Artikel 327, WIB 92
Art. 327, § 1, treedt in werking op 01.01.2020 (art. 33 en 139, 1ste lid, W 13.04.2019 - B.S. 30.04.2019; Numac: 2019041000)
[De Koning kan voor iedere categorie van schuldvordering een vroegere datum van inwerkingtreding bepalen (art. 139, 2de lid, W 13.04.2019 - B.S. 30.04.2019; Numac: 2019041000)]
§ 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der Hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten zomede de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de vestiging (...) van de belastingen, hem alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging (...) van de door de Staat geheven belastingen nodig acht.
Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie.
De originelen echter van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers mogen niet worden medegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde der geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de administratie belast met de vestiging (...) van de inkomstenbelastingen hierdoor geen inlichtingen krijgt betreffende de identiteit van de zieken en van de verzekerden.
§ 2. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op het Nationaal Instituut voor de Statistiek en het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.
§ 3. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de naamloze vennootschap van publiek recht bpost.
Paragraaf 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 318, tweede lid, en 322, §§ 2 tot 4.
§ 4. (...)
§ 5. (...)
§ 6. De kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van 7 mei 1999 op kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, moet de minister van Financiën er onverwijld van in kennis stellen dat zij bij een orgaan dat zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude.