Artikel 333/1, WIB 92
Art. 333/1, § 1, eerste en tweede lid, treedt in werking voor alle of bepaalde categorieën van houders van een ondernemingsnummer, evenals voor natuurlijke personen, op een datum respectievelijk te bepalen door de Koning, en ten laatste op 01.01.2028 (art. 29 en 222, W 12.05.2024 - B.S. 30.05.2024; Numac: 2024003880)
§ 1. In de gevallen bedoeld in de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, stelt de administratie de belastingplichtige in kennis van de aanwijzing of de aanwijzingen van belastingontduiking of van de gegevens op grond waarvan zij meent dat het gevoerde onderzoek tot een eventuele toepassing van artikel 341 leidt en die een vraag om inlichtingen bij een financiële instelling rechtvaardigen. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende zending gelijktijdig met het verzenden van de voormelde vraag om inlichtingen.
Het eerste lid is niet van toepassing als de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt desgevallend post factum bij een aangetekende zending, uiterlijk 30 dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen.
Het eerste lid is niet van toepassing op de in artikel 322, § 4, bedoelde verzoeken om inlichtingen vanwege een buitenlandse Staat. De kennisgeving aan de persoon in wiens hoofde het onderzoek door de buitenlandse Staat wordt gevoerd, gebeurt in dit geval post factum bij aangetekende zending uiterlijk 90 dagen na het verzenden van de informatie aan de buitenlandse Staat.
In afwijking van het derde lid gebeurt geen kennisgeving post factum:
1° wanneer die buitenlandse Staat aantoont zelf reeds een kennisgeving aan de persoon in wiens hoofde het onderzoek wordt gevoerd, te hebben verstuurd;
2° wanneer uit het verzoek om inlichtingen van die buitenlandse Staat blijkt dat er ernstige aanwijzingen van fiscale fraude zijn en deze buitenlandse Staat uitdrukkelijk vraagt om de persoon in wiens hoofde het onderzoek wordt gevoerd niet in kennis te stellen van deze vraag.
§ 2. De belastingadministratie bezorgt de minister eenmaal per jaar een verslag dat onder meer volgende informatie bevat:
1°het aantal keer dat in overeenstemming met artikel 318, tweede lid, een onderzoek is gevoerd bij financiële instellingen en gegevens zijn gebruikt met het oog op het belasten van hun cliënten;
2° het aantal keren dat in overeenstemming met de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, een onderzoek is gevoerd en gegevens zijn opgevraagd bij financiële instellingen;
3° de concrete aanwijzingen, opgedeeld in categorieën, waardoor de personen bedoeld in artikel 322, § 2, tweede lid, zich hebben laten leiden bij hun beslissing om een machtiging te verlenen;
4° het aantal positieve en negatieve beslissingen van de directeuren;
5° een globale evaluatie, zowel op technisch vlak als op juridisch vlak van de wijze waarop de procedure volgens de artikelen 322, §§ 2 tot 4, en 327, § 3, tweede lid is gevoerd.
Dit verslag wordt openbaar gemaakt door de Minister van Financiën en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.