Commentaar van art. 516, WIB 92
Art. 516, WIB 92
Nummer 516/0
Art. 516 [De tekst van art. 516, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1993.]. - § 1. In afwijking van artikel 145/6, tweede lid, wordt de belastingvermindering op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1992 zijn aangegaan slechts verleend op voorwaarde dat:
1° met betrekking tot contracten aangegaan tot 31 december 1988:
a) de lening is aangegaan om een sociale woning, een kleine landeigendom of een woning die krachtens de Huisvestingscode ermee gelijkgesteld is, te bouwen, te verwerven of te verbouwen;
b) de lening is aangegaan om een woning die krachtens de Huisvestingscode als middelgroot wordt beschouwd te bouwen, te verwerven of te verbouwen; in dit geval wordt de lening slechts in aanmerking genomen tot een aanvangsbedrag van 400.000 F en mag het verzekerde kapitaal in afwijking van artikel 145/5, eerste lid, 1°, tot dat bedrag worden verminderd.
Met betrekking tot contracten die vanaf 1 mei 1986 tot 31 december 1988 zijn aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven, wordt het aanvangsbedrag van 400.000 F op 2.000.000 F gebracht.
Een woning wordt geacht in nieuwe staat te zijn verworven wanneer zij door de verkoper met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde is overgedragen aan de belastingplichtige;
2° met betrekking tot contracten aangegaan tussen 1 januari 1989 en 31 december 1992, de lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen; de betalingen komen slechts in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F van het aanvangsbedrag van de lening.
§ 2. In afwijking van de artikelen 145/17, 2° en 145/19, tweede lid, wordt de verhoogde belastingvermindering op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1988 zijn aangegaan slechts verleend onder dezelfde voorwaarden als die vermeld in § 1, 1°, mits voor de betreffende woning of kleine landeigendom de woningaftrek ingevolge artikel 16 kan worden toegestaan.
Met betrekking tot de contracten aangegaan tussen 1 januari 1989 en 31 december 1992 komen de betalingen voor de verhoogde belastingvermindering in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F van het aanvangsbedrag van de lening, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft en mits voor de betreffende woning de woningaftrek ingevolge artikel 16 kan worden toegestaan. Het aantal kinderen ten laste wordt geteld op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningscontract is gesloten.
§ 3. In afwijking van de artikelen 145/17, 1° en 145/19, tweede lid, wordt de verhoogde belastingvermindering op de bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 2°, voor het vestigen van een kapitaal bij leven of bij overlijden dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening slechts verleend op voorwaarde dat de vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1992 afgesloten lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen waarvoor een woningaftrek ingevolge artikel 16 kan worden toegestaan.
Wanneer de lening is aangegaan vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1988 komt de lening slechts in aanmerking tot een aanvangsbedrag van 2.000.000 F.
Met betrekking tot leningen die vanaf 1 januari 1989 tot 31 december 1992 zijn aangegaan wordt het in het tweede lid vermelde aanvangsbedrag van 2.000.000 F in voorkomend geval verhoogd zoals vermeld in § 2, tweede lid.
§ 4. Ingeval de toepassing van artikelen 86, eerste lid, 87 en 88, tot gevolg heeft dat, met betrekking tot een contract dat vóór 1 januari 1989 op naam van één van de echtgenoten is gesloten, de in de artikelen 145/1, 2° en 3°, en 145/17, 1° en 2°, vermelde bijdragen en betalingen niet tot het bedrag bepaald ingevolge artikel 145/6, eerste lid, ten name van die echtgenoot aanleiding kan geven tot een belastingvermindering of een verhoogde belastingvermindering mag het verschil, zonder splitsing van het contract tot het bedrag bepaald in artikel 145/6, eerste lid, aanleiding geven tot een bijkomende vermindering ten gunste van de andere echtgenoot.
§ 5. De bedragen vermeld in § 1, 2° en § 3, derde lid, worden overeenkomstig artikel 178 aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast.
Nummer 516/1
Het belastingstelsel van het lange termijnsparen, ingevoerd door de W 28.12.1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen (BS 31.12.1992, 3e uitgave - V 2212, Bull. 725), dat bepaalde aftrekken in (belastingverminderingen (cf. art. 145/1 tot 145/20, WIB 92) heeft omgezet (zie ter zake 145/1/1 tot 5), heeft eveneens een aanpassing van art. 516, WIB 92, noodzakelijk gemaakt.
Nummer 516/2
De voorwaarden, modaliteiten en grenzen voor het verlenen van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen en gewaarborgd is door een tijdelijke verzekering bij overlijden met afnemend kapitaal (schuldsaldoverzekering - cf. art. 145/1, 3°, 145/5 en 145/6, WIB 92) en de voorwaarden, modaliteiten en grenzen voor het verlenen van de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen op diezelfde betalingen en op de premies van beleende levensverzekeringen (cf. art. 145/17 tot 145/20, WIB 92), zijn in principe van toepassing ongeacht de datum waarop de hypothecaire lening is aangegaan.
Nochtans zijn bepaalde voorwaarden - die opgenomen zijn in de art. 145/6, tweede lid, 145/17, 1° en 2° en 145/19, tweede lid, WIB 92 - slechts van toepassing indien de hypothecaire lening met ingang van 1.1.1963 is aangegaan (zie inzonderheid 145/5/5, 145/5/32, 145/17/6, 145/17/16 en 145/17/24).
Voor de in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1992 aangegane hypothecaire leningen gelden specifieke - van de in art. 145/6, tweede lid, 145/17, 1° en 2° en 145/19, tweede lid, WIB 92, afwijkende - voorwaarden m.b.t. de aard van de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan en de begrenzing van de bedragen die voor belastingvermindering in aanmerking komen. Die specifieke voorwaarden zijn opgenomen in art. 516, WIB 92.
Nummer 516/3
Voor de in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1988 aangegane hypothecaire leningen, is voor de toepassing van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening overeenkomstig art. 516, § 1, 1°, WIB 92, vereist dat de lening is aangegaan voor het bouwen, het verwerven of het verbouwen van:
- ofwel een sociale woning, een kleine landeigendom of een woning die er krachtens de Huisvestingscode mee gelijkgesteld is;
- ofwel een woning die krachtens dezelfde code als middelgroot beschouwd wordt.
De lening moet uiteraard gewaarborgd zijn door een tijdelijke verzekering tegen overlijden met afnemend kapitaal (schuldsaldoverzekering). Betreft het een middelgrote woning, dan mag de lening slechts ten belope van de eerste schijf van 400.000 F (of 2.000.000 F voor leningen aangegaan tussen 1.5.1986 en 31.12.1988 om een in België gelegen woning te bouwen of in een nieuwe staat te verwerven) in aanmerking genomen worden.
Nummer 516/4
Wat betreft de tussen 1.1.1989 en 31.12.1992 aangegane hypothecaire leningen, wordt de belastingvermindering voor het lange termijnsparen op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen krachtens art. 516, § 1, 2°, WIB 92, verleend wanneer de lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen. Vanzelfsprekend moet de lening gewaarborgd zijn door een schuldsaldoverzekering.
Het voor belastingvermindering in aanmerking te nemen bedrag van de lening is beperkt tot 2.000.000 F (te indexeren bedrag) per woning.
Nummer 516/5
Overeenkomstig art. 516, §§ 2 en 3, WIB 92, wordt de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen op de kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen die van 1.1.1963 tot 31.12.1992 zijn aangegaan en op de premies van beleende levensverzekeringen die tijdens dezelfde periode zijn aangegaan, verleend onder de volgende voorwaarden en grenzen:
Contracten aangegaan in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1988 :
- inzake de kapitaalaflossingen van een hypothecaire lening : de lening moet betrekking hebben op een in België gelegen sociale woning (of een daarmee gelijkgestelde woning) of een middelgrote woning die recht geeft op de in art. 16, WIB 92, bedoelde woningaftrek. Leningen voor middelgrote woningen worden slechts in aanmerking genomen tot een aanvangsbedrag van 400.000 F. Met betrekking tot leningen aangegaan tussen 1.5.1986 en 31.12.1988 wordt dit bedrag op 2.000.000 F gebracht indien de lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven;
- de premies van beleende levensverzekeringen worden slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F van het verzekerde bedrag van de lening en voor zover de in art. 16, WIB 92, bedoelde woningaftrek kan worden toegestaan voor de desbetreffende woning.
Contracten aangegaan in de periode van 1.1.1989 tot 31.12.1992:
- de kapitaalaflossingen van een hypothecaire lening worden slechts in aanmerking genomen voor een aanvangsbedrag van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F naargelang de belastingplichtige geen één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningcontract is gesloten en voor zover de in art. 16, WIB 92, bedoelde woningaftrek kan worden toegestaan voor de desbetreffende woning;
- de premies van beleende levensverzekeringen worden slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F van het verzekerde bedrag van de lening, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningcontract is gesloten en voor zover de in art. 16, WIB 92, bedoelde woningaftrek kan worden toegestaan voor de desbetreffende woning.
Nummer 516/6
Art. 516, § 4, WIB 92, voorziet in een mechanisme dat ertoe strekt bepaalde nadelige gevolgen te verzachten, die de verruiming van het stelsel van de toekenning van een meewerkinkomen en de invoering van de toerekening van een huwelijksquotiënt (ingevolge de hervormingswet 1988) bij de toekennende of toerekenende echtgenoot kunnen hebben m.b.t. de belastingverminderingen voor premies van individuele levensverzekeringen en kapitaalaflossingen.
Dit mechanisme geldt uitsluitend voor contracten die voor 1.1.1989 gesloten zijn.
Nummer 516/7
Tenslotte wordt in art. 516, § 5, WIB 92, gesteld dat de bedragen van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F en 2.600.000 F waarvan sprake in art. 516, § 1, 2°, § 2, tweede lid, en § 3, derde lid, WIB 92, worden geïndexeerd overeenkomstig art. 178, WIB 92.
III. VOORWAARDEN VOOR HET VERLENEN VAN DE BELASTINGVERMINDERING VOOR HET LANGE TERMIJNSPAREN
Nummer 516/8
Behoudens de hierna vermelde afwijkende bepalingen, gelden de in de commentaar op art. 145/5, WIB 92, besproken voorwaarden, grenzen en modaliteiten inzake de toepassing van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen op kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen eveneens voor de hypothecaire leningen die in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1992 zijn aangegaan.
Ter zake wordt dus zonder meer verwezen naar de commentaar op art. 145/5, WIB 92.
B. KAPITAALAFLOSSINGEN VAN HYPOTHECAIRE LENINGEN DIE VANAF 1.1.1963 TOT 31.12.1988 ZIJN AANGEGAAN
1. Aard van de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan
Nummer 516/9
Art. 516, § 1, 1°, WIB 92, bepaalt dat de belastingvermindering voor het lange termijnsparen op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die vanaf 1.1.1963 tot 31.12.1988 zijn aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen en gewaarborgd zijn door een tijdelijke verzekering bij overlijden met afnemend kapitaal (schuldsaldoverzekering), slechts wordt verleend op voorwaarde dat die hypothecaire leningen zijn aangegaan voor het bouwen, het verwerven of verbouwen van:
- een sociale woning, een kleine landeigendom of een woning die er krachtens de Huisvestingscode mee gelijkgesteld is;
- een woning die krachtens de Huisvestingscode als middelgroot wordt beschouwd.
Nummer 516/10
Om te oordelen of de woning beantwoordt aan de criteria van een sociale of middelgrote woning, moet men zich plaatsen op het tijdstip waarop de hypothecaire lening is gesloten, d.w.z. op de datum van het verlijden van de authentieke akte voor de notaris.
Eventuele wijzigingen kunnen dan ook geen invloed meer hebben op de classificatie van de woning, zoals b.v.:
- een wijziging in de samenstelling van het gezin van de ontlener;
- een wijziging (verhoging of verlaging) van de verkoopwaarde van de bedoelde woning.
b) Sociale woningen, kleine landeigendommen en daarmee gelijkgestelde woningen
Hypothecaire leningen aangegaan VOOR de regionalisatie van het huisvestingsbeleid
Nummer 516/11
Het huisvestingsbeleid is door art. 6, § 1, IV, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8.8.1980 (BS 15.8.1980) ingedeeld bij de te regionaliseren aangelegenheden bedoeld in art. 107quater van de Grondwet. In het kader van de toepassing van art. 46 van de Huisvestingscode zijn getroffen:
- betreffende het Vlaamse Gewest: het KB van 24.2.1981 (BS 7.3.1981) - gewijzigd door het Besluit van de Vlaamse Executieve van 22.6.1983 (BS 16.7.1983);
- betreffende het Waalse Gewest: het KB van 19.5.1981 (BS 5.6.1981) - gewijzigd door het KB van 6.11.1981 (BS 26.11.1981);
- betreffende het Brusselse Gewest: het KB van 15.7.1981 (BS 1.8.1981).
Voor de leningen die zijn aangegaan, ofwel voor 1 maart 1981 in het Vlaamse Gewest, ofwel voor 15 juni 1981 in het Waalse Gewest, ofwel voor 1 augustus 1981 in het Brusselse Gewest, moet worden verstaan onder:
1° "sociale woning en kleine landeigendom": de woningen verworven door middel van een hypothecaire lening waarvoor de staatswaarborg is verleend ter uitvoering van art. 46 van de Huisvestingscode (KB 10.12.1970, bekrachtigd door de W 2.7.1971);
2° "met een sociale woning of kleine landeigendom gelijkgestelde woning": die welke beantwoordt aan de criteria vastgesteld in art. 9, KB 10.8.1967 (meermaals gewijzigd en het laatst, wat met ingang van 1.6.1978 gesloten leningen betreft, door art. 2, KB 5.9.1978 - BS 22.9.1978) betreffende het verlenen van de staatswaarborg voor goede afloop op de terugbetaling van hypothecaire leningen die toegestaan worden voor het aankopen of voor het bouwen van volkswoningen, kleine landeigendommen of daarmede gelijkgestelde woningen (BS 22.8.1967), zelfs indien de betrokkene de toepassing van genoemd besluit van 10.8.1967 niet heeft aangevraagd.
Art. 9, KB 10.8.1967, gewijzigd door art. 2, KB 5.9.1978, luidt als volgt:
Zolang zij niet op algemene wijze bepaald werd, bij toepassing van art. 49 van voormelde Huisvestingscode, is de met de volkswoningen en kleine landeigendommen gelijkgestelde woning, voor de toepassing van dit besluit:
a) voor een te bouwen woning, de woning waarvan de verkoopwaarde (1) 1.900.000 F (2) niet overschrijdt;
b) voor een aan te kopen woning, de woning waarvan noch de verkoopwaarde (1), noch de aankoopprijs, 1.700.000 F (2) overschrijdt.
De in het eerste lid vastgestelde maxima worden verhoogd met 75.000 F (3) wanneer de ontlener 2 of 3 kinderen ten laste heeft en met 150.000 F (3) indien hij 4 of meer kinderen ten laste heeft.
[(1) Met inbegrip van de grond (cf. Antwerpen, 7.6.1988, K.T., Bull. 680, blz. 350).
(2) Die maxima bedroegen respectievelijk:
- 900.000 F en 850.000 F voor de van 1.9.1972 tot 31.12.1973 aangegane leningen;
- 1.200.000 F en 1.000.000 F voor de van 1.1.1974 tot 31.12.1975 aangegane leningen;
- 1.500.000 F en 1.200.000 F voor de van 1.1.1976 tot 31.12.1977 aangegane leningen en 1.700.000 F en 1.500.000 F voor de van 1.4.1977 tot 31.5.1978 aangegane leningen.
(3) Wat voor 1.1.1976 aangegane leningen betreft, bedroegen deze verhogingen respectievelijk 50.000 F en 100.000 F.]
Anderzijds blijkt inzonderheid uit art. 12 van hetzelfde KB 10.8.1967, vervangen door art. 5, KB 12.4.1977 (BS 23.4.1977) met uitwerking vanaf 1.4.1977, dat:
1° voor het bepalen van het aantal kinderen ten laste, als twee kinderen wordt aangerekend, het kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen;
2° de aanvrager die in dezelfde graad getroffen is door een dergelijke ontoereikendheid of vermindering van geschiktheid beschouwd wordt als hebbende een kind ten laste. Deze regel is eveneens onder dezelfde voorwaarden van toepassing op de echtgeno(o)t(e) van de aanvrager.
Hypothecaire leningen aangegaan SEDERT de regionalisatie van het huisvestingsbeleid
Nummer 516/12
De art. 46 (Waalse Gewest), 83 (Vlaamse Gewest) en 102 (Brusselse Gewest) van de Huisvestingscode voeren een stelsel in waarbij staats- of gewestwaarborg wordt verleend voor de goede afloop van de terugbetaling van hypothecaire leningen, toegestaan voor het bouwen of het aankopen van volkswoningen, kleine landeigendommen of daarmede gelijkgestelde woningen. Deze waarborg is gereglementeerd door drie KB's, namelijk:
- voor het Vlaamse Gewest, het KB van 24.2.1981 (BS 7.3.1981), van kracht op 1 maart 1981 - gewijzigd door het Besluit van de Vlaamse Executieve van 22.6.1983 (BS 16.7.1983), van kracht op 26 juli 1983;
- voor het Waalse Gewest, het KB van 19.5.1981 (BS 5.6.1981) - gewijzigd door het KB van 6.11.1981 (BS 26.11.1981), van kracht op 15 juni 1981;
- voor het Brusselse Gewest, het KB van 15.7.1981 (BS 1.8.1981), van kracht op 1 augustus 1981.
Vanaf hun inwerkingtreding en voor het gewest waarop zij respectievelijk betrekking hebben, heffen deze KB's het KB op van 10.8.1967 (waarvan art. 9 is opgenomen in 516/11) en stellen zij de hiernavolgende criteria betreffende de met volkswoningen of kleine landeigendommen gelijkgestelde woningen in de plaats. Eigenlijke sociale woningen en kleine landeigendommen zijn woningen die zijn verworven door middel van een hypothecaire lening en waarvoor de Gewestwaarborg (of de Staatswaarborg voor het Brusselse Gewest) is verleend ter uitvoering van de art. 46, 83 of 102 van de Huisvestingscode.
Vlaamse Gewest
Nummer 516/13
Gelet op art. 2, eerste lid, b en c, van het KB van 24.2.1981, het laatst gewijzigd door art. 4 van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 16.12.1987 (BS 28.1.1988), moet worden verstaan onder:
b) met volkswoningen of kleine landeigendommen gelijkgestelde woning (1):
- de te bouwen woning of te kopen woning, waarvan de voltooiing of de bouw minder dan vijf jaar teruggaat, waarvan noch de verkoopwaarde noch de koopprijs 2.500.000 F, verhoogd met 100.000 F wanneer de ontlener twee of drie kinderen ten laste heeft en met 200.000 F wanneer hij vier of meer kinderen ten laste heeft, overschrijdt;
- de te kopen woning waarvan de voltooiing of de bouw vijf jaar of meer teruggaat en waarvan noch de verkoopwaarde, noch de koopprijs 2.300.000 F, verhoogd zoals hierboven, overschrijdt;
- de te kopen woning waarvan, na de uitvoering van sanerings-, verbeterings- en/of aanpassingswerken, de verkoopwaarde van 2.500.000 F, verhoogd zoals hierboven, niet overschrijdt.
[(1) Die richtlijnen zijn van toepassing vanaf 1.1.1988. Voor vanaf 26.7.1983 tot en met 31.12.1987 aangegane leningen worden de bedragen van 2.500.000 F en 2.300.000 F respectievelijk vervangen door 2.200.000 F en 2.000.000 F; voor leningen die vanaf 1.3.1981 tot en met 25.7.1983 aangegaan zijn, gelden de volgende richtlijnen:
met volkswoningen of kleine landeigendommen gelijkgestelde woningen zijn:
- de te bouwen woning waarvan de verkoopwaarde 2.200.000 F, verhoogd met 75.000 F wanneer de ontlener 2 of 3 kinderen ten laste heeft en met 150.000 F wanneer hij 4 of meer kinderen ten laste heeft, niet overschrijdt;
- de te kopen woning waarvan noch de verkoopwaarde, noch de koopprijs 1.800.000 F, verhoogd zoals hierboven, overschrijdt;
- de te kopen woning waarvan, na de uitvoering van sanerings-, verbeterings- en/of aanpassingswerken, de verkoopwaarde 2.200.000 F, verhoogd zoals hierboven, niet overschrijdt.
(2) Hetzelfde criterium is van toepassing bij verbouwing van een voorheen verkregen woning.]
c) kind ten laste, het kind waarvoor op de datum van de leningsaanvraag kinderbijslag of wezentoelagen worden toegekend aan de aanvrager of aan zijn echtgenoot, alsmede het kind waarvoor de aanvrager of zijn echtgenoot geen recht hebben op zulke bijslag of toelagen, maar dat door de Minister [D.w.z. het lid van de Vlaamse Executieve tot wiens bevoegdheid de huisvesting behoort.] geacht wordt werkelijk te hunnen laste te zijn voor zover zij dat bewijzen.
Voor het bepalen van het aantal kinderen ten laste wordt voor twee kinderen geteld het kind dat, onder de door de Minister [D.w.z. het lid van de Vlaamse Executieve tot wiens bevoegdheid de huisvesting behoort.] bepaalde voorwaarden, erkend is als voor ten minste 66 % getroffen door ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen.
Als hebbende een kind ten laste wordt eveneens beschouwd de aanvrager die, of van wie de echtgenoot of een familielid dat van zijn gezin deel uitmaakt op het ogenblik dat de woning door de aanvrager betrokken wordt, erkend is zoals bedoeld in het vorige lid.
Waalse Gewest
Nummer 516/14
Gelet op art. 2, eerste lid, b en c, van het KB van 19.5.1981, het laatst gewijzigd door art. 1 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 16.6.1988 (BS 23.8.1988), moet worden verstaan onder:
b) met volkswoningen of kleine landeigendommen gelijkgestelde woningen [Die richtlijnen zijn van toepassing vanaf 1.1.1988. Voor leningen die zijn aangegaan vanaf 15.6.1981 tot en met 31.12.1987 worden de bedragen van 2.500.000 F en 2.300.000 respectievelijk vervangen door 2.200.000 F en 2.000.000 F.]:
- de te bouwen of te kopen woning, waarvan de afwerking of de bouw minder dan vijf jaar bedraagt, waarvan noch de verkoopwaarde, noch de koopprijs 2.500.000 BF, verhoogd met 100.000 BF wanneer de ontlener twee of drie kinderen ten laste heeft en met 200.000 BF wanneer hij vier of meer kinderen ten laste heeft, niet overschrijdt;
- de te kopen woning waarvan de afwerking of de bouw minder dan vijf jaar (lees vijf jaar of meer) bedraagt en waarvan noch de verkoopwaarde, noch de koopprijs 2.300.000 BF, verhoogd zoals hierboven, niet overschrijdt;
- de te kopen woning, waarvan de verkoopwaarde, na de uitvoering van sanerings-, verbeterings- of aanpassingswerken 2.500.000 BF, verhoogd als hierboven, niet overschrijdt [Hetzelfde criterium is van toepassing bij verbouwing van een voorheen verkregen woning].
c) kind ten laste, het kind waarvoor op de datum van de leningaanvraag kinderbijslag of wezentoelagen worden toegekend aan de aanvrager of aan zijn echtgenoot, alsmede het kind waarvoor de aanvrager of zijn echtgenoot geen recht hebben op zulke bijslag of toelagen, maar dat door de Minister [D.w.z. het lid van de Waalse Executieve tot wiens bevoegdheid de huisvesting behoort] geacht wordt werkelijk te hunnen laste te zijn voor zover zij dat bewijzen.
Voor het bepalen van het aantal kinderen ten laste wordt voor twee kinderen geteld, het kind dat, onder de door de Minister [D.w.z. het lid van de Waalse Executieve tot wiens bevoegdheid de huisvesting behoort] bepaalde voorwaarden erkend is als voor ten minste 66 % getroffen door ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen.
Als hebbende één kind ten laste wordt eveneens beschouwd de aanvrager, zijn echtgenoot of een familielid dat deel uitmaakt van zijn gezin op het ogenblik waarop de woning door de aanvrager betrokken wordt, voorzover hij getroffen is door een dergelijke handicap.
Brusselse Gewest
Nummer 516/15
Gelet op art. 2, eerste lid, b en c, van het KB van 15.7.1981, gewijzigd door art. 3 van het KB van 19.4.1988 (BS 16.7.1988), moet worden verstaan onder:
b) met volkswoningen gelijkgestelde woningen [Die richtlijnen zijn van toepassing vanaf 1.1.1988. Voor leningen die zijn aangegaan vanaf 1.8.1981 tot en met 31.12.1987, worden de bedragen van 2.500.000 F en 2.300.000 F respectievelijk vervangen door 2.200.000 F en 2.000.000 F.]:
- de te bouwen woning of de aan te kopen woning, waarvan de voltooiing of de bouw minder dan vijf jaar teruggaat, waarvan noch de verkoopwaarde noch de koopprijs 2.500.000 F, verhoogd met 100.000 F wanneer de ontlener twee of drie kinderen ten laste heeft en met 170.000 F wanneer hij vier of meer kinderen ten laste heeft, overschrijdt;
- de te kopen woning waarvan de voltooiing of de bouw vijf jaar of meer teruggaat en waarvan noch de verkoopwaarde, noch de koopprijs 2.300.000 F, verhoogd zoals hierboven, overschrijdt;
- de te kopen woning waarvan, na de uitvoering van sanerings-, verbeterings- en/of aanpassingswerken, de verkoopwaarde 2.500.000 F, verhoogd zoals hierboven, niet overschrijdt [Hetzelfde criterium is van toepassing bij verbouwing van een voorheen verkregen woning.];
c) kind ten laste, het kind waarvoor op de datum van de leningaanvraag kinderbijslag of wezentoelagen worden toegekend aan de aanvrager of aan zijn echtgenoot, alsmede het kind waarvoor de aanvrager of zijn echtgenoot geen recht hebben op zulke bijslag of toelagen, maar dat door de Minister [D.w.z. het lid van de Executieve van het Brusselse Gewest tot wiens bevoegdheid de huisvesting behoort.] geacht wordt werkelijk te hunnen laste te zijn voor zover dat zij dat bewijzen.
Voor het bepalen van het aantal kinderen ten laste wordt voor twee kinderen geteld het kind waarvan, onder de door de Minister [D.w.z. het lid van de Executieve van het Brusselse Gewest tot wiens bevoegdheid de huisvesting behoort.] bepaalde voorwaarden, vastgesteld werd dat het erkend is als voor ten minste 66 % getroffen door ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens een of meer aandoeningen.
Als hebbende een kind ten laste wordt eveneens beschouwd de aanvrager die, of van wie de echtgenoot of een familielid dat van zijn gezin deel uitmaakt op het ogenblik dat de woning door de aanvrager betrokken wordt, erkend is zoals bedoeld in het vorige lid.
Nummer 516/16
Onder "middelgrote woning" (flat of ééngezinshuis) moet worden verstaan, die waarvoor de eigenaar het genot heeft gehad:
- ofwel van de bepalingen van de art. 51 tot 54 (Waalse Gewest), 87 en 88 (Vlaamse Gewest) en 106 en 107 (Brusselse Gewest) van de Huisvestingscode;
- ofwel, indien de ontlener de toepassing van voormelde bepalingen niet heeft aangevraagd, de woning die beantwoordt aan de criteria vastgelegd in de art. 5 en 6, KB 20.4.1959 (BS 5.5.1959) houdende uitvoering van de W 8.3.1954 tot bevordering van de bouw, de aankoop of de verbouwing van middelgrote woningen (BS 5/6.4.1954). Voormeld art. 5 is meermaals gewijzigd, het laatst, wat met ingang van 1.1.1988 aangegane leningen betreft, door:
- art. 1 van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 30.3.1988 (BS 10.5.1988), voor het Vlaamse Gewest;
- art. 1 van het Besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 28.1.1988 (BS 16.3.1988), voor het Waalse Gewest;
- art. 2 van het KB van 19.4.1988 (BS 16.7.1988), voor het Brusselse Gewest.
Voornoemde art. 5 en 6 luiden als volgt:
Art. 5. - Als middelgrote woning wordt beschouwd, het woongebouw of het gedeelte van het woongebouw, hieronder begrepen een appartement, bestemd voor huisvesting van een familie of van een alleenstaande persoon, waarvan de verkoopwaarde onderstaande bedragen niet overschrijdt:
- 3.400.000 F (1) wanneer het om een aankoop gaat;
- 3.600.000 F (1) wanneer het een bouw, verbouwingen of een aankoop met verbouwingen betreft.
[(1) Die maxima bedroegen respectievelijk:
- 2.500.000 F en 2.700.000 F voor vanaf 1.6.1978 tot en met 31.12.1987 aangegane leningen;
- 2.300.000 F en 2.500.000 F voor vanaf 1.4.1977 tot en met 31.5.1978 aangegane leningen;
-2.100.000 F en 2.300.000 F voor vanaf 1.1.1976 tot en met 31.3.1977 aangegane leningen.
Voor vanaf 11.1.1973 tot en met 31.12.1975 aangegane leningen moest de verkoopwaarde begrepen zijn tussen:
- 550.000 F en 1.450.000 F in geval van aankoop;
- 800.000 F en 1.550.000 F in geval van bouw;
- 550.000 F en 1.550.000 F in geval van verbouwingen of van aankoop met verbouwingen.]
De verkoopwaarde wordt vastgesteld door een expertise verricht door de kredietinstelling die de waarborgaanvraag ter goedkeuring heeft voorgelegd [De verkoopwaarde van een middelgrote woning wordt vastgesteld met inbegrip van de grond.].
Art. 6. - De in vorig artikel vastgestelde maximumbedragen kunnen met 5 % verhoogd worden:
1° voor elk ongehuwd kind van de aanvrager of van zijn echtgenote en dat onder een zelfde dak woont;
2° voor de aanvrager die nog geen vier jaar getrouwd is of wiens laatstgeboren kind minder dan vier jaar oud is;
3° voor ieder der ascendenten van de aanvrager of van zijn echtgenote, indien zij sedert ten minste zes maanden met de aanvrager samenwonen.
De bedragen worden bovendien met 25 % verhoogd wanneer het gebouw als woning voor de geldopnemer en tot uitoefening van zijn beroep moet dienen; dit percentage wordt nochtans tot 5 % teruggebracht voor de loon- en weddetrekkenden die zich in dit geval bevinden. Alle samenvoeging van percentages is uitgesloten.
Om uit te maken of een woning voor de uitoefening van het beroep van de geldopnemer moet dienen en of derhalve de verhoging met 25 of 5 % ingevolge het laatste lid van art. 6 hierboven van toepassing is, wordt op de volgende bewijsmiddelen gesteund:
- voor loontrekkers: een attest van de werkgever waarbij deze laatste bevestigt dat de aanvrager een gedeelte van zijn woning, al zij het slechts één kamer, effectief volledig of gedeeltelijk voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt;
- voor zelfstandigen: alle bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed, waarbij wordt aangetoond dat de woning effectief geheel of gedeeltelijk voor de uitoefening van het beroep moet dienen, ongeacht de oppervlakte van het tot het beroep aangewende gedeelte van de woning of de verhouding van dit gedeelte tot het geheel van de woning.
Het verbod van samenvoeging van percentages waarvan sprake in fine van art. 6 geldt slechts voor de verhogingen (25 % en 5 %) wegens uitoefening van een beroep in het gebouw en is bijgevolg niet van toepassing op de verhogingen van 5 % ingevolge het eerste lid van dat artikel.
Nummer 516/17
Er wordt opgemerkt dat de toekenning van een premie voor het bouwen of aankopen van een woning niet noodzakelijk inhoudt dat die woning een sociale woning, een kleine landeigendom of een middelgrote woning is in de zin van de hierboven aangehaalde wettelijke bepalingen (PV nr 22, 3.1.1969, Sen. Jorissen, Bull. 465, blz. 1219).
Nummer 516/18
Om, in het geval van een hypothecaire lening aangegaan voor het verwerven van een woning door verscheidene eigenaars in onverdeeldheid, uit te maken of die woning de aard heeft van een sociale of middelgrote woning, moet rekening worden gehouden met de verkoopwaarde van het eigendom in zijn geheel en niet met de delen van de medeëigenaars.
Hieruit volgt o.m. dat appartementen die deel uitmaken van één enkel onroerend goed dat aan verscheidene eigenaars in onverdeeldheid toebehoort, niet afzonderlijk als sociale of middelgrote woning kunnen worden beschouwd. Bovenstaande regel geldt echter niet wanneer een basisakte, die een regeling van de medeëigendom omvat, de privatieve en de gemeenschappelijke delen van het onroerend goed heeft omschreven.
Nummer 516/19
Wanneer een nieuwe woning (huis of appartement) die nog nooit betrokken is geweest, aangekocht wordt bij een bouwonderneming of een projectontwikkelaar, zijn de grenzen (zie 516/11 tot 16) van toepassing welke gelden voor een "te bouwen woning" (wat sociale woningen betreft) of voor een "bouw" (wat middelgrote woningen betreft).
Het is daarbij zonder belang of de bouw op de datum van aankoop nog moet worden aangevat, reeds in uitvoering of al voltooid is.
2. Grens voor leningen voor middelgrote woningen
Nummer 516/20
Met betrekking tot middelgrote woningen (zie 516/16), wordt de lening slechts in aanmerking genomen tot een aanvangsbedrag van 400.000 F. Het bedrag van 400.000 F wordt evenwel op 2.000.000 F gebracht in de gevallen vermeld in 516/23. Die grensbedragen worden niet geïndexeerd.
In de gevallen bedoeld in art. 516, §1, 1°, b, WIB 92, is de belastingvermindering dus van toepassing op de lening ten belope van 400.000 F indien het aanvankelijke bedrag ervan groter is dan die geldsom en uiteraard op de gehele lening, wanneer zij gelijk is aan of kleiner is dan dat maximum. Indien evenwel reeds een bedrag van 200.000 F van de oorspronkelijke lening van 400.000 F mocht afgelost zijn, kan art. 516, § 1, 1°, b, WIB 92, worden toegepast op een nieuwe lening van 200.000 F aangezien het maximum van 400.000 F hierdoor niet wordt overschreden.
Het bedrag waarop de regeling van art. 516, § 1, 1°, b, WIB 92, van toepassing is, kan trouwens in de hierboven vermelde gevallen zowel door twee leningverrichtingen als door één enkele worden verkregen. Wat in aanmerking moet worden genomen is het totale bedrag van de leningverrichtingen, dat hier niet groter is dan 400.000 F, ook al zijn er verscheidene geldschieters die verschillende bedragen hebben verstrekt (zie Senaat, zitting 1961-1962, doc. 366, blz. 141-142).
Het gebruik van het woord "aanvangsbedrag" in de zinsnede "tot een aanvangsbedrag van 400.000 F" bevestigt ondubbelzinnig dat het maximumbedrag op alle leningen betreffende een woning slaat en niet op ieder van de leningen die zouden kunnen worden aangegaan met het oog op het verwerven, het bouwen of het verbouwen van een woning (Bergen, 10.5.1979, Gilquin Claude, Bull. 600, blz. 2487).
Nummer 516/21
Het hierboven bedoelde maximum van 400.000 F moet worden beoordeeld per woning en niet per belastingplichtige. Aldus, wanneer de beide echtgenoten beroepsinkomsten uit een onderscheiden beroepswerkzaamheid verkrijgen, een deel van de winst, de baten of de bezoldigingen van werkende vennoten aan de meewerkende echtgenoot wordt toegekend (zie art. 86, WIB 92) of een deel van de beroepsinkomsten van een echtgenoot wordt toegekend aan de andere echtgenoot (zie de art. 87 en 88, WIB 92) en minstens op één van beider hoofden een schuldsaldoverzekering wordt aangegaan tot waarborg van één of meer leningen voor het bouwen, het kopen of het verbouwen van een middelgrote woning, geldt het maximum van 400.000 F voor beide echtgenoten samen.
Voorbeeld (aj. 1995)
Nummer 516/22
Voor de aankoop van een middelgrote woning in 1985, is aan beide echtgenoten een hypothecaire lening van 1.600.000 F, met een looptijd van 20 jaar, hoofdelijk en onverdeeld toegestaan; die lening is gewaarborgd door twee schuldsaldoverzekeringen, gesloten op 1.7.1985, waarvan de eerste op het hoofd van de man ten bedrage van 1.000.000 F en de tweede op het hoofd van de vrouw ten belope van 600.000 F.
De in 1994 betaalde annuïteit voor de aflossing van de lening, bedraagt b.v. 96.000 F. Beide echtgenoten hebben in dat jaar beroepsinkomsten verkregen.
Het totale bedrag dat beide echtgenoten jaarlijks als kapitaalaflossing voor belastingvermindering in aanmerking mogen nemen, wordt verkregen door het deel van de annuïteit dat overeenstemt met de kapitaalaflossing te vermenigvuldigen met een breuk met als teller het in aanmerking te nemen maximumbedrag (400.000 F) en als noemer het totale bedrag (1.600.000 F) van de lening, d.w.z.:
96.000 F x (400.000/1.600.000) = 24.000 F.
De echtgenoten bepalen vrij de onderlinge verdeling van dit bedrag.
Nummer 516/23
De in 516/20 vermelde grens van 400.000 F is op 2.000.000 F gebracht voor leningen die vanaf 1.5.1986 tot 31.12.1988 zijn aangegaan om een in België gelegen middelgrote woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven.
Nummer 516/24
De in 516/23 vermelde leningen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° het moet hypothecaire leningen betreffen die ten vroegste op 1.5.1986 en ten laatste op 31.12.1988 zijn aangegaan;
2° zij moeten gewaarborgd zijn door een schuldsaldoverzekeringscontract;
3° het geleende bedrag moet worden gebruikt om in België een middelgrote woning [zie 145/5/20 voor het begrip "woning"] te bouwen of in nieuwe staat te verwerven.
Nummer 516/25
Een woning wordt geacht in nieuwe staat te zijn verworven wanneer zij door de verkoper met toepassing van de BTW (en niet met toepassing van het registratierecht) is overgedragen aan de belastingplichtige.
De verwerving van een gebouw in nieuwe staat met toepassing van de BTW is geregeld door art. 44, § 3, 1°, a, BTW-wetboek 1993. Overeenkomstig die bepaling is de BTW van toepassing voor zover de woning door de belastingplichtige is aangekocht uiterlijk op 31 december van het jaar na dat waarin die woning voor het eerst is opgenomen in het kohier van de onroerende voorheffing.
Nummer 516/26
De in 516/23 vermelde maatregel is niet van toepassing wanneer de lening is aangegaan voor het omvormen (of verbouwen) van een bestaande woning of voor de terugbetaling van het saldo van een vorige lening waarvoor de belastingvermindering slechts tot een aanvangsbedrag van 400.000 F van toepassing was. Onder "omvorming" wordt verstaan de verbouwing zowel aan de buitenkant (en inzonderheid de restauratie) als aan de binnenkant van de woning, of de vergroting door toevoeging van nieuwe vertrekken en de uitbreiding van bestaande vertrekken.
Daarentegen wordt als oprichting van een nieuwe woning aangemerkt:
- het herbouwen van een woning na afbraak, zelfs in geval van behoud van de funderingen en kelders van de oude woning of van bijkomstige elementen van zijn structuur (b.v. alleen de voorgevel aan de straatzijde behouden ter wille van de integratie in het stedelijk kader);
- de grondige omvorming van een schuur of een ander bijgebouw van een boerderij tot een woning.
Nummer 516/27
In de mate dat zij met het bepaalde in 516/23 tot 516/26 hierboven verenigbaar zijn, gelden, mutatis mutandis, de in 516/11 tot 16, 516/31 en 145/5/36 en 37, gecommentarieerde voorwaarden.
Nummer 516/28
De belastingvermindering is van toepassing voor de gehele lening wanneer deze gelijk is aan of kleiner is dan 2.000.000 F. Indien de lening meer bedraagt dan 2.000.000 F mag het voor belastingvermindering in aanmerking komende bedrag van de lening 2.000.000 F niet overtreffen; in dat geval is het jaarlijks voor belastingvermindering in aanmerking komende maximumbedrag de aflossingsannuïteit vermenigvuldigd met een breuk met als teller 2.000.000 F en als noemer het totale bedrag van de lening.
3. Gelijkwaardigheid tussen de geleende en de verzekerde kapitalen
Nummer 516/29
De verzekerde kapitalen moeten bij het sluiten van het verzekeringscontract ten minste gelijk zijn aan de geleende kapitalen (art. 145/5, eerste lid, 1°, WIB 92).
Ten aanzien van verzekeringscontracten die vanaf 1.1.1963 tot 31.12.1988 zijn gesloten tot waarborg van een lening voor het verwerven, het bouwen of het verbouwen van een middelgrote woning en die slechts tot een aanvangsbedrag van 400.000 F in aanmerking komt, is het voldoende dat de lening ook slechts ten belope van 400.000 F is verzekerd (zie art. 516, § 1, 1°, b, in fine, WIB 92).
In de sub 516/23 vermelde gevallen is het voldoende dat de lening tot een bedrag van 2.000.000 F verzekerd is.
Om aan de voorwaarde van het eerste lid van dit nummer te voldoen, moet de aflossingstabel van de lening bij het sluiten van de contracten overeenstemmen met de tabel van de verzekerde kapitalen, d.w.z. dat de oorspronkelijke vooruitzichten inzake "verzekerd blijvende kapitalen" op het einde van elke jaarlijkse periode gelijkwaardig of ten minste gelijk zijn aan de vooruitzichten inzake "nog terug te betalen kapitalen". Het feit dat tijdens de uitvoering van de contracten hogere aflossingen gedaan zijn dan die welke oorspronkelijk waren voorzien, speelt dus geen rol; alleen de gelijkwaardigheid bij het sluiten van de contracten is van belang.
De belastingvermindering mag evenmin worden geweigerd:
- wanneer de niet-overeenstemming tussen de tabel van de verzekerd blijvende kapitalen en de tabel van de verschuldigd blijvende kapitalen slechts voortvloeit uit omstandigheden van zuiver technische aard (verzekeringstarief gevestigd op basis van een interest van 6 %, hoewel de lening is toegestaan tegen een interest van 5 of 5,75 %; lening terugbetaalbaar per halfjaarlijkse vervaltijden, hoewel de verzekering uitgaat van een aflossing van annuïteiten; verzekering die een aanvang neemt voor het begin van de aflossingsperiode van de lening, hoewel het verzekerings- en het leningcontract terzelfder tijd zijn gesloten enz.);
- wanneer de verzekering is gesloten in de loop van de lening, voor een kapitaal gelijk aan het nog terug te betalen deel van de lening, voor zover er sinds het sluiten van het contract gelijkwaardigheid bestaat tussen het nog terug te betalen en het verzekerde bedrag;
- wanneer de verzekering niet is gesloten voor de volledige duur van de lening, voor zover er gelijkwaardigheid bestaat tussen het nog terug te betalen en het verzekerde bedrag zolang de verzekering duurt.
C. KAPITAALAFLOSSINGEN VAN HYPOTHECAIRE LENINGEN DIE TUSSEN 1.1.1989 EN 31.12.1992 ZIJN AANGEGAAN
Nummer 516/30
Krachtens art. 516, § 1, 2°, WIB 92, wordt de belastingvermindering voor het lange termijnsparen op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van door een schuldsaldoverzekering gewaarborgde hypothecaire leningen die tussen 1.1.1989 en 31.12.1992 zijn aangegaan, slechts verleend mits de lening is aangegaan om een in België gelegen woning [Zie 145/5/20 voor het begrip "woning"] [Het betreft hier een woning waarvoor de in art. 16, WIB 92, bedoelde woningaftrek niet kan worden toegestaan (zie ook 145/5/5)] te bouwen, te verwerven of te verbouwen.
Wat betreft de tussen 1.1.1989 en 31.12.1992 aangegane hypothecaire leningen, is dus niet meer vereist dat de lening is aangegaan voor het bouwen, verwerven of verbouwen van een sociale woning (of een ermee gelijkgestelde woning) of van een middelgrote woning. De aard van de woning (sociaal, middelgroot of groot) is derhalve zonder belang.
Nummer 516/31
De in de commentaar op art. 145/5, WIB 92, besproken voorwaarden, modaliteiten en grenzen zijn eveneens van toepassing voor de belastingvermindering op de kapitaalaflossingen van tussen 1.1.1989 en 31.12.1992 aangegane hypothecaire leningen.
2. Begrenzing van het voor belastingvermindering in aanmerking komende bedrag
Nummer 516/32
De betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van tussen 1.1.1989 en 31.12.1992 aangegane hypothecaire leningen om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen die geen vóór die datum aangegane hypothecaire leningen vervangen, komen slechts voor de belastingvermindering in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F (te indexeren bedrag - zie 145/5/33) van het aanvangsbedrag van de voor die woning aangegane leningen.
Die grens is dezelfde als die welke voor de vanaf 1.1.1993 aangegane leningen van toepassing is. De in 145/5/32 tot 145/5/35 en 145/5/38 tot 145/5/40 opgenomen bepalingen zijn mutatis mutandis van toepassing.
Nummer 516/33
Het bedrag van 2.000.000 F (te indexeren bedrag - zie 145/5/33) mag in het kader van het lange termijnsparen nooit verhoogd worden in functie van het aantal kinderen ten laste.
Daar de verhoging van dit bedrag in functie van de kinderlast verbonden is aan de voorwaarde dat de desbetreffende woning recht geeft op de woningaftrek, vindt die verhoging slechts toepassing in het kader van de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen (zie 516/34 tot 43).
IV. VOORWAARDEN VOOR HET VERLENEN VAN DE VERHOOGDE BELASTINGVERMINDERING VOOR HET BOUWSPAREN
Nummer 516/34
Behoudens de hierna vermelde afwijkende bepalingen gelden de in de commentaar op art. 145/17, WIB 92, besproken voorwaarden, grenzen en modaliteiten inzake de toepassing van de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen op kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen en premies van beleende levensverzekeringen eveneens voor de hypothecaire leningen die in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1992 zijn aangegaan.
Terzake wordt dus zonder meer verwezen naar de commentaar op art. 145/17, WIB 92.
B. KAPITAALAFLOSSINGEN VAN HYPOTHECAIRE LENINGEN
1. Hypothecaire leningen die in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1988 zijn aangegaan
Nummer 516/35
De verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die vanaf 1.1.1963 tot 31.12.1988 zijn aangegaan wordt krachtens art. 516, § 2, eerste lid, WIB 92, slechts verleend :
- onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn voor het verlenen van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen en die in art. 516, § 1, 1°, WIB 92, zijn opgenomen;
- mits voor de desbetreffende woning of kleine landeigendom de woningaftrek ingevolge art. 16, WIB 92, kan worden toegestaan.
Nummer 516/36
De hypothecaire lening moet derhalve zijn aangegaan voor het bouwen, verwerven of verbouwen van een in België gelegen :
- sociale woning, kleine landeigendom of ermee krachtens de Huisvestingscode gelijkgestelde woning;
- woning die krachtens de Huisvestingscode als middelgroot wordt beschouwd.
De in 516/9 tot 29 vermelde bepalingen zijn mutatis mutandis van toepassing.
Nummer 516/37
Voor de toepassing van de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen is bovendien vereist dat de hypothecaire lening betrekking heeft op de woning die recht geeft op de in art. 16, WIB 92, bedoelde woningaftrek.
Die woningaftrek is van toepassing voor de eigen woning die de belastingplichtige zelf betrekt of voor de eigen woning die de belastingplichtige - om beroeps- of sociale redenen - niet zelf betrekt (zie terzake 16/14 tot 28).
2. Hypothecaire leningen die in de periode van 1.1.1989 tot 31.12.1992 zijn aangegaan
Nummer 516/38
De verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die tussen 1.1.1989 en 31.12.1992 zijn aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen wordt krachtens art. 516, § 2, tweede lid, WIB 92, slechts verleend :
- in zover die betalingen betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F (te indexeren bedragen) van het aanvangsbedrag van de lening, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningcontract gesloten is;
- mits voor de desbetreffende woning de woningaftrek ingevolge art. 16, WIB 92, kan worden toegestaan.
Nummer 516/39
De hypothecaire lening moet aangegaan zijn om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen (zie ook 516/30).
Voor de toepassing van de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen is bovendien vereist dat de hypothecaire lening betrekking heeft op een woning die recht geeft op de in art. 16, WIB 92, bedoelde woningaftrek (zie 516/37, tweede lid).
c) In aanmerking te nemen aanvangsbedrag van de lening
Nummer 516/40
Overeenkomstig art. 516, § 2, tweede lid, WIB 92, komen de kapitaalaflossingen waarin sprake in 516/38 slechts voor de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen in aanmerking in zover zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F (te indexeren bedragen) van het aanvangsbedrag van de lening, naargelang de belastingplichtige geen, 1, 2, 3 of meer dan 3 kinderen ten laste heeft (voor het begrip kinderen ten laste wordt verwezen naar de commentaar op art. 136, WIB 92) .
Het aantal kinderen ten laste wordt geteld op 1.1. van het jaar na dat waarin het leningcontract is gesloten (zie ter zake 145/17/14, 145/17/18 en 145/17/25).
Nummer 516/41
Wat betreft de gelijkwaardigheid tussen de geleende en de verzekerde kapitalen, wordt verwezen naar 145/17/28.
Nummer 516/42
De overeenkomstig art. 178, WIB 92, geïndexeerde bedragen van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F en 2.600.000 F zijn opgenomen in de hiernavolgende tabel :
Jaar van afsluiting van de lening | In aanmerking te nemen aanvangsbedrag van de lening naargelang het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het jaar na het jaar van de afsluiting van de lening | ||||
0 | 1 | 2 | 3 | meer dan 3 | |
in 1989 | 2.000.000 F | 2.100.000 F | 2.200.000 F | 2.400.000 F | 2.600.000 F |
in 1990 | 2.062.000 F | 2.165.000 F | 2.268.000 F | 2.475.000 F | 2.681.000 F |
in 1991 | 2.133.000 F | 2.240.000 F | 2.347.000 F | 2.560.000 F | 2.773.000 F |
in 1992 | 2.200.000 F | 2.310.000 F | 2.420.000 F | 2.640.000 F | 2.859.000 F |
Nummer 516/43
Het gedeelte van de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening dat, wegens het overschrijden van de in 516/40 gestelde grenzen, niet in aanmerking komt voor de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen, komt niet in aanmerking voor de belastingvermindering voor het lange termijnsparen.
C. PREMIES VAN BELEENDE LEVENSVERZEKERINGEN
Nummer 516/44
Voor de in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1992 afgesloten hypothecaire leningen, wordt de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen op de premies van beleende levensverzekeringen (zie terzake 145/17/4, 145/17/12 en 145/17/13) krachtens art. 516, § 3, eerste lid, WIB 92, slechts verleend op voorwaarde dat :
- de lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen;
- voor de desbetreffende woning de woningaftrek ingevolge art. 16, WIB 92, kan worden toegestaan.
Nummer 516/45
Terzake wordt verwezen naar 516/37, tweede lid en 39.
3. In aanmerking te nemen verzekerd bedrag
Nummer 516/46
Er wordt verwezen naar 145/17/14 en 145/17/15.
b) Hypothecaire lening die in de periode van 1.1.1963 tot 31.12.1988 is aangegaan
Nummer 516/47
Overeenkomstig art. 516, § 3, tweede lid, WIB 92, komen de levensverzekeringspremies slechts voor de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen in aanmerking in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F van het verzekerde bedrag van de lening.
Het bedrag van 2.000.000 F wordt niet geïndexeerd.
c) Hypothecaire lening die in de periode van 1.1.1989 tot 31.12.1992 is aangegaan
Nummer 516/48
Krachtens art. 516, § 3, derde lid, WIB 92, komen de levensverzekeringspremies slechts voor de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen in aanmerking in zover zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F (te indexeren bedragen) van het verzekerde bedrag van de lening, naargelang de belastingplichtige geen, 1, 2, 3 of meer dan 3 kinderen ten laste heeft (voor het begrip kinderen ten laste wordt verwezen naar de commentaar op art. 136, WIB 92) .
Nummer 516/49
Om te bepalen of het basisbedrag van 2.000.000 F (te indexeren bedrag) kan worden verhoogd, wordt rekening gehouden met het aantal kinderen ten laste op 1.1. van het jaar na dat waarin het leningcontract gesloten is (zie ook 145/17/18).
Nummer 516/50
De overeenkomstig art. 178, WIB 92, geïndexeerde bedragen van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F en 2.600.000 F zijn opgenomen in de hiernavolgende tabel :
Jaar van afsluiting van de lening | In aanmerking te nemen verzekerd aanvangsbedrag van de lening naargelang het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het jaar na het jaar van de afsluiting van de lening | ||||
0 | 1 | 2 | 3 | meer dan 3 | |
in 1989 | 2.000.000 F | 2.100.000 F | 2.200.000 F | 2.400.000 F | 2.600.000 F |
in 1990 | 2.062.000 F | 2.165.000 F | 2.268.000 F | 2.475.000 F | 2.681.000 F |
in 1991 | 2.133.000 F | 2.240.000 F | 2.347.000 F | 2.560.000 F | 2.773.000 F |
in 1992 | 2.200.000 F | 2.310.000 F | 2.420.000 F | 2.640.000 F | 2.859.000 F |
V. BIJZONDER STELSEL VAN OVERHEVELING
Nummer 516/51
Vóór de inwerkingtreding van de W 28.12.1992, voorzag art. 516, § 2, WIB 92 (dat zelf zijn oorsprong vond in art. 40, § 3, Hervormingswet 1988) in een mechanisme dat ertoe strekte bepaalde nadelige gevolgen te verzachten, die de verruiming van het stelsel van de toekenning van een meewerkinkomen en de invoering van de toerekening van een huwelijksquotiënt bij de toekennende of toerekenende echtgenoot konden hebben.
De toekenning van een meewerkinkomen en de toerekening van een huwelijksquotiënt hebben immers tot gevolg dat de beroepsinkomsten, waarop de grenzen van 15 en 6 % inzake individuele levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen berekend worden (zie 145/5/62 en 63 en 145/17/30), verlagen, zodat ook het fiscaal voordeel, waarop de belastingplichtige aanspraak had kunnen maken, vermindert.
Teneinde die belastingplichtigen niet te benadelen en hen niet te verplichten de vóór 1.1.1989 gesloten contracten te splitsen, werd binnen bepaalde perken, toegestaan dat de sommen die niet in aanmerking konden genomen worden bij de ene echtgenoot, wel in aanmerking konden genomen worden bij de andere echtgenoot.
Nummer 516/52
Vorenbedoeld mechanisme is thans opnieuw opgenomen in art. 516, WIB 92, doch dit maal in § 4, en is, zoals voorheen, uitsluitend van toepassing voor contracten die vóór 1.1.1989 gesloten zijn.
Nummer 516/53
Die overgangsbepaling geldt slechts onder de volgende voorwaarden :
1° de belastingplichtige moet een gedeelte van zijn beroepsinkomen aan zijn meewerkende echtgenoot toegekend hebben (art. 86, eerste lid, WIB 92) of er moet een deel van zijn beroepsinkomen als huwelijksquotiënt aan zijn echtgenoot toegerekend zijn (art. 87 en 88, WIB 92) ;
2° de levensverzekeringspremies of kapitaalaflossingen die voor de toekenning van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen en/of het bouwsparen in aanmerking komen, moeten betrekking hebben op contracten die :
- vóór 1.1.1989 gesloten zijn;
- uitsluitend op naam van de betrokken belastingplichtige gesloten zijn (en dus niet zijn uitgesplitst op het hoofd van elke echtgenoot);
3° de beperking van de voor belastingvermindering in aanmerking komende premies en kapitaalaflossingen moet daadwerkelijk het gevolg zijn van de toekenning van een meewerkinkomen of van de toerekening van een huwelijksquotiënt.
Nummer 516/54
Art. 516, § 4, WIB 92, stelt uitdrukkelijk dat de sommen die ingevolge art. 145/6, eerste lid, WIB 92, bij de betrokken echtgenoot geen aanleiding geven tot een vermindering of een verhoogde vermindering, binnen diezelfde in art. 145/6, eerste lid, WIB 92, gestelde grenzen recht geven op een bijkomende vermindering ten gunste van de andere echtgenoot. Dit betekent o.m. dat de toepassing van de overgangsmaatregel bij die andere echtgenoot niet tot gevolg mag hebben dat het totale bedrag van de in aanmerking te nemen levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen de grenzen van 15 en 6 % van zijn beroepsinkomen of het absolute maximum van 60.000 F (te indexeren bedrag - zie 145/5/62) overschrijden.
Nummer 516/55
Verder houdt de ratio legis in dat naar die andere echtgenoot geen hoger bedrag kan worden overgeheveld dan het verschil tussen :
- enerzijds, het overeenkomstig art. 145/6, eerste lid, WIB 92, bepaalde totale bedrag van de levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen dat bij de schuldenaar ervan voor de toekenning van de belastingvermindering in aanmerking zou genomen zijn indien hij geen toekenning aan zijn meewerkende echtgenoot had gedaan of indien er geen toerekening van het huwelijksquotiënt was geweest;
- anderzijds, het bedrag dat bij diezelfde belastingplichtige effectief voor de toekenning van de belastingvermindering in aanmerking genomen is.
Voorbeeld (aj. 1995)
Nummer 516/56
Een gehuwde belastingplichtige heeft in 1985 een individueel levensverzekeringscontract gesloten waarvan de premies recht geven op een belastingvermindering. In 1994 betaalde hij een premie van 70.000 F.
Voor aj. 1995 (inkomsten van het jaar 1994) bedragen de nettoberoepsinkomsten van de man, vóór toepassing van het huwelijksquotiënt, 1.000.000 F. De vrouw heeft geen eigen beroepsinkomsten.
Overeenkomstig de art. 87 en 88, WIB 92, moet een gedeelte van de beroepsinkomsten van de man, nl. 297.000 F, als huwelijksquotiënt aan zijn echtgenote toegerekend worden.
De grondslag voor de berekening van de op de levensverzekeringspremie toepasselijke grenzen van 15 % en 6 %, bedraagt bij de man :
1.000.000 F - 297.000 F = 703.000 F
Het maximum bedrag van de bij de man in aanmerking te nemen premie is gelijk aan : - 55.000 x 15 % = 8.250 F - (703.000 F - 55.000 F) x 6 % = 38.880 F
- totaal : 47.130 F
Indien er aan de echtgenote geen huwelijksquotiënt was toegerekend, zou de berekeningsgrondslag bij de man 1.000.000 F bedragen hebben en zou het maximumbedrag van de in aanmerking te nemen premie 64.950 F hebben bedragen (dit bedrag is lager dan de voor aj. 1995 geldende absolute grens van 66.000 F), nl. :
- 55.000 F x 15 % = 8.250 F
- (1.000.000 F - 55.000 F) x 6 % = 56.700 F
- totaal : 64.950 F
Ingevolge de toerekening van het huwelijksquotiënt kan bij de man dus 17.820 F (nl. 64.950 F - 47.130 F) minder in aanmerking genomen worden voor de toepassing van de belastingvermindering.
Bij de vrouw bedraagt de principiële maximumgrens inzake levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen 22.770 F, nl. :
- 55.000 F x 15 % = 8.250 F
- (297.000 F - 55.000 F) x 6 % = 14.520 F
- totaal : 22.770 F
Indien de vrouw in 1994 zelf een levensverzekeringspremie had betaald van 4.000 F, zou het op de belastingvermindering rechtgevende bedrag aan premies bij haar als volgt zijn bepaald :
- eigen levensverzekeringspremie : 4.000 F
- gedeelte van de levensverzekeringspremie van de man dat bij hem niet in aanmerking kon genomen worden ingevolge de toerekening van het huwelijksquotiënt : 17.820 F
- totaal : 21.820 F
Indien zij daarentegen in 1994 een levensverzekeringspremie van 7.000 F had betaald, zou het op de belastingvermindering recht gevende bedrag aan premies voor aj. 1995 als volgt moeten worden bepaald :
- eigen levensverzekeringspremie : 7.000 F
- gedeelte van de levensverzekeringspremie van de man dat bij hem niet in aanmerking kon genomen worden ingevolge de toerekening van het huwelijksquotiënt : 17.820 F
- totaal : 24.820 F
evenwel te beperken tot het in haren hoofde toegelaten maximum, zijnde 22.770 F.
Nummer 516/57
In de praktijk moeten de belastingplichtigen geen enkele berekening maken, aangezien die bewerkingen door de computer van de administratie worden uitgevoerd op basis van de gegevens vermeld in de aangifte PB, waar een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de vóór en de vanaf 1.1.1989 gesloten contracten.
VI. VOLGORDE WAARIN DE LEVENSVERZEKERINGSPREMIES EN DE KAPITAALAFLOSSINGEN IN AANMERKING MOETEN GENOMEN WORDEN
Nummer 516/58
Wanneer de belastingvermindering voor het lange termijnsparen (verder "gewone" belastingvermindering genoemd) en de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen inzake levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen gelijktijdig van toepassing zijn, moet er voor de toepassing van de percentages van 15 % en 6 %, en van de absolute grens van 60.000 F (te indexeren bedrag - zie 145/5/62) voorrang worden gegeven aan de bijdragen en betalingen die recht geven op de verhoogde belastingvermindering (zie 145/17/31).
Nummer 516/59
Rekening houdende met de in 516/51 tot 56 uiteengezette overgangsbepaling, waardoor het gedeelte van die bijdragen en betalingen dat ingevolge de toekenning van een meewerkinkomen of de toerekening van een huwelijksquotiënt niet in aanmerking genomen kan worden bij de echtgenoot die de uitgaven gedaan heeft naar de andere echtgenoot mag worden overgeheveld, moeten die bijdragen en betalingen als volgt ingedeeld worden :
1° die welke recht geven op de verhoogde belastingvermindering maar niet naar de andere echtgenoot kunnen overgeheveld worden;
2° die welke recht geven op de verhoogde belastingvermindering en wel naar de andere echtgenoot kunnen overgeheveld worden;
3° die welke recht geven op de gewone belastingvermindering maar niet naar de andere echtgenoot kunnen overgeheveld worden;
4° die welke recht geven op de gewone belastingvermindering en wel naar de andere echtgenoot kunnen overgeheveld worden.
B. UITGAVEN DIE RECHT GEVEN OP DE VERHOOGDE BELASTINGVERMINDERING MAAR NIET NAAR DE ANDERE ECHTGENOOT KUNNEN OVERGEHEVELD WORDEN
Nummer 516/60
Het betreft hier :
- de premies van vanaf 1.1.1989 gesloten individuele levensverzekeringscontracten die er uitsluitend toe strekken een hypothecaire lening weder samen te stellen of te waarborgen die :
1° in de periode van 1.1.1989 tot 31.12.1992 is aangegaan om een woning te verwerven of te (ver)bouwen die recht geeft op de woningaftrek;
2° na 31.12.1992 is aangegaan om een in België gelegen woning te verwerven of te (ver)bouwen die bij het aangaan van de lening de enige woning van de belastingplichtige was,
in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F [Te indexeren bedragen (zie 516/42 en 50] van het verzekerd bedrag van de lening, naargelang de belastingplichtige op 1 januari van het jaar na het afsluiten van de lening geen, 1, 2, 3, of meer dan 3 kinderen ten laste had (codes 351 en 371 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de kapitaalaflossingen van een door een schuldsaldoverzekering gewaarborgde hypothecaire lening die :
1° in de periode van 1.1.1989 tot 31.12.1992 is aangegaan om een woning te verwerven of te (ver)bouwen die recht geeft op de woningaftrek;
2° na 31.12.1992 is aangegaan om een in België gelegen woning te verwerven of te (ver)bouwen die bij het aangaan van de lening de enige woning van de belastingplichtige was,
in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F, 2.100.000 F, 2.200.000 F, 2.400.000 F of 2.600.000 F [Te indexeren bedragen (zie 516/42 en 50)] van de lening, naargelang de belastingplichtige op 1 januari van het jaar na het afsluiten van de lening geen, 1, 2, 3, of meer dan 3 kinderen ten laste had (codes 355 en 375 van de aangifte PB - aj. 1995).
C. UITGAVEN DIE RECHT GEVEN OP DE VERHOOGDE BELASTINGVERMINDERING EN NAAR DE ANDERE ECHTGENOOT KUNNEN OVERGEHEVELD WORDEN
Nummer 516/61
Het betreft :
- de premies van vóór 1.1.1989 gesloten individuele levensverzekeringscontracten die er uitsluitend toe strekken een hypothecaire lening weder samen te stellen of te waarborgen die is aangegaan om een woning te verwerven of te (ver)bouwen die recht geeft op de woningaftrek, in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F van het verzekerd bedrag van de lening (codes 352 en 372 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de kapitaalaflossingen van een door een schuldsaldoverzekering gewaarborgde hypothecaire lening die vóór 1.1.1989 is aangegaan om een sociale woning te verwerven of te (ver)bouwen die recht geeft op de woningaftrek (codes 356 en 376 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de kapitaalaflossingen van een door een schuldsaldoverzekering gewaarborgde hypothecaire lening die vóór 1.1.1989 is aangegaan om een middelgrote woning te verwerven of te (ver)bouwen die recht geeft op de woningaftrek, in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van :
1° 2.000.000 F, wat de leningen betreft die in de periode van 1.5.1986 tot 31.12.1988 zijn aangegaan om een dergelijke middelgrote woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven;
2° 400.000 F, wat de niet in 1° bedoelde leningen betreft die zijn aangegaan om een dergelijke middelgrote woning te kopen, te bouwen of te verbouwen (codes 357 en 377 van de aangifte PB - aj. 1995).
D. UITGAVEN DIE RECHT GEVEN OP DE GEWONE BELASTINGVERMINDERING MAAR NIET NAAR DE ANDERE ECHTGENOOT KUNNEN OVERGEHEVELD WORDEN
Nummer 516/62
Het betreft hier :
- de premies van in 516/60 bedoelde individuele levensverzekeringscontracten, in de mate dat zij geen recht geven op de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen (codes 353 en 373 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de premies van niet in 516/60 bedoelde individuele levensverzekeringscontracten die vanaf 1.1.1989 zijn gesloten en recht geven op een belastingvermindering, inzonderheid premies van levensverzekeringscontracten die geen betrekking hebben op een woning, die betrekking hebben op een woning die niet beoogd is in 516/60, eerste gedachtenstreep, 1° of 2°, of die niet uitsluitend op een dergelijke woning betrekking hebben (codes 353 en 373 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de kapitaalaflossingen van een door een schuldsaldoverzekering gewaarborgde hypothecaire lening die :
1° in de periode van 1.1.1989 tot 31.12.1992 is aangegaan om een woning te verwerven of te (ver)bouwen die geen recht geeft op de woningaftrek;
2° na 31.12.1992 is aangegaan om een in België gelegen woning te verwerven of te (ver)bouwen die bij het aangaan van de lening niet de enige woning van de belastingplichtige was,
in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2.000.000 F
[Te indexeren bedrag (zie 145/5/33 en 516/32)] van de lening (codes 358 en 378 van de aangifte PB aj. 1995).
E. UITGAVEN DIE RECHT GEVEN OP DE GEWONE BELASTINGVERMINDERING EN NAAR DE ANDERE ECHTGENOOT KUNNEN OVERGEHEVELD WORDEN
Nummer 516/63
Het gaat hier om :
- de premies van in 516/61 bedoelde individuele levensverzekeringscontracten, in de mate dat zij geen recht geven op de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen (codes 354 en 374 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de premies van niet in 516/61 bedoelde individuele levensverzekeringscontracten die vóór 1.1.1989 zijn gesloten en recht geven op een belastingvermindering, inzonderheid premies van levensverzekeringscontracten die geen betrekking hebben op een woning, die betrekking hebben op een woning die geen recht geeft op de woningaftrek of die niet uitsluitend op een dergelijke woning betrekking hebben (codes 354 en 374 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de kapitaalaflossingen van een door een schuldsaldoverzekering gewaarborgde hypothecaire lening die vóór 1.1.1989 is aangegaan om een sociale woning te verwerven of te (ver)bouwen die geen recht geeft op de woningaftrek (codes 359 en 379 van de aangifte PB - aj. 1995);
- de kapitaalaflossingen van een door een schuldsaldoverzekering gewaarborgde hypothecaire lening die vóór 1.1.1989 is aangegaan om een middelgrote woning te verwerven of te (ver)bouwen die geen recht geeft op de woningaftrek, in de mate dat zij betrekking hebben op de eerste schijf van :
1° 2.000.000 F, wat de leningen betreft die in de periode van 1.5.1986 tot 31.12.1988 zijn aangegaan om een dergelijke middelgrote woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven;
2° 400.000 F, wat de niet in 1° bedoelde leningen betreft die zijn aangegaan om een dergelijke middelgrote woning te kopen, te bouwen of te verbouwen (codes 360 en 380 van de aangifte PB - aj. 1995).
Nummer 516/64
Na het maximumbedrag van de levensverzekeringspremies en de kapitaalaflossingen te hebben bepaald dat, rekening houdende met de grenzen van 15 % en 6 % en met het absolute maximum van 60.000 F (te indexeren bedrag - zie 145/5/62), in aanmerking mag genomen worden voor de toekenning van de gewone en de verhoogde belastingvermindering, moet dit maximumbedrag in de in 516/59 aangegeven volgorde aangewend worden.
Op die manier wordt aan de belastingplichtige, binnen de perken van de wet, het maximale fiscale voordeel gewaarborgd waarop hij aanspraak kan maken.
G. AARD VAN DE OVERGEHEVELDE SOMMEN
Nummer 516/65
De aandacht wordt erop gevestigd dat de sommen die, ingevolge de in 516/51 tot 57 besproken overgangsbepaling, van de ene naar de andere echtgenoot overgeheveld worden, hun oorspronkelijke aard behouden, d.w.z. dat het bij voortduur gaat om sommen die, naargelang van het geval, recht geven op de gewone belastingvermindering of op de verhoogde belastingvermindering.
Nummer 516/66
Wat de beroepsinkomsten en de gezinstoestand betreft, wordt uitgegaan van dezelfde gegevens als in het voorbeeld in 516/56.
De man heeft in het jaar 1994 de volgende sommen betaald :
1° kapitaalaflossingen m.b.t. een sociale woning (lening aangegaan in 1982), die recht geven op de verhoogde belastingvermindering : 45.000 F
2° een levensverzekeringspremie betreffende een in 1988 gesloten contract, die recht geeft op de
gewone belastingvermindering : 5.000 F
3° een levensverzekeringspremie betreffende een in 1992 gesloten contract, die recht geeft op de gewone belastingvermindering : 20.000 F
4° totaal : 70.000 F
Aangezien zijn nettoberoepsinkomen na toerekening van het huwelijksquotiënt 703.000 F (nl. 1.000.000 F - 297.000 F) bedraagt, is het maximumbedrag van de bij de man in aanmerking te nemen premies en aflossingen gelijk aan :
- 55.000 F x 15 % = 8.250 F
- (703.000 F - 55.000 F) x 6 % = 38.880 F
- totaal : 47.130 F
Rekening houdende met de in 516/59 bepaalde volgorde, moet dit maximumbedrag van 47.130 F als volgt aangewend worden :
1° de kapitaalaflossingen m.b.t. de sociale woning (lening aangegaan in 1982), die recht geven op de verhoogde belastingvermindering : 45.000 F
2° de levensverzekeringspremie betreffende een in 1992 gesloten contract, die recht geeft op de gewone belastingvermindering, te beperken tot : 2.130 F
3° totaal : 47.130 F
Uit het voorbeeld in 516/56 blijkt dat, ingevolge de toerekening van het huwelijksquotiënt, bij de man 17.820 F minder in aanmerking kan genomen worden voor de toepassing van de belastingvermindering.
Van dit bedrag van 17.820 F kan evenwel slechts 5.000 F, zijnde de op de gewone belastingvermindering recht gevende levensverzekeringspremie van het in 1988 gesloten contract, naar de vrouw overgeheveld worden. Na het in aanmerking nemen van het maximumbedrag van 47.130 F bij de man, is dit immers het enig resterende bestanddeel dat kan overgeheveld worden.
Bij de vrouw wordt dit bedrag van 5.000 F gelijkgesteld met een eigen uitgave die recht geeft op de gewone belastingvermindering, althans voor zover dit bedrag, samen met de andere levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen van de vrouw, de grenzen van 15 % en 6 % en het maximum van 66.000 F (bedrag geldend voor aj. 1995) niet overschrijdt (cf. 516/54).