Commentaar van art. 344, WIB 92

Art. 344, WIB 92

I. WETTEKST

344/0

II. ALGEMEEN

344/1-2

III. VERMOEDEN VAN SIMULATIE

344/3

IV. AKTEN DIE MET EEN VERMOEDEN VAN SIMULATIE ZIJN BEZWAARD

344/4-5

V. DE BELASTINGPLICHTIGE MAG HET VERMOEDEN VAN SIMULATIE TENIETDOEN

344/6-7

I. WETTEKST

Nummer 344/0

Art. 344. - Aan de administratie der directe belastingen kan niet worden tegengeworpen, de akte van verkoop, cessie of inbreng van aandelen, obligaties, schuldvorderingen of andere titels tot vestiging van leningen, uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken en alle andere, soortgelijke rechten, aan een in het buitenland gevestigde holdingvennootschap die er onderworpen is aan een belastingregeling die afwijkt van het gemeen recht, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de verrichting aan rechtmatige behoeften van financiële of economische aard tegemoet komt, of wel dat hij voor de verrichting een werkelijke tegenwaarde heeft ontvangen die een bedrag aan inkomsten opbrengt waarop in België een werkelijke belastingdruk weegt die, vergeleken met de belastingdruk welke zonder die verrichting zou bestaan, als normaal kan worden aangemerkt.

Het eerste lid is mede van toepassing wanneer de bedoelde akte is aangegaan met een persoon of onderneming die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij zijn gevestigd, ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen of rechten, aldaar aan een aanzienlijk gunstiger belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan soortgelijke inkomsten in België zijn onderworpen.

II. ALGEMEEN

Nummer 344/1

Art. 344, WIB 92, heeft tot doel de administratie in staat te stellen de internationale belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan die door de belastingplichtigen via buitenlandse holdingvennootschappen of via personen of ondernemingen gevestigd in zogeheten "vluchtlanden" kan worden gepleegd.

Die fraude bestaat o.m. hierin, dat de belastingplichtige een toestand in het leven roept waarbij hij bv. zijn effectenportefeuille afstaat voor een tegenwaarde die, in schijn althans, geen belastbare inkomsten oplevert.

De portefeuille wordt verkocht aan een in het buitenland gevestigde holdingvennootschap die aldaar aan een van het gemeen recht afwijkend belastingstelsel is onderworpen. De inkomsten van de portefeuille worden van dan af door de holding opgestreken, onder inhouding alleen van de verschuldigde voorheffing. De holdingvennootschap keert aan haar aandeelhouders geen dividenden uit, doch ze staat hen bv., voor bedragen gelijkwaardig aan de opbrengst van de portefeuille, leningen toe waarvoor geen of slechts een geringe interest wordt gevorderd en die nooit zullen worden terugbetaald. In feite komt de belastingplichtige dus terug in het bezit van de inkomsten van zijn effectenportefeuille, zonder dat daarop, behoudens in geval van toepassing van art. 344, WIB 92, de PB, de Ven.B of de BNI kan worden geheven.

A. TOESTAND VOOR HET AJ. 1974

De wetgever heeft in de tekst van art. 344, WIB 92, een wettelijk vermoeden van simulatie ingesteld in verband met de akten van verkoop, cessie of inbreng van aandelen, obligaties, schuldvorderingen of andere effecten tot vestiging van leningen aan een in het buitenland gevestigde holdingvennootschap, die aldaar aan een van het gemeen recht afwijkende belastingregeling is onderworpen waardoor die akten niet aan de administratie konden worden tegengeworpen, tenzij de belastingplichtige bewees voor de verrichtingen een werkelijke tegenwaarde te hebben ontvangen die een normaal bedrag aan belastbare inkomsten opbracht.

B. TOESTAND VANAF HET AJ. 1974

Het vermoeden "juris tantum" van simulatie dat vroeger enkel gold voor de inbreng van portefeuillewaarden, is uitgebreid tot de afstand van bestanddelen van industriële eigendom, met name van uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken en alle andere soortgelijke rechten (art. 80, 1e lid, W 25.6.1973, V 1369, Bull. 510).

Verder is het vermoeden "juris tantum" dat aanvankelijk was ingesteld voor de verrichtingen gedaan met buitenlandse holdings, uitgebreid tot personen of ondernemingen die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij zijn gevestigd, ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen of rechten, aldaar aan een aanzienlijk gunstiger belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan soortgelijke inkomsten in België zijn onderworpen (art. 80, 2e lid, W 25.6.1973, V 1369, Bull. 510).

Nummer 344/2

Betreffende de interpretatie van de in het 1e lid van art. 344, WIB 92, voorkomende uitdrukking "in het buitenland gevestigde holdingvennootschap die er onderworpen is aan een belastingregeling die afwijkt van het gemeen recht", wordt verwezen naar de commentaar op art. 54, WIB 92.

De in het 2e lid van art. 344, WIB 92, beoogde personen of ondernemingen zijn dezelfde als die welke in het 2e lid van de art. 26 en 54, WIB 92, zijn bedoeld. Met betrekking tot de "vluchtlanden" wordt verwezen naar de commentaar op art. 54, WIB 92.

III. VERMOEDEN VAN SIMULATIE

Nummer 344/3

Om de hierboven omschreven fraude tekeer te gaan, huldigt art. 344, WIB 92, het vermoeden dat de akten betreffende de afstand van goederen of rechten aan in het buitenland gevestigde en aldaar aan een van het gemeen recht afwijkend belastingstelsel onderworpen holdingvennootschappen, of aan personen of ondernemingen gevestigd in zogeheten "vluchtlanden" gesimuleerde akten zijn waaraan belastingbedrog en -ontwijking ten grondslag liggen.

Het bepaalt inderdaad dat de akten worden geacht niet aan de administratie te kunnen worden tegengeworpen, d.w.z. dat de belastingplichtige er geen argument kan uit putten tot rechtvaardiging van het feit dat hij geen eigenaar meer is van de aandelen, obligaties, schuldvorderingen, uitvindingsoctrooien enz., en dat hij verder op de inkomsten ervan zal moeten worden belast alsof de afstand niet had plaatsgevonden.

IV. AKTEN DIE MET EEN VERMOEDEN VAN SIMULATIE ZIJN BEZWAARD

Nummer 344/4

De tekst van art. 344, WIB 92, beoogt, over 't algemeen, de verschillende verrichtingen