting is per investering beperkt tot een maximum van 7,5 miljoen euro.
Een onderneming die erkend is voor uitzendarbeid en die één of meerdere uitzendkrachten ter beschikking stelt van de in het eerste lid vermelde werkgever, en die voor deze uitzendkrachten bezoldigingen uitbetaalt die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 4, kan in de plaats van deze werkgever de tijdelijke vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing verkrijgen. In dit geval leveren zowel de werkgever als de onderneming die erkend is voor uitzendarbeid het bewijs bedoeld in § 4, vijfde lid.
§ 2. De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan enkel worden toegepast door een werkgever die in ten minste twee van de laatste drie afgesloten belastbare tijdperken voorafgaand aan het belastbaar tijdperk waarin het in § 5 bedoelde formulier geldig werd overgelegd een jaargemiddelde van het personeelsbestand in dienst heeft van minder dan 250 personen uitgedrukt in voltijdse equivalenten en waarvan:
- de jaaromzet exclusief de belasting over de toegevoegde waarde het bedrag van 50 miljoen EUR niet overschrijdt, of
- het jaarlijkse balanstotaal van 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
Indien de werkgever een vennootschap is, zijn, voor de berekening van de in het eerste lid vermelde criteria, de bepalingen uit artikel 15, §§ 3 tot 5, van het Wetboek van vennootschappen van toepassing.
Indien de werkgever verbonden is in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen wordt de controle van de criteria inzake jaaromzet en balanstotaal verricht op geconsolideerde basis. Wat het personeelsbestand betreft, wordt het aantal werknemers opgeteld dat door elk van de betrokken verbonden vennootschappen jaarlijks gemiddeld wordt tewerkgesteld.
Indien de werkgever een geassocieerde vennootschap is in de zin van artikel 12 van het Wetboek van vennootschappen wordt de controle op de criteria bedoeld in het eerste lid uitgevoerd door de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van deze vennootschappen te verhogen met de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van de geassocieerde vennootschap vermenigvuldigd met het hoogste percentage van de volgende twee percentages:
- hetzij het percentage van de stemrechten verbonden aan de deelneming;
- hetzij het percentage van het kapitaal dat de deelneming vertegenwoordigt.
Bovendien kan de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing enkel worden toegepast door een werkgever waarvan de controle over het kapitaal of de stemrechten, op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier, individueel of gezamenlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, voor minder dan 25 pct. uitgeoefend worden door één of meerdere aanbestedende overheden als bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 juni 2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten.
De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever:
- waarvoor, op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier, een aangifte of vordering tot faillietverklaring is ingesteld of waarvan op dat ogenblik het beheer van het actief geheel of ten dele is ontnomen zoals voorzien in de artikelen 7 en 8 van de faillissementswet;
- waarvoor, op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier, een procedure van gerechtelijke reorganisatie is geopend zoals bedoeld in artikel 23 van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
- die, op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier, een ontbonden vennootschap is en zich in staat van vereffening bevindt;
- waarvan, op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier, ten gevolge van geleden verlies het netto actief is gedaald tot minder dan de helft van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal;
- die, op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier, steun heeft ontvangen die door de Europese Commissie geacht wordt verenigbaar te zijn met de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden van 31 juli 2014 (PB C 249) of met artikel 107, derde lid, b, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en die in het geval van reddingssteun de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd of in het geval van herstructureringssteun zich nog steeds in de herstructureringsfase bevindt.
§ 3. De in § 1 bedoelde investering komt slechts in aanmerking in zoverre het een investering in materiële of immateriële vaste activa betreft die verband houdt met:
- hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting;
- hetzij, de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande inrichting;
- hetzij, de diversificatie van de productie van een inrichting naar producten die voordien niet in de inrichting werden vervaardigd;
- hetzij, een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande inrichting.
De investering bedoeld in § 1 kan ook betrekking hebben op een overname van materiële of immateriële vaste activa van:
- hetzij, een inrichting waarvan de derde-werkgever krachtens de procedure voorzien in artikel 66 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van tewerkstelling, de sluiting van de vestiging heeft afgekondigd of
- hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag is opgestart, zoals bedoeld in artikel 59 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen of
- hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvan de bevoegde rechtbank een vonnis van faillietverklaring heeft gewezen.
De derde-werkgever en de onderneming bedoeld in het vorige lid mogen niet op de wijze die is bedoeld in de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen verbonden of geassocieerd zijn met de werkgever die de investering verricht.
Voor toepassing van dit artikel moet onder inrichting een plaats worden verstaan die men geografisch gezien kan identificeren door een adres, waar ten minste een activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of zal worden uitgeoefend.
Dit artikel is niet van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren:
- (...)
- (...)
- de visserij en aquacultuur, in de mate dat de activiteit is begrepen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad;
- de productie van landbouwproducten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt.
- (...)
- (...)
- (...)
§ 4. De door de werkgever uitbetaalde bezoldigingen die in aanmerking komen voor de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing, moeten betrekking hebben op de in § 3 vermelde investering. Enkel een ten gevolge van deze investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats die wordt ingevuld voor het verstrijken van de 36ste maand die volgt op de dag waarop de werkzaamheden werden voltooid die betrekking hebben op de investering die is uiteengezet in het in § 5 vermelde formulier, komt in aanmerking voor deze maatregel.
Een arbeidsplaats is slechts nieuw indien deze in de betrokken inrichting het totaal aantal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten doet verhogen ten opzichte van het gemiddeld aantal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten over de twaalf maanden voorafgaand aan de voltooiing van de investering, vermeerderd met de andere door de investering reeds gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen uitgedrukt in voltijdse equivalenten.
In geval van een overname van in § 3, tweede lid, bedoelde materiële of immateriële vaste activa worden alle arbeidsplaatsen als nieuw beschouwd.
Uitsluitend de bezoldigingen die ten gevolge van de invulling van deze nieuwe arbeidsplaatsen binnen de twee jaar vanaf het ogenblik van invulling worden uitbetaald, komen in aanmerking voor deze maatregel.
Om de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de schuldenaar het bewijs leveren dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in deze paragraaf en paragraaf 1 van respectievelijk dit artikel of artikel 275^9 en het ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën. De Koning bepaalt de nadere regels voor het leveren van dit bewijs.
§ 5. Alvorens de in § 1, eerste lid, vermelde vrijstelling van doorstorting te kunnen verkrijgen, moet de werkgever voor de aanvang van de investering een door de Koning opgesteld formulier overleggen waarin de nodige gegevens of verklaringen worden afgeleverd met betrekking tot de identiteit en activiteit van de werkgever, de opzet en uitvoering van de investering, de datum van de aanvang en verwachte voltooiing van de investering en in voorkomend geval de voor de investering aangevraagde of verleende gewestelijke steun. In het formulier beschrijft de werkgever de verwachte bijkomende arbeidsplaatsen waarbij het verband tussen deze arbeidsplaatsen en de investering wordt aangetoond. In het formulier raamt de werkgever eveneens de loonkosten die verbonden zijn aan deze verwachte bijkomende arbeidsplaatsen en berekent hierop de vrijstelling van doorstorting die op deze lonen zal worden toegepast.
Met de aanvang van de investering wordt hetzij de start van bouwwerkzaamheden bedoeld, hetzij de eerste juridische bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt, naargelang wat als eerste plaatsvindt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de investering beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de investering het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen inrichting verband houden.
De vrijstelling van doorstorting wordt niet verleend indien de periode tussen de datum van overlegging van het in het eerste lid bedoelde formulier en de datum van effectieve voltooiing van de investering meer dan twee keer langer is dan de periode tussen de datum van overlegging van dit formulier en de datum van de verwachte voltooiing van de investering, of indien niet wordt aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen betrekking hebben tot de investering.
Een formulier is slechts geldig overgelegd indien uit de op het formulier vermelde gegevens of uit de aan het formulier toegevoegde bijlagen voldoende blijkt dat de werkgever of door de werkgever verrichte investering zich binnen het toepassingsgebied bevindt van §§ 1 tot en met 3 van respectievelijk dit artikel of artikel 275^9.
Art. 275^9 - § 1. De in § 2 bedoelde werkgevers die een in § 3 bedoelde investering verrichten in een inrichting, gelegen in een steunzone die is opgenomen in de A groep van het door de Koning genomen besluit ter uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, die op geldige wijze een formulier als bedoeld in artikel 275^8, § 5, hebben overgelegd, die bezoldigingen betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen worden ervan tijdelijk vrijgesteld 25 pct. van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in artikel 275^8, § 4, bedoelde bezoldigingen in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op de bezoldigingen wordt ingehouden.
Deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de belastbare bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds een andere vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing zoals bedoeld in de artikelen 275^1, 275^2, 275^3, 275^4 en 275^6 wordt toegepast.
Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever waarvoor een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een besluit van de Commissie die een door een lidstaat verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard.
De vrijstelling van doorstorting wordt definitief toegestaan nadat de werkgever of de in het achtste lid bedoelde onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het vijfde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat deze nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste vijf jaar behouden is gebleven en gedurende deze periode heeft voldaan aan de voorwaarde bedoeld in artikel 275^8, § 4, tweede lid. Het model van de bijlage wordt door de minister die bevoegd is voor Financiën of zijn afgevaardigde vastgesteld.
Indien de werkgever of de in het achtste lid bedoelde onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, bij het verstrijken van de in het vierde lid vermelde aangiftetermijn niet heeft aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaats gedurende de in het vierde lid bedoelde minimale behoudstermijn van vijf jaar behouden is gebleven, wordt de bedrijfsvoorheffing die krachtens het eerste lid werd vrijgesteld van doorstorting aangemerkt als verschuldigde bedrijfsvoorheffing van de maand binnen dewelke deze minimale behoudstermijn is verstreken.
De vrijstelling van doorstorting is per investering beperkt tot een maximum van 7,5 miljoen euro. Dit maximum wordt evenwel verminderd met het geheel van bedrijfsvoorheffing waarvoor de werkgever in toepassing van dit artikel werd vrijgesteld van doorstorting en van het geheel van de door een gewest aan de werkgever toegekende investeringssteun, in de mate dat:
- deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering die in hetzelfde bestuurlijk arrondissement werd verricht als de in het eerste lid bedoelde investering, en;
- deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering waarvan de aanvang is gestart in de loop van de drie jaar voor de aanvang van de investering waarvan de datum voor de werkgever werd verstrekt in het formulier bedoeld in artikel 275^8, § 5.
Voor de toepassing van het zesde lid wordt elke vennootschap die verbonden is met de werkgever, in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen gelijkgesteld met deze werkgever.
Een onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, die één of meerdere uitzendkrachten ter beschikking stelt van de in het eerste lid vermelde werkgever, en die voor deze uitzendkrachten bezoldigingen uitbetaalt die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 275^8, § 4, kan in de plaats van deze werkgever de tijdelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing verkrijgen. In dit geval leveren zowel de werkgever als de onderneming die erkend is voor uitzendarbeid het bewijs bedoeld in artikel 275^8, §4, vijfde lid.
§ 2. De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan enkel worden toegepast voor een werkgever die niet voldoet aan ten minste één van de criteria omschreven in artikel 275^8, § 2, eerste tot vijfde lid.
De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever zoals bedoeld in artikel 275^8, § 2, zesde lid of door een werkgever:
- waarvan voor de laatste twee belastbare tijdperken die het ogenblik van het overleggen van het in artikel 275^8, § 5, bedoelde formulier voorafgaan:
1) het totale bedrag van de schulden bedoeld in artikel 88 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen hoger is dan 7,5 keer het eigen vermogen zoals bedoeld in hetzelfde artikel, en;
2) het bedrag vermeld op de post "Kosten van schulden" bedoeld in artikel 89 van hetzelfde besluit, verminderd met het bedrag vermeld op de post "Opbrengsten van financiële activa" zoals bedoeld in hetzelfde artikel groter is dan de EBITDA.
De EBITDA wordt bepaald door de post "Winst (verlies) voor belasting" bedoeld in artikel 89 van hetzelfde besluit te vermeerderen of verminderen naargelang het kosten of opbrengsten zijn met de volgende in hetzelfde artikel bedoelde posten:
- kosten van schulden;
- andere financiële schulden;
- opbrengsten uit vlottende activa;
- andere financiële opbrengsten;
- afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa;
- waardeverminderingen op voorraden, op bestellingen in uitvoering en op handelsvorderingen: toevoegingen (terugnemingen);
- uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa;
- terugneming van afschrijvingen en van de waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa.
§ 3. De in § 1 bedoelde investering komt slechts in aanmerking in zoverre het een investering in materiële of immateriële vaste activa betreft die verband houdt met:
- hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting;
- hetzij, de diversificatie van de activiteit van een inrichting, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder inrichting een plaats worden verstaan die men geografisch gezien kan identificeren door een adres, waar ten minste een activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of zal worden uitgeoefend.
De investering bedoeld in § 1 kan ook betrekking hebben op een overname van materiële of immateriële vaste activa zoals bedoeld in artikel 275^8, § 3, tweede en derde lid op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend vóór de overname ervan.
Een activiteit wordt geacht vergelijkbaar te zijn met een andere activiteit indien beide activiteiten behoren tot dezelfde klasse van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden.
De investering bedoeld in § 1 komt niet in aanmerking indien:
- deze investering betrekking heeft op dezelfde of een vergelijkbare activiteit als een activiteit die door de werkgever in de Europese Economische Ruimte werd stopgezet in een periode van twee jaar vóór het tijdstip waarop het in artikel 275^8, § 5, bedoelde formulier werd overgelegd, of;
- de werkgever in het in artikel 275^8, § 5, bedoelde formulier het voornemen niet heeft onderschreven om geen dezelfde of een vergelijkbare activiteit in de Europese Economische Ruimte stop te zetten in een periode van twee jaar volgend op de aanvang van de investering waarvan de datum voor de werkgever werd verstrekt in het formulier bedoeld in artikel 275^8, § 5.
Dit artikel is evenwel niet van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de sectoren bedoeld in artikel 275^8, § 3, vijfde lid of die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren:
- de ijzer- en staalindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, drieënveertigste lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
- de synthetischevezelindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, vierenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) Nr. 651/2014;
- de vervoersector zoals bedoeld in artikel 2, vijfenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) nr. 651/2014, met inbegrip van de daarmee verband houdende infrastructuur;
- de luchtvaartsector en de sector van de uitbating van luchthavens zoals bedoeld in de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (PB C 99 van 4 april 2014, blz. 3);
- de sector van de energieproductie, -distributie en -infrastructuur;
- de scheepbouwsector;
- de winning van steenkool of kolen, zoals gedefinieerd in artikel 2, dertiende lid, van de voornoemde Verordening (EU) Nr. 651/2014.
II. KB/WIB 92
275^8/2
Art. 90 – (…)
§ 3. De werkgever die in toepassing van de artikelen 275^8, § 1, eerste lid, of 275^9, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek tijdelijk is vrijgesteld van de storting van 25 pct. van de bedrijfsvoorheffing en die verzaakt aan de verplichting om aan te tonen dat één of meerdere nieuwe arbeidsplaatsen gedurende de voorgeschreven termijn behouden zijn gebleven en gedurende deze periode hebben voldaan aan de voorwaarde bedoeld in artikel 275^8, § 4, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, moet volgens de modaliteiten vastgelegd in § 1, eerste lid, een afzonderlijke aangifte in de bedrijfsvoorheffing indienen.
In afwijking van § 1 verstrijkt de termijn voor het indienen van deze afzonderlijke aangifte op respectievelijk:
- de 15de dag na het verstrijken van de 36ste maand volgend op de maand waarin de nieuwe arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld, voor de in het eerste lid vermelde werkgever die in toepassing van artikel 275^8, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek tijdelijk is vrijgesteld van storting van 25 pct. van de bedrijfsvoorheffing;
- de 15de dag na het verstrijken van de 60ste maand volgend op de maand waarin de nieuwe arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld, voor de in het eerste lid vermelde werkgever die in toepassing van artikel 275^9, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek tijdelijk is vrijgesteld van storting van 25 pct. van de bedrijfsvoorheffing.
Deze aangifte bevat:
a) in het vak "aard der inkomsten": de code die is opgenomen in bijlage IIIbis;
b) in het vak "belastbare inkomsten": het totaal van de door de werkgever betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen die verbonden zijn met één of meerdere nieuwe arbeidsplaatsen bedoeld in het eerste lid en waarvoor in toepassing van artikel 275^8, § 1, eerste lid, of artikel 275^9, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek een aangifte als bedoeld in artikel 95^2, § 3, is overgelegd;
c) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing": het totaal van de niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing dat verbonden is met één of meerdere nieuwe arbeidsplaatsen bedoeld in het eerste lid;
d) in het vak "jaar en periode van betaling der inkomsten": de maand en het jaar waarin het vroegste van de twee volgende tijdstippen heeft plaatsgevonden:
- het tijdstip waarop de aangifte wordt overgelegd;
- voor de in het eerste lid vermelde werkgever die in toepassing van artikel 275^8, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek tijdelijk is vrijgesteld van de storting van 25 pct. van de bedrijfsvoorheffing; het tijdstip waarop de 36ste maand volgend op de eerste invulling van de nieuwe arbeidsplaats, verstreken is;
- voor de in het eerste lid vermelde werkgever die in toepassing van artikel 275^9, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek tijdelijk is vrijgesteld van de storting van 25 pct. van de bedrijfsvoorheffing; het tijdstip waarop de 60ste maand volgend op de eerste invulling van de eerste arbeidsplaats, verstreken is.
