Artikel 49^1, KB/WIB 92
Art. 49^1 is van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 1 en 11, KB 15.06.2012 - B.S. 02.07.2012; Numac: 2011003280)
§ 1. De in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde materiële vaste activa betreffen:
1° materieel dat de toegang tot beroepslokalen door misdadigers verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, namelijk:
a) materieel dat inbraken, inzonderheid met een ramvoertuig, of pogingen daartoe, verhindert of vertraagt;
b) materieel en systemen die een toegangscontrole tot het beroepslokaal toelaten;
c) materieel dat de toegang of de vlucht van voertuigen uit een parking vertraagt;
d) specifiek inbraakwerend glas;
e) specifiek inbraakwerende rolluiken;
f) beveiligingssystemen voor deuren en poorten, ramen, luiken, garagepoorten, lichtkoepels, dakvensters, keldergaten en hekken zoals veiligheidssloten, slotbeveiligingssystemen, grendelbeveilingssystemen en kierstandhouders;
g) gepantserde deuren en poorten.
Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met hekkens voor werfafsluiting;
2° materieel dat de diefstal van goederen uit de beroepslokalen voorkomt of detecteert, namelijk:
a) materieel voor het uitrusten van roerende goederen tegen diefstal;
b) materieel voor detectie van diefstal van goederen;
c) kluizen met inbraakvertragend slot.
Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met het volgende materieel: sloten en andere beveiligingssystemen van het materieel of materiaal aanwezig op de bouwwerf;
3° materieel dat de diefstal van giraal of chartaal geld of waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet mogelijk is in de beroepslokalen vertraagt of voorkomt, namelijk:
a) kluizen uitgerust met een inbraakvertragend slot;
b) kassa's met beschermkap of anti-diefstal kassa's;
c) neutralisatiesystemen van waarden zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei en 6 december 2005;
4° materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert, namelijk:
a) alarmsystemen ter beveiliging van goederen of ter bescherming van personen en aan het alarmsysteem verbonden componenten, zoals bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid in zoverre de alarmopvolging geschiedt door een krachtens dezelfde wet vergunde alarmcentrale;
b) camerasystemen uitgerust met registratiesysteem en camerasystemen die zijn uitgerust om beelden door te sturen naar een krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale;
c) volgsystemen, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 17 mei 2002 tot regeling van de methodes van bewakingscentrales die volgsystemen gebruiken, in zoverre de opvolging na vermissing geschiedt door een daarvoor krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale.
5° materieel dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen, bedoeld in artikel 44bis, § 1, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, door misdadigers detecteert, verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, namelijk:
a) immobilisatiesystemen die het starten van het bedrijfsvoertuig beletten;
b) alarmsystemen die de inbraak of geweldsuitoefening in het bedrijfsvoertuig detecteren;
c) alarmsystemen die door de chauffeur van het bedrijfsvoertuig kunnen worden ingeschakeld bij het opmerken van een poging tot inbraak of geweldpleging;
d) nadiefstalsystemen die erop gericht zijn te verhinderen dat een gestolen voertuig verdwijnt of die een gestolen bedrijfsvoertuig kunnen positioneren en volgen;
e) sloten en andere beveiligingssystemen die de toegang tot het bedrijfsvoertuig verhinderen of vertragen.
§ 2. De dienstverrichtingen betreffende de in § 1 vermelde materiële vaste activa moeten worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.
Bovendien moeten, wat alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten betreft, de dienstverrichtingen betreffende de materiële vaste activa vermeld in § 1, 4°, a, worden uitgevoerd door een overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid erkende beveiligingsonderneming.
§ 3. De aannemer of onderneming bedoeld in § 2 garandeert de conformiteit van het materieel op basis van de elementen die voorkomen in bijlage IIquater.
Ten dien einde moet de door de (...) aannemer of erkende onderneming uitgereikte factuur, of de bijlage ervan:
a) het adres vermelden van het beroepslokaal of de werf waar de werken worden uitgevoerd;
b) de volgende formule bevatten:
"Verklaring met toepassing van art. 49^1 van het KB/WIB 92 betreffende de investeringsaftrek bedoeld in artikel 69, § 1, 1ste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992:
Ik, ondergetekende........, bevestig dat:
- (per maatregel de vermeldingen overnemen die worden opgelegd door bijlage IIquater van het KB/WIB 92)
- ...
... (datum)
... (naam)
... (handtekening)."
§ 4. De belastingplichtige die de investeringsaftrek bedoeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het voornoemd Wetboek vraagt, moet ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden:
- de facturen over de investeringen in de materiële vaste activa bedoeld in § 1;
- het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen.
Wat de alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten bedoeld in § 1, 4°, a, en wat de na-diefstalsystemen bedoeld in § 1, 4°, c, betreft, moet de belastingplichtige, naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het bewijs van schriftelijke overeenkomst met een vergunde alarmcentrale bedoeld in en krachtens de wet van 10 april 1990 op de private en de bijzondere veiligheid ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden.
Wat de camerasystemen bedoeld in § 1, 4°, b, betreft, moet de belastingplichtige naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het origineel of een kopie van het attest dat bewijst dat het systeem werd aangegeven bij de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden.