Artikel 113, KB/WIB 92
Art. 113, § 2, 2°, b), is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 5, KB 07.12.2007 - B.S. 12.12.2007; Numac: 2007003546 - err. 11.04.2008)
§ 1. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, met uitzondering van de inkomsten vermeld in artikel 266, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, zomede tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer en van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§ 2 tot 6 gemaakte onderscheid.
§ 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot:
1° inkomsten verleend of toegekend aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of aan ermede gelijkgestelde instellingen;
2°
a) inkomsten van schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen aan in het buitenland gevestigde banken;
b) inkomsten van niet door effecten aan toonder of door gedematerialiseerde effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen, aan spaarders niet-inwoners;
3° interest van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitzondering van hypothecaire obligatieleningen, eensdeels, en inkomsten als vermeld in artikel 19, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, anderdeels, die, zelfs ter uitvoering van een overeenkomst die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van die interest of inkomsten legt, worden verleend of toegekend aan:
a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;
c) beroepsbeleggers;
d) privé-spaarders.
§ 3. Met betrekking ofwel tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die zijn uitgegeven door de Staat, de provincies, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen of door internationale of supranationale instellingen naar publiek recht waarvan België lid is, die van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld krachtens de samengeordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen of krachtens vóór de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen geldende bijzondere wettelijke bepalingen, ofwel tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer ofwel tot inkomsten van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien op:
a) loten en premies, ongeacht de verkrijgers;
b) de interest van de lening 3,5 % 1965-2005 van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer, wie ook de verkrijgers zijn;
c) de interest van de 2,5 % schuld van de Belgische Staat waarvan de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn.
§ 4. Met betrekking tot inkomsten waarvoor krachtens de voorgaande §§ 2 en 3 niet van de inning van de roerende voorheffing wordt afgezien, wordt de roerende voorheffing geheven tegen een tarief van 12,5 %.
§ 5. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten en van schuldvorderingen en leningen, die niet van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld en die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van de belastbare inkomsten leggen, heeft deze laatste het recht op die inkomsten het overeenkomstig artikel 234 bepaalde gedeelte van de voorheffing in te houden.
§ 6. De in §§ 2 tot 5 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing is van toepassing op de inkomsten die zijn behaald tot het vervallen van de in de overeenkomst bepaalde vaste termijn of tot het verstrijken van een tijdperk dat, aanvangend op 5 december 1962, gelijk is aan de in het contract van lening bedongen opzeggingstermijn; die termijn of dat tijdperk wordt beoordeeld ongeacht de clausules van na 1 december 1962 verstrijkende overeenkomsten die eventueel stilzwijgend uitstel of verlenging ervan bedingen.
§ 7. Onverminderd de verzakingen bepaald ingevolge de §§ 1 tot 6, zijn de bepalingen voorzien in artikel 107, § 6 eveneens van toepassing op de in § 1 vermelde inkomsten die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten.