Artikel 275^9, WIB 92
Art. 275^9, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (25.07.2022) (art. 66, W 05.07.2022 - B.S. 15.07.2022; Numac: 2022032714)
§ 1. De in § 2 bedoelde werkgevers die een in § 3 bedoelde investering verrichten in een inrichting, die op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier gelegen is, enerzijds in een steunzone die is opgenomen in het door de Koning genomen besluit ter uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, en anderzijds in een steungebied dat op de Belgische Regionale steunkaart is aangewezen overeenkomstig de richtsnoeren inzake Regionale Steunmaatregelen (2021/C153/01), die op geldige wijze een formulier als bedoeld in artikel 275^8, § 5, hebben overgelegd, die bezoldigingen betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen worden ervan tijdelijk vrijgesteld 25 % van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in artikel 275^8, § 4, bedoelde bezoldigingen in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.
Deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de belastbare bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds een andere vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing zoals bedoeld in de artikelen 275^2, 275^3, 275^4 en 275^6 wordt toegepast en kan evenmin worden toegepast op het deel van de bezoldigingen dat betrekking heeft op door de werknemer gepresteerd overwerk als bedoeld in artikel 275^1.
Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever waarvoor een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een besluit van de Commissie die een door België verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard.
Voor de toepassing van het eerste lid kan een investering, die wordt verricht door een vennootschap die deel uitmaakt van een groep van vennootschappen waartoe ook de werkgever behoort, geacht worden een door de werkgever verrichte investering te zijn. In voorkomend geval is de werkgever gehouden het bewijs te leveren dat aan de toepassingsvoorwaarden van dit artikel is voldaan, alsof de werkgever zelf de investering heeft verricht.
De vrijstelling van doorstorting wordt definitief toegestaan nadat de werkgever of de in het negende lid bedoelde onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het vijfde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat deze nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste vijf jaar behouden is gebleven en gedurende deze periode heeft voldaan aan de voorwaarde bedoeld in artikel 275^8, § 4, tweede lid. Het model van de bijlage wordt door de minister die bevoegd is voor Financiën of zijn afgevaardigde vastgesteld.
Indien de werkgever of de in het negende lid bedoelde onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, bij het verstrijken van de in het vijfde lid vermelde aangiftetermijn niet heeft aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaats gedurende de in het vijfde lid bedoelde minimale behoudstermijn van vijf jaar behouden is gebleven, wordt de bedrijfsvoorheffing die krachtens het eerste lid werd vrijgesteld van doorstorting aangemerkt als verschuldigde bedrijfsvoorheffing van de maand binnen dewelke deze minimale behoudstermijn is verstreken.
De vrijstelling van doorstorting is per investering beperkt tot een maximum van 7,5 miljoen euro. Dit maximum wordt evenwel verminderd met het geheel van bedrijfsvoorheffing waarvoor de werkgever in toepassing van dit artikel werd vrijgesteld van doorstorting en van het geheel van de door een gewest aan de werkgever toegekende investeringssteun, in de mate dat:
- deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering die in hetzelfde bestuurlijk arrondissement werd verricht als de in het eerste lid bedoelde investering, en;
- deze vrijstelling of steun betrekking heeft op een investering waarvan de aanvang is gestart in de loop van drie jaar voor de aanvang van de investering waarvan de datum door de werkgever werd verstrekt in het formulier bedoeld in artikel 275^8, § 5.
Voor de toepassing van het zesde lid wordt elke vennootschap die verbonden is met de werkgever, in de zin van artikel 1:20 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen gelijkgesteld met deze werkgever.
Een onderneming die erkend is voor uitzendarbeid, die één of meerdere uitzendkrachten ter beschikking stelt van de in het eerste lid vermelde werkgever, en die voor deze uitzendkrachten bezoldigingen uitbetaalt die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 275^8, § 4, kan, indien deze onderneming de administratie hiervan voorafgaandelijk op de door de Koning bepaalde wijze in kennis stelt, in de plaats van deze werkgever de tijdelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing verkrijgen. In dit geval leveren zowel de werkgever als de onderneming die erkend is voor uitzendarbeid het bewijs bedoeld in artikel 275^8, § 4, vijfde lid.
In het geval de werkgever ingevolge een fusie, splitsing, verrichting gelijkgesteld met een fusie of splitsing, inbreng van de algemeenheid van goederen of inbreng van bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid de exploitatie van de in het eerste lid bedoelde investering heeft overgedragen aan een andere vennootschap en deze andere vennootschap hiervoor onherroepelijk op de door de Koning bepaalde wijze heeft geopteerd, wordt deze andere vennootschap voor de toepassing van deze paragraaf en artikel 275^8, § 4, gelijk gesteld met de in deze paragraaf bedoelde werkgever.
§ 2. De in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan enkel worden toegepast indien de werkgever of in voorkomend geval de in paragraaf 1, vierde lid, bedoelde vennootschap die de investering heeft verricht geen middelgrote onderneming is op het ogenblik van het overleggen van het in § 5 bedoelde formulier.
De in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever die op het ogenblik van het overleggen van het in artikel 275^8, § 5, bedoelde formulier een onderneming in moeilijkheden is of door een werkgever:
- waarvan voor de laatste twee belastbare tijdperken die het ogenblik van het overleggen van het in artikel 275^8, § 5, bedoelde formulier voorafgaan:
1) het totale bedrag van de schulden bedoeld in bijlage 3 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen hoger is dan 7,5 keer het eigen vermogen zoals bedoeld in hetzelfde artikel, en;
2) het bedrag vermeld op de post "Kosten van schulden" bedoeld in bijlage 3 van hetzelfde besluit, verminderd met het bedrag vermeld op de post "Opbrengsten van financiële activa" zoals bedoeld in hetzelfde artikel groter is dan de EBITDA.
De EBITDA wordt bepaald door de post "Winst (verlies) voor belasting" bedoeld in artikel 3:82, XIV, en bijlage 3 van hetzelfde besluit (code 9903) te vermeerderen of verminderen naargelang het kosten of opbrengsten zijn met de volgende in hetzelfde artikel bedoelde posten:
- afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa (code 630);
- waardeverminderingen op voorraden, op bestellingen in uitvoering en op handelsvorderingen: toevoegingen (terugnemingen) (code 631/4);
- opbrengsten uit financiële vaste activa (code 750);
- opbrengsten uit vlottende activa (code 751);
- andere financiële opbrengsten (code 752/9);
- kosten van schulden (code 650);
- waardeverminderingen op vlottende activa andere dan voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorderingen: toevoegingen (terugnemingen) (code 651);
- andere financiële kosten (code 652/9);
- terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa (code 760);
- terugneming van waardeverminderingen op financiële vaste activa (code 761);
- andere niet-recurrente financiële opbrengsten (code 769);
- niet-recurrente afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa (code 660);
- waardeverminderingen op financiële vaste activa (code 661);
- andere niet-recurrente financiële kosten (code 668).
§ 3. De in § 1 bedoelde investering komt slechts in aanmerking in zoverre het een investering in materiële of immateriële vaste activa betreft die verband houdt met:
- hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting;
- hetzij, de diversificatie van de activiteit van een inrichting, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder inrichting een plaats worden verstaan die men geografisch gezien kan identificeren door een adres, waar ten minste een activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of zal worden uitgeoefend.
De investering bedoeld in § 1 kan ook betrekking hebben op een overname van materiële of immateriële vaste activa zoals bedoeld in artikel 275^8, § 3, tweede en derde lid op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend vóór de overname ervan.
Een activiteit wordt geacht vergelijkbaar te zijn met een andere activiteit indien beide activiteiten behoren tot dezelfde klasse van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden.
De investering bedoeld in paragraaf 1 komt niet in aanmerking indien:
- deze investering wordt uitgevoerd in een inrichting waarnaar in de loop van twee jaar vóór het tijdstip waarop het in artikel 275^8, § 5, bedoelde formulier werd overgelegd een overbrenging heeft plaatsgevonden van dezelfde of een vergelijkbare activiteit als een activiteit die door de werkgever in een andere inrichting in de Europese Economische Ruimte werd uitgevoerd, die ten minste ten dele voor dezelfde doeleinden dient en aan de vragen of behoeften van hetzelfde type afnemers voldoet, en waarbij ten gevolge van deze overbrenging arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan in deze andere inrichting, of;
- de werkgever in het in artikel 275^8, § 5, bedoelde formulier het voornemen niet heeft onderschreven om binnen twee jaar na voltooiing van de in paragraaf 1 bedoelde investering geen overbrenging uit te voeren van dezelfde of een vergelijkbare activiteit als een activiteit die door de werkgever in een andere vestiging in de Europese Economische Ruimte werd uitgevoerd, die ten minste ten dele voor dezelfde doeleinden dient en aan de vragen of behoeften van hetzelfde type afnemers voldoet, en waarbij ten gevolge van deze overbrenging arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan in deze andere inrichting.
Dit artikel is evenwel niet van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de sectoren bedoeld in artikel 275^8, § 3, vijfde lid of die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren:
- de ijzer- en staalindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, drieënveertigste lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
- de synthetischevezelindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, vierenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) Nr. 651/2014;
- de vervoersector zoals bedoeld in artikel 2, vijfenveertigste lid, van de voornoemde Verordening (EU) nr. 651/2014, met inbegrip van de daarmee verband houdende infrastructuur;
- de luchtvaartsector en de sector van de uitbating van luchthavens zoals bedoeld in de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (PB C 99 van 4 april 2014, blz. 3);
- de sector van de energieproductie, -distributie en -infrastructuur;
- de scheepsbouwsector;
- de winning van steenkool of kolen, zoals gedefinieerd in artikel 2, dertiende lid, van de voornoemde Verordening (EU) Nr. 651/2014.
§ 4. De in paragraaf 1 bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.