Art. 95^2 - § 1. De in het derde lid vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing moeten voor de periode waarin zij bezoldigingen hebben toegekend waarvoor zij een deel of het geheel van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moeten storten, twee afzonderlijke aangiften in de bedrijfsvoorheffing overleggen volgens het in §§ 2 en 3 vermelde onderscheid.
(…)
De in het eerste lid bedoelde schuldenaars zijn:
(…)
8° de in artikel 275^8, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek beoogde werkgevers en de in artikel 2758, § 1, zevende lid, van hetzelfde Wetboek beoogde ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid, die bezoldigingen bedoeld in artikel 275^8, § 4, van hetzelfde Wetboek betalen of toekennen;
9° de in artikel 275^9, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek beoogde werkgevers en de in artikel 275^9, § 1, zevende lid, van hetzelfde Wetboek beoogde ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid, die bezoldigingen bedoeld in artikel 275^8, § 4, van hetzelfde Wetboek betalen of toekennen;
(…)
§ 2. De eerste aangifte in de bedrijfsvoorheffing heeft betrekking op de aan al de werknemers betaalde of toegekende bezoldigingen en moet de volgende specifieke vermeldingen bevatten:
a) in het vak "belastbare inkomsten": de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen;
b) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing": de ingehouden bedrijfsvoorheffing.
§ 3. De tweede aangifte in de bedrijfsvoorheffing heeft uitsluitend betrekking op de bezoldigingen van werknemers waarvoor een deel of het geheel van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moet worden gestort en moet, afhankelijk van de schuldenaars, de volgende specifieke vermeldingen bevatten:
a) in het vak "aard der inkomsten"; de code die is opgenomen in bijlage IIIbis;
b) in het vak "belastbare inkomsten":
(…)
3° voor de in § 1, derde lid, 3° tot 6° en 8° tot 10°, bedoelde schuldenaars: de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen;
(…)
c) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing":
(…)
10° voor de in § 1, derde lid, 8° en 9° bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 25 pct. van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen.
(…)
§ 4. Ter staving van hun aangiften in de bedrijfsvoorheffing moeten de in § 1 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing de modaliteiten naleven die zijn opgenomen in bijlage IIIter.
(…)
275^8/3
De Bijlage IIIbis, KB/WIB 92, vermeldt een codelijst betreffende de aard der inkomsten in toepassing van art. 90, § 3 en 95^2, § 3, KB/WIB 92.
De Bijlage IIIter, KB/WIB 92, vermeldt de modaliteiten die nageleefd moeten worden door de in het art. 95^2, § 1, KB/WIB 92, bedoelde schuldenaars.
Het Samenwerkingsakkoord van 17.11.2015 tussen de Federale Staat en het Waalse Gewest betreffende de uitvoering van art. 16 van de wet van 15.05.2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance (BS 09.12.2015); zoals gewijzigd door het Samenwerkingsakkoord van 04.04.2017 (BS 12.04.2017).
Het Samenwerkingsakkoord van 03.04.2015 tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de uitvoering van art. 16 van de wet van 15.05.2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance (BS 30.04.2015 – Ed. 2), zoals gewijzigd door het Samenwerkingsakkoord van 04.04.2017 (BS 12.04.2017).
FAQ zijn gepubliceerd op de Internet site van FOD Financiën: https://financien.belgium.be/nl > Ondernemingen > Personeel en loon > Bedrijfsvoorheffing > Vrijstellingen > Investering in een steunzone.
De steunzones gelegen in het Vlaamse Gewest kunnen worden geraadpleegd op de site http://www.geopunt.be.
De steunzones gelegen in het Waalse Gewest kunnen worden geraadpleegd op de site http://geoportail.wallonie.be.
III. KONINKLIJK BESLUIT TOT AFBAKENING VAN DE STEUNZONES
275^8/4
De afbakening van de steunzones door het Vlaamse Gewest is vastgelegd door het KB van 28.04.2015 'tot uitvoering van art. 16 van de wet van 15.05.2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, wat het Vlaamse Gewest betreft, en tot vaststelling van het in art. 275^8, § 5, WIB 92 bedoelde formulier' (BS 30.04.2015, Ed. 2). Het KB van 09.04.2017 (BS 18.04.2017) wijzigt het formulier bedoeld in art. 275^8, § 5, WIB 92.
De afbakening van de steunzones door het Waalse Gewest is vastgelegd door het KB van 22.10.2017 tot uitvoering van art. 16 van de wet van 15.05.2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, wat het Waalse Gewest betreft (BS 31.10.2017).
IV. GELDEND PERCENTAGE
275^8/5
In de steunzones vastgelegd door een KB genieten de werkgevers die ten gevolge van een investering nieuwe arbeidsplaatsen creëren gedurende twee jaar van een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van de BV die wordt ingehouden op de bezoldigingen van de arbeidskrachten die verband houden met die nieuwe arbeidsplaatsen.
Grondslag | Percentage | Beperkingen | |
In de tijd | Maximum | ||
BV ingehouden op de bezoldigingen die worden uitbetaald of toegekend door een kleine en middelgrote onderneming ten gevolge van de invulling van de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats (art. 275^8, WIB 92) | 25 % |
Gedurende twee jaar vanaf het ogenblik van de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats maar de periode tussen de datum van overlegging van het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel en de datum van effectieve voltooiing van de investering mag niet meer dan twee keer langer zijn dan de periode tussen de datum van overlegging van het formulier en de datum van de verwachte voltooiing van de investering. | 7,5 miljoen euro per investering. |
BV ingehouden op de bezoldigingen die worden uitbetaald of toegekend door een grote onderneming ten gevolge van de invulling van de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats (art. 275^9, WIB 92) | 25 % |
Gedurende twee jaar vanaf het ogenblik van invulling van de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats maar de periode tussen de datum van overlegging van het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel en de datum van effectieve voltooiing van de investering mag niet meer dan twee keer langer zijn dan de periode tussen de datum van overlegging van het formulier en de datum van de verwachte voltooiing van de investering. |
7,5 miljoen euro per investering, verminderd met het geheel van BV waarvoor de werkgever in toepassing van art. 275^9, WIB 92, werd vrijgesteld van doorstorting en van het geheel van de door een gewest aan de werkgever toegekende investeringssteun, in de mate dat: - deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering die in hetzelfde bestuurlijk arrondissement werd verricht als een vroegere investering waarop ook de vrijstelling van doorstorting voorzien in art. 275^9, WIB 92, werd toegepast en - deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering waarvan de aanvang is gestart in de loop van drie jaar voor de aanvang van die vroegere investering. Elke vennootschap die verbonden is met de werkgever in de zin van art. 11, W. Venn wordt gelijkgesteld met deze werkgever. |
V. VOORWAARDEN
275^8/6
Basisvoorwaarden:
- de werkgever moet schuldenaar van de BV zijn overeenkomstig art. 270, 1°, WIB 92 ;
- de werkgever moet op de betrokken bezoldigingen de BV daadwerkelijk inhouden;
- de werkgever valt onder de toepassingsgebied van de wet van 05.12.1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
- de werkgever stelt personen tewerk die krachtens een arbeidsovereenkomst beheerst door de wet van 03.07.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of een leerovereenkomst, arbeidsprestaties leveren onder het gezag van de werkgever;
- de werkgever wordt aangemerkt:
a. ofwel als een kleine en middelgrote onderneming in de zin van de Europese staatsteunregels (vennootschap of natuurlijke persoon);
b. ofwel als een grote onderneming (vennootschap of natuurlijke persoon);
- de werkgever verricht een investering in een inrichting gelegen in een steunzone;
- ten gevolge van deze investering creëert de werkgever nieuwe arbeidsplaatsen in die inrichting;
- de werkgever heeft op geldige wijze een formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel overgelegd.
275^8/7
Definities
Kleine en middelgrote onderneming
Een werkgever is een kleine en middelgrote onderneming indien de werkgever in tenminste twee van de laatste drie afgesloten belastbare tijdperken voorafgaand aan het belastbaar tijdperk waarin het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel geldig werd overgelegd, een jaargemiddelde van het personeelsbestand in dienst heeft van minder dan 250 personen uitgedrukt in voltijdse equivalenten en waarvan:
1. de jaaromzet, exclusief de btw, het bedrag van 50 miljoen euro niet overschrijdt,
of
2. het jaarlijkse balanstotaal het bedrag van 43 miljoen euro niet overschrijdt.
Indien de werkgever een vennootschap is, gelden voor de berekening van die criteria de bepalingen van art. 15, §§ 3 tot 5, W. Venn. Voor de werkgever die een formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel heeft overgelegd in de loop van een belastbaar tijdperk dat aanving voor 01.01.2016, gelden voor de berekening van die criteria de bepalingen van art. 15, §§ 2 tot 4, W. Venn, zoals het bestond voor te zijn gewijzigd door de wet van 18.12.2015 (BS 30.12.2015).
Indien de werkgever verbonden is in de zin van art. 11, W. Venn, moeten de criteria inzake jaaromzet en balanstotaal geëxamineerd worden op geconsolideerde basis. Het aantal werknemers dat door elk van de betrokken verbonden vennootschappen jaarlijks gemiddeld wordt tewerkgesteld, is opgeteld.
Indien de werkgever een geassocieerde vennootschap is in de zin van art. 12, W. Venn, is de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van deze vennootschap te verhogen met de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van de geassocieerde vennootschap vermenigvuldigd met het hoogste van de volgende twee percentages:
- hetzij het percentage van de stemrechten verbonden aan de deelneming
- hetzij het percentage van het kapitaal dat de deelneming vertegenwoordigt.
Tenslotte valt een werkgever onder deze categorie wanneer de controle over het kapitaal of de stemrechten van de werkgever, individueel of gezamenlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, voor minder dan 25 % uitgeoefend wordt door één of meerdere aanbestedende overheden als bedoeld in art. 2 van de wet van 15.06.2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten.
Grote onderneming
Een werkgever wordt beschouwd als een grote onderneming indien hij niet voldoet aan ten minste één van de criteria opgesomd voor een 'kleine en middelgrote onderneming'.
275^8/8
Uitgesloten werkgevers
De werkgever die zich in één van de volgende situaties bevindt op het ogenblik van het overleggen van het formulier inzake de toepassing van deze maatregel wordt uitgesloten:
1. er is een aangifte of vordering tot faillietverklaring ingesteld of het beheer van het actief is geheel of ten dele ontnomen zoals voorzien in de art. 7 en 8 van de faillissementswet;
2. er is een procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend zoals bedoeld in art. 23 van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
3. de vennootschap is ontbonden of bevindt zich in staat van vereffening;
4. het netto actief is ten gevolge van geleden verlies gedaald tot minder dan de helft van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal;
5. de werkgever heeft steun ontvangen die door de Europese Commissie geacht worden verenigbaar te zijn met de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden van 31.07.2014 (PB C 249) of met art. 107, derde lid, b, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, en die:
a. in het geval van reddingssteun de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd;
b. in het geval van herstructureringssteun zich nog steeds in de herstructureringsfase bevindt.
Een werkgever waarvoor een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een besluit van de Europese Commissie die door een lidstaat verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard, valt ook buiten het toepassingsgebied van deze steunmaatregel.
De werkgever – grote onderneming valt daarenboven buiten het toepassingsgebied van deze steunmaatregel indien voor de laatste twee belastbare tijdperken die op het ogenblik van het overleggen van het formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel voorafgaan:
a. het totale bedrag van de schulden bedoeld in art. 88 van het KB/W. Venn van 30.01.2001 (dat het schema van de balans definieert) hoger is dan 7,5 keer het eigen vermogen zoals bedoeld in hetzelfde artikel,
en
b. het bedrag vermeld op de post 'Kosten van schulden' bedoeld in art. 89 van het KB/W. Venn (dat het schema van de winst- en verliesrekening definieert), verminderd met het bedrag vermeld op de post 'Opbrengst van financiële activa' zoals bedoeld in hetzelfde artikel groter is dan de EBITDA.
De EBITDA wordt bepaald door de post 'Winst (verlies) voor belasting' bedoeld in art. 89 van hetzelfde besluit, vermeerderd of verminderd (naargelang het kosten of opbrengsten zijn) met de in hetzelfde art. volgende posten:
- kosten van schulden;
- andere financiële schulden;
- opbrengsten uit vlotte activa;
- andere financiële opbrengsten;
- afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa;
- waardeverminderingen op voorraden, op bestellingen in uitvoering en op handelsvorderingen: toevoegingen (terugnemingen);
- uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa;
- terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa.
275^8/9
Een onderneming die erkend is voor uitzendarbeid en die één of meerdere uitzendkrachten ter beschikking stelt van een werkgever die aan de hierboven beschreven voorwaarden voldoet, en die voor deze uitzendkrachten bezoldigingen uitbetaalt die voldoen aan de hieronder opgesomde voorwaarden, kan in de plaats van de voornoemde werkgever genieten van deze steunmaatregel.
275^8/10
Eerste voorwaarde inzake de investering
Aard van de investering voor de werkgever – kleine en middelgrote onderneming
Voor de werkgever – kleine en middelgrote onderneming, luidt de eerste voorwaarde dat de investering:
a) een investering in materiële of immateriële vaste activa betreft die verband houdt met:
- hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting;
- hetzij, de uitbreiding van de capaciteit van de bestaande inrichting;
- hetzij, de diversificatie van de productie van een inrichting naar producten die voordien niet in de inrichting werden vervaardigd;
- hetzij, een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande inrichting.
b) betrekking heeft op een overname van materiële of immateriële vaste activa van:
- hetzij, een inrichting waarvan de derde-werkgever krachtens de procedure voorzien in art. 66 van de wet van 13.02.1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, de sluiting van de vestiging heeft aangekondigd;
- hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag is opgestart, zoals bedoeld in art. 59 van de wet van 31.01.2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
- hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvan de bevoegde rechtbank een vonnis van faillietverklaring heeft gewezen.
De derde-werkgever en de onderneming waarvan hierboven sprake, mogen niet verbonden of geassocieerd zijn op de wijze die is bedoeld in de art. 11 en 12, W. Venn met de werkgever die de overname verricht.
Aard van de investering voor de werkgever – grote onderneming
Voor de werkgever – grote onderneming, luidt de eerste voorwaarde dat de investering:
a) een investering in materiële of immateriële vaste activa betreft die verband houdt met:
- hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting;
- hetzij, de diversificatie van de activiteit van een inrichting, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend.
b) betrekking heeft op een overname van materiële of immateriële vaste activa van:
- hetzij, een inrichting waarvan de derde-werkgever krachtens de procedure voorzien in art. 66 van de wet van 13.02.1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, de sluiting van de vestiging heeft aangekondigd;
- hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag is opgestart, zoals bedoeld in art. 59 van de wet van 31.01.2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
- hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvan de bevoegde rechtbank een vonnis van faillietverklaring heeft gewezen;
en op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend vóór de overname ervan.
De derde-werkgever en de onderneming waarvan hierboven sprake, mogen niet verbonden of geassocieerd zijn op de wijze die is bedoeld in art. 11 en 12, W. Venn met de werkgever die de overname verricht.
De investering van de werkgever – grote onderneming komt evenwel niet in aanmerking indien:
- deze investering betrekking heeft op dezelfde of een vergelijkbare activiteit als een activiteit die door de werkgever in de Europese Economische Ruimte werd stopgezet in een periode van twee jaar vóór het tijdstip waarop het formulier inzake de toepassing van de steunmaatregel werd overgelegd;
- de werkgever in het formulier inzake de steunmaatregel het voornemen niet heeft onderschreven om geen dezelfde of een vergelijkbare activiteit in de Europese Economische Ruimte stop te zetten in een periode van twee jaar volgend op de aanvang van de investering.
Een activiteit wordt geacht vergelijkbaar te zijn met een andere activiteit indien beide activiteiten behoren tot dezelfde klasse van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20.12.2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden.
275^8/11
Tweede voorwaarde inzake de investering
De tweede voorwaarde heeft betrekking op de ligging van de inrichting waar de investering zal plaatsvinden.
De A groep bevat steunzones of delen van steunzones die binnen de steungebieden vallen die zijn opgenomen op de regionale steunkaart. De B groep daarentegen bevat de steunzones of delen van steunzones die er niet binnen vallen.
De werkgever – kleine en middelgrote onderneming verricht zijn investering in een inrichting gelegen in een steunzone die is opgenomen in de A groep of de B groep van het KB tot afbakening van de steunzones voorgesteld door de Gewesten.
De werkgever – grote onderneming verricht zijn investering in een inrichting gelegen in een steunzone die is opgenomen in de A groep van het hierboven vermelde KB.
Zie de KB tot uitvoering van de W 15.05.2014, art. 16 hierboven nr. 275^8/3.
275^8/12
Uitgesloten sectoren
De maatregel is niet van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren:
- de visserij en aquacultuur, in de mate dat de activiteit is begrepen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11.12.2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad;
- de productie van landbouwproducten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt.
Daarenboven is voor de werkgever – grote onderneming, de maatregel evenmin van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren:
- de ijzer- en staalindustrie zoals gedefinieerd in art. 2, drieënveertigste lid van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17.06.2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de art. 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
- de synthetische vezelindustrie zoals gedefinieerd in art. 2, vierenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) nr. 651/2014;
- de vervoersector zoals bedoeld in art. 2, vijfenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) nr. 651/2014, met inbegrip van de daarmee verband houdende structuur;
- de sector van de luchtvaartmaatschappijen en van de uitbating van luchthavens zoals bedoeld in de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (PB C 99 van 04.04.2014, blz. 3);
- de sector van de energieproductie, -distributie en -infrastructuur;
- de scheepbouwsector;
- de winning van steenkool of kolen, zoals gedefinieerd in art. 2, dertiende lid, van de voornoemde Verordening (EU) nr. 651/2014.
275^8/13
Voorwaarden betreffende de bezoldigingen
De steunmaatregel geldt t.a.v. de bezoldigingen die betrekking hebben op een ten gevolge van de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats die wordt ingevuld voor het verstrijken van de 36ste maand die volgt op de dag waarop de werkzaamheden inzake de investering worden voltooid.
Een arbeidsplaats wordt als nieuw beschouwd indien zij in de betrokken inrichting het totaal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten doet verhogen ten opzichte van het gemiddelde aantal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten over de twaalf maanden voorafgaand aan de voltooiing van de investering, vermeerderd met de andere door de investering reeds gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Indien de investering de vorm aanneemt van een overname worden alle arbeidsplaatsen als nieuw aangemerkt.
VI. TE VERVULLEN FORMALITEITEN VÓÓR DE INVESTERING
275^8/14
Voor de aanvang van de investering legt de werkgever op geldige wijze een formulier inzake de toepassing van deze steunmaatregel bij het bevoegde Documentatiecentrum – Bedrijfsvoorheffing over.
Met de aanvang van de investering wordt bedoeld, naargelang wat als eerste plaatsvindt:
- hetzij, de start van de bouwwerkzaamheden;
- hetzij, de eerste juridische bindende toezegging om uitrusting te bestellen;
- hetzij, een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt.
De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd.
Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen inrichting verband houden.
In het formulier geeft de werkgever informatie over:
- zijn identiteit en activiteit;
- de opzet en uitvoering van de investering;
- de datum van aanvang en verwachte voltooiing van de investering;
- de voor de investering aangevraagde of verkregen gewestelijke steun;
- de verwachte bijkomende arbeidsplaatsen waarbij het verband tussen deze arbeidsplaatsen en de investering wordt aangetoond;
- de loonkosten die verbonden zijn aan deze verwachte bijkomende arbeidsplaatsen en een berekening van de vrijstelling van doorstorting van de BV van toepassing op deze lonen.
Het formulier is slechts geldig overgelegd indien uit de vermelde gegevens of toegevoegde bijlagen voldoende blijkt dat de werkgever en de door hem verrichte investering zich binnen het toepassingsgebied van deze steunmaatreel bevinden.
Link naar het formulier
VII. CUMUL MET ANDERE VRIJSTELLINGSREGELINGEN VAN DOORSTORTING VAN DE BV
275^8/15
Deze maatregel geldt niet ten aanzien van de bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds een bestaande vrijstellingsregeling van doorstorting van de BV wordt toegepast inzake overwerk (art. 275^1, WIB 92), de koopvaardij-, de bagger- en de sleepvaartsector (art. 275^2, WIB 92), het wetenschappelijk onderzoek (art. 275^3, WIB 92), de visserijsector (art. 275^4, WIB 92) en de sportsector (art. 275^6, WIB 92).
De vrijstellingsregeling kan wel worden gecumuleerd met de bestaande gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting:
- inzake nacht- en ploegenarbeid (art. 275^5, WIB 92);
- in de vorm van een algemene structurele lastenvermindering (art. 275^7, WIB 92);
- voor startende ondernemingen (art. 275^10, WIB 92).
VIII. DEFINITIEVE VRIJSTELLING
275^8/16
De vrijstelling van doorstorting wordt definitief toegestaan nadat:
a) de werkgever – kleine en middelgrote onderneming of de onderneming die erkend is voor uitzendarbeid in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het derde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat gedurende ten minste drie jaar:
- deze nieuwe arbeidsplaats behouden is gebleven
en
- in de betrokken inrichting het totaal aantal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten hoger is dan het gemiddelde aantal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten over de twaalf maanden voorafgaand aan de voltooiing van de investering, vermeerderd met de andere door de investering reeds gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen uitgedrukt in voltijdse equivalenten;
b) de werkgever – grote onderneming of de onderneming die erkend is voor uitzendarbeid in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het vijfde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen is ingevuld, aantoont dat gedurende ten minste vijf jaar:
- deze nieuwe arbeidsplaats behouden is gebleven
en
- in de betrokken inrichting het totaal aantal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten hoger is dan het gemiddelde aantal werknemers en uitzendkrachten uitgedrukt in voltijdse equivalenten over de twaalf maanden voorafgaand aan de voltooiing van de investering, vermeerderd met de andere door de investering reeds gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen uitgedrukt in voltijdse equivalenten.
Indien de werkgever of de onderneming die erkend is voor uitzendarbeid niet heeft aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaats gedurende de voorgeschreven termijn behouden is gebleven, wordt de BV die werd vrijgesteld van doorstorting, aangemerkt als verschuldigde BV van de maand binnen dewelke de hierboven beschreven minimale behoudstermijn van respectievelijk 3 of 5 jaar is verstreken.
IX. BEWIJSSTUKKEN
275^8/17
De werkgevers en de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die in de plaats van de werkgever de tijdelijke vrijstelling van doorstorting van de BV verkrijgen, houden voor elke investering waarvoor het formulier inzake de toepassing van deze maatregel geldig werd overgelegd, de volgende gegevens en documenten ter beschikking van de administratie:
- de volledige identiteit van de werkgever met vermelding van het nationaal nummer of het refertenummer als schuldenaar inzake BV;
- een kopie van het geldig overgelegde formulier;
- een overzicht van het maandelijkse gemiddelde aantal werknemers, uitgedrukt in voltijds equivalenten, die zijn tewerkgesteld in de inrichting waar de investering is verricht, met inbegrip van de uitzendkrachten die door een onderneming die erkend is voor uitzendarbeid in deze inrichting worden tewerkgesteld, voor de periode die start bij het begin van de 12de maand voorafgaand aan de voltooiing van de investering en die eindigt in de maand volgend op de maand waarin de meest recent gecreëerde nieuwe arbeidsplaats voor het eerst wordt ingevuld.
Zij houden eveneens een nominatieve lijst ter beschikking van de administratie met daarin voor elke werknemer die een door hen betaalde of toegekende bezoldiging ontvangt die in aanmerking komt voor deze steunmaatregel:
- de volledige identiteit en eventueel het nationaal nummer;
- de datum van indiensttreding en in voorkomend geval de datum van uitdiensttreding zoals die in de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) zijn vermeld;
- een verwijzing naar één van de nieuwe arbeidsplaatsen vermeld op het door de werkgever op geldige wijze overgelegde formulier die door deze werknemer wordt ingevuld, evenals de datum van de eerste invulling van deze arbeidsplaats.
Tenslotte houden zij voor elke werknemer aan wie zij een bezoldiging betalen of toekennen die in aanmerking komt voor deze steunmaatregel, de volgende documenten ter beschikking van de administratie:
- een overzicht van de betaalde of toegekende bruto belastbare bezoldigingen evenals een gedetailleerde berekening van de op die bezoldigingen ingehouden BV;
- een kopie van de arbeidsovereenkomst gesloten tussen deze werknemer en de werkgever of de onderneming die erkend is voor uitzendarbeid;
- een door de werknemer ondertekende taakbeschrijving;
- een document, aangevuld met de nodige bewijsstukken, waarin het verband wordt aangetoond tussen de door de werkgever verrichte investering die werd vermeld op het formulier en de ten gevolge van deze investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats die wordt ingevuld door deze werknemer.
X. BEREKENING
275^8/18
De bedoelde inkomsten zijn de belastbare bezoldigingen zoals bedoeld in art. 31, WIB 92.
275^8/19
Het basisbedrag dat in aanmerking komt is het bedrag van de BV berekend op de bezoldigingen die voor de maatregel in aanmerking komen.
De berekening moet per werknemer gebeuren, d.w.z. dat de vrijstelling enkel kan toegepast worden op de BV die betrekking heeft op de bezoldigingen van de betrokken werknemer.
275^8/20
De vrijstelling van doorstorting van de bedoelde BV is overlegd aan twee aangiften in de BV.
In de eerste aangifte (274.10) die betrekking heeft op alle werknemers wordt in de rubriek 'belastbare inkomsten' het bedrag van de door de werkgever betaalde of toegekende bezoldigingen vermeld en in de rubriek 'verschuldigde bedrijfsvoorheffing' de ingehouden BV.
In de tweede aangifte, die uitsluitend betrekking heeft op de werknemers waarvoor een vrijstelling van doorstorting wordt gevraagd, moeten de rubrieken ingevuld worden:
Aard der inkomsten: code 81 (kleine en middelgrote onderneming) of code 91 (grote onderneming) vermelden.
Belastbare inkomsten: de door de werkgever betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen vermelden die betrekking hebben op een ten gevolge van de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats die voor het verstrijken van de 36ste maand die volgt op de dag waarop de werkzaamheden inzake de investering werden voltooid, wordt ingevuld.
Verschuldigde BV: een negatief bedrag vermelden gelijk aan 25 % van de op hiervoor vermelde belastbare bezoldigingen ingehouden BV.
XI. TERUGNAME VAN DE VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN DE BV
275^8/21
Indien de werkgever die in toepassing van de art. 275^8 of 275^9, WIB 92, tijdelijk was vrijgesteld om 25 % van de BV door te storten, niet aantoont dat één of meerdere arbeidsplaatsen gedurende de voorgeschreven termijn behouden zijn gebleven en gedurende die periode hebben voldaan aan alle hierboven beschreven voorwaarden, moet hij een afzonderlijke aangifte indienen.
De termijn voor het indienen van deze aangifte verstrijkt de 15de dag na het verstrijken van de 36ste maand volgend op de maand waarin de nieuwe arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld voor de werkgever-kleine en middelgrote onderneming en van de 60ste maand voor de werkgever-grote onderneming.
275^8/22
In die aangifte moeten de rubrieken ingevuld worden:
Aard der inkomsten: code 80 (kleine en middelgrote onderneming) of code 90 (grote onderneming) vermelden.
Belastbare inkomsten: de door de werkgever betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen vermelden die verbonden zijn met één of meerdere nieuwe arbeidsplaatsen waarvoor de vrijstelling van doorstorting werd toegepast.
Verschuldigde BV: het totaal vermelden van de niet doorgestorte BV dat verbonden is met de hierboven beschreven belastbare inkomsten.