Artikel 95^2, KB/WIB 92

Art. 95^2, § 1, derde lid, 13°, en §3, eerste lid, b, 7°, en §3, eerste lid, c), 14°, is van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 01.01.2024 worden betaald of toegekend voor uren die vanaf diezelfde datum als gelegenheidsarbeider in de fruit- of groenteteelt worden gepresteerd (art. 1, a), b) en c) en art. 4, KB 09.04.2024 - B.S. 17.04.2024; Numac : 2024003334)


§ 1. De in het derde lid vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing moeten voor de periode waarin zij bezoldigingen hebben toegekend waarvoor zij een deel of het geheel van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moeten storten, twee afzonderlijke aangiften in de bedrijfsvoorheffing overleggen volgens het in §§ 2 en 3 vermelde onderscheid.

De in artikel 275^7 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beoogde werkgevers van werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied van de paritaire comités en subcomités opgesomd in artikel 1, 1°, a) tot en met p), van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, die een deel van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing onmiddellijk moeten besteden aan de financiering van de Sociale Maribelfondsen, zijn er evenwel toe gehouden drie afzonderlijke aangiften in de bedrijfsvoorheffing over te leggen volgens het in de §§ 2, 3 en 3bis vermelde onderscheid.

De in het eerste lid bedoelde schuldenaars zijn:

1° de werkgevers omschreven in artikel 275^1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek die bezoldigingen betalen of toekennen die betrekking hebben op door een werknemer gepresteerd overwerk;

2° de werkgevers beoogd in artikel 275^2 van hetzelfde Wetboek die behoren tot de koopvaardij-, de bagger- en de sleepvaartsector;

3° a) de universiteiten en hogescholen beoogd in artikel 275^3, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan assistentonderzoekers en het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - het Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO en het Fonds de la Recherche scientifique - FNRS - FRS-FNRS die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan postdoctorale onderzoekers;

b) de wetenschappelijke instellingen beoogd in artikel 275^3, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, die daartoe worden erkend bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen ofwel aan assistent-onderzoekers ofwel aan postdoctorale onderzoekers;

c) de ondernemingen beoogd in artikel 275^3, § 1, derde lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die aan onderzoeksprojecten werken ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met in a) en b) bedoelde universiteiten of hogescholen, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, of erkende wetenschappelijke instellingen;

d) de vennootschappen beoogd in artikel 275^3, § 1, derde lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, die onder de definitie van "Young Innovative Company" vallen en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan wetenschappelijk personeel dat als werknemer door deze vennootschap wordt tewerkgesteld;

e) de ondernemingen beoogd in artikel 275^3, § 1, derde lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's en die een in artikel 275^3, § 2, 1° of 2°, vermeld diploma hebben.

f) de ondernemingen beoogd in artikel 275^3, § 1, zesde lid, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's en die een in artikel 275^3, § 2, 3° of 4°, vermeld diploma hebben.

g ) de ondernemingen beoogd in artikel 275^3, § 1, zesde lid, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's en die een in artikel 275^3, § 2, 3° of 4°, vermeld diploma hebben, en die op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de bezoldigingen zijn betaald.

4° de werkgevers beoogd in artikel 275^4 van hetzelfde Wetboek, die behoren tot de sector van de zeevisserij;

a) de in artikel 275^5, § 1, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin ploegenarbeid wordt verricht;

b) de in artikel 275^5, § 2, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin nachtarbeid wordt verricht;

c) de in artikel 275^5, § 3, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin ploegenarbeid wordt verricht in een volcontinu arbeidssysteem;

d) de in artikel 275^5, § 4, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin wordt gewerkt onder het regime van systeemvaart;

e) de in artikel 275^5, § 5, van hetzelfde Wetboek, beoogde ondernemingen waarin in ploegverband werken in onroerende staat op locatie worden verricht;";

6° de schuldenaars beoogd in artikel 275^6 van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen betalen of toekennen aan sportbeoefenaars;

7° de werkgevers omschreven in artikel 275^7, tweede lid, van hetzelfde Wetboek die bezoldigingen betalen of toekennen;

8° de in artikel 275^8, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek beoogde werkgevers, de hiermee in toepassing van artikel 275^8, § 1, negende lid, van hetzelfde Wetboek gelijkgestelde vennootschappen en de in artikel 275^8, § 1, achtste lid, van hetzelfde Wetboek beoogde ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid, die bezoldigingen bedoeld in artikel 275^8, § 4, van hetzelfde Wetboek betalen of toekennen;

9° de in artikel 275^9, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek beoogde werkgevers, de hiermee in toepassing van artikel 275^9, § 1, tiende lid, van hetzelfde Wetboek gelijkgestelde vennootschappen en de in artikel 275^9, § 1, negende lid, van hetzelfde Wetboek beoogde ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid, die bezoldigingen bedoeld in artikel 275^8, § 4, van hetzelfde Wetboek betalen of toekennen;

10° de werkgevers beoogd in artikel 275^10, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen betalen of toekennen;

11° de werkgevers beoogd in artikel 275^11 van hetzelfde Wetboek, die compenserende toeslagen als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid betalen of toekennen;

12° de werkgevers beoogd in artikel 275^12, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen betalen of toekennen.

13° de werkgevers beoogd in artikel 27513, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen betalen of toekennen aan gelegenheidsarbeiders.

§ 2. De eerste aangifte in de bedrijfsvoorheffing heeft betrekking op de aan al de werknemers betaalde of toegekende bezoldigingen en moet de volgende specifieke vermeldingen bevatten:

a) in het vak "belastbare inkomsten": de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen;

b) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing": de ingehouden bedrijfsvoorheffing.

§ 3. De tweede aangifte in de bedrijfsvoorheffing heeft uitsluitend betrekking op de bezoldigingen van werknemers waarvoor een deel of het geheel van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moet worden gestort en moet, afhankelijk van de schuldenaars, de volgende specifieke vermeldingen bevatten:

a) in het vak "aard der inkomsten": de code die is opgenomen in bijlage IIIbis;

b) in het vak "belastbare inkomsten":

1° voor de in § 1, derde lid, 1°, bedoelde schuldenaars: de berekeningsgrondslag die heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag van de werkelijk gepresteerde overuren in die periode;

2° voor de in § 1, derde lid, 2°, bedoelde schuldenaars: de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen aan hun werknemers die zij als communautaire zeelieden tewerkstellen aan boord van in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd;

3° voor de in § 1, derde lid, 3° tot 6° en 10°, bedoelde schuldenaars: de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen;

4° voor de schuldenaars bedoeld in § 1, derde lid, 7°:

- het totaal van de bruto bezoldigingen vóór inhouding van de persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid wanneer die bezoldigingen of een deel ervan aan de sociale zekerheid zijn onderworpen;

- het totaal van de bruto belastbare bezoldigingen zoals die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing wanneer die bezoldigingen niet aan de sociale zekerheid zijn onderworpen;

4°/1 voor de in § 1, derde lid, 8° tot 9°, bedoelde schuldenaars: de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 275^8, § 4, van hetzelfde Wetboek;

5° voor de in § 1, derde lid, 11°, bedoelde schuldenaars: het bedrag van de door de werkgever in die periode betaalde of toegekende compenserende toeslagen als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;

6° voor de in § 1, derde lid, 12°, bedoelde schuldenaars: de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 275^12, § 4, van hetzelfde Wetboek;

7° voor de in § 1, derde lid, 13°, bedoelde schuldenaars: het aantal uren gepresteerd als gelegenheidsarbeider in de fruit- of groenteteelt vanaf 1 januari 2024 waarvoor in de betrokken aangifteperiode voor het eerst bezoldigingen worden betaald of toegekend;

c) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing":

1° voor de in § 1, derde lid, 1°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan:

- 32,19 % van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag wanneer een wettelijke overwerktoeslag van 20 % is toegepast;

- 41,25 % van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag wanneer een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 % is toegepast;

2° voor de in § 1, derde lid, 2°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen betaald of toegekend aan hun werknemers die zijn tewerkgesteld aan boord van in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd;

3° voor de in § 1, derde lid, 3°, a tot e, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 80 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen;

4° voor de in § 1, derde lid, 3°, f, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 40 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen, evenwel beperkt tot 25 % van het totale bedrag van de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing voor de ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's en die een in artikel 275^3, § 2, 1° of 2°, van hetzelfde Wetboek bedoeld diploma hebben;

5° voor de in § 1, derde lid, 3°, g, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 40 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffingop de belastbare bezoldigingen, evenwel beperkt tot 50 % van het totale bedrag van de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing voor de vennootschappen die op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de bezoldigingen zijn betaald;

6° voor de in § 1, derde lid, 4°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen, volgens het volgende onderscheid:

- wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing lager is dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing als bedoeld in artikel 275^4, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, dan moet uitsluitend het positieve verschil worden vermeld tussen de fictieve bedrijfsvoorheffing en de ingehouden bedrijfsvoorheffing;

- wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing meer bedraagt dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing als bedoeld in artikel 275^4, § 1, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, moet uitsluitend het negatieve verschil worden vermeld tussen de fictieve bedrijfsvoorheffing en de ingehouden bedrijfsvoorheffing;

7° voor de in § 1, derde lid, 5°, a), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

- 22,8 % van de van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 275^5, § 1, van hetzelfde Wetboek, bedoelde werknemers met uitsluiting van het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

- de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 275^5, § 1, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

7°/1 voor de in § 1, derde lid, 5°, b), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

- 22,8 % van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 275^5, § 2, van hetzelfde Wetboek bedoelde werknemers met uitsluiting van het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

- de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 275^5, § 2, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

7°/2 voor de in § 1, derde lid, 5°, c), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

- 25 % van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 275^5, § 3, van hetzelfde Wetboek, bedoelde werknemers met uitsluiting van het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

- de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 275^5, § 3, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

7°/3 voor de in § 1, derde lid, 5°, d), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

- 22,8 % van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 275^5, § 4, van hetzelfde Wetboek bedoelde werknemers met uitsluiting van het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

- de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 275^5, § 4, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

7°/4 voor de in § 1, derde lid, 5°, e), bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:

- 18 %, van de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de in artikel 275^5, § 5, van hetzelfde Wetboek bedoelde werknemers met uitsluiting van de premies, het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen;

- de bedrijfsvoorheffing die werd ingehouden op de in het vorige streepje bedoelde bezoldigingen, in de mate dat deze zonder de toepassing van de in artikel 275^5, § 5, van hetzelfde Wetboek, bedoelde vrijstelling, daadwerkelijk aan de Schatkist zou zijn doorgestort;

8° voor de in § 1, derde lid, 6°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 75 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen;

9° voor de in § 1, derde lid, 7°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 0,12 % of, voor de in artikel 275^7, tweede lid, b en c, van het voormelde Wetboek bedoelde werkgevers, een negatief bedrag gelijk aan 1 %, of, voor de in artikel 275^7, derde lid, b, 2°, van hetzelfde Wetboek bedoelde werkgevers, een negatief bedrag gelijk aan 1,12 % van:

- het totaal van de bruto bezoldigingen vóór inhouding van de persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid wanneer die bezoldigingen of een deel ervan aan de sociale zekerheid zijn onderworpen;

- het totaal van de bruto belastbare bezoldigingen zoals die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing wanneer die bezoldigingen niet aan de sociale zekerheid zijn onderworpen;

10° voor de in § 1, derde lid, 8° en 9° bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 25 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen;

11° voor de in § 1, derde lid, 10°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 10 % of, voor de in artikel 275^10, vierde lid, van hetzelfde Wetboek beoogde werkgevers, gelijk aan 20 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen;

12° voor de in § 1, derde lid, 11°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan de in die periode betaalde of toegekende compenserende toeslagen als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid die effectief in mindering worden gebracht van de voor die periode verschuldigde bedrijfsvoorheffing, desgevallend vermeerderd met de compenserende toeslagen als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid die werden betaald of toegekend in een vorige periode die tot hetzelfde kalenderjaar behoort en nog niet in mindering konden worden gebracht van de voor een vorige periode verschuldigde bedrijfsvoorheffing;

13° voor de in § 1, derde lid, 12°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 11,75 % van het totaal van de in artikel 275^12, § 4, van hetzelfde Wetboek, bedoelde bezoldigingen van alle in artikel 275^12, § 2, van hetzelfde Wetboek, bedoelde werknemers.

14° voor de in § 1, derde lid, 13°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan het aantal in het vak "belastbare inkomsten" vermelde uren vermenigvuldigd met het overeenkomstig artikel 275^13, § 5, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 geïndexeerde bedrag van 1,23 euro per uur, desgevallend beperkt tot de beschikbare bedrijfsvoorheffing.

§ 3bis. De derde aangifte in de bedrijfsvoorheffing van de in § 1, tweede lid, beoogde werkgevers heeft uitsluitend betrekking op het bedrag van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing dat onmiddellijk wordt besteed aan de financiering van de Sociale Maribelfondsen, en moet de volgende specifieke vermeldingen bevatten:

a) in het vak "aard van de inkomsten": code 47;

b) in het vak "belastbare inkomsten": het deel van de in § 3, c, 9°, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing dat uitsluitend betrekking heeft op de werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied van de paritaire comités en subcomités opgesomd in artikel 1, 1°, a) tot en met p), van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;

c) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing": een positief bedrag dat gelijk is aan drie vierden van de in b vermelde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing.

§ 4. Ter staving van hun aangiften in de bedrijfsvoorheffing moeten de in § 1 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing de modaliteiten naleven die zijn opgenomen in bijlage IIIter.

§ 5. De in uitvoering van artikel 275^3, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 erkende instellingen zijn opgenomen in bijlage IIIquater bij dit besluit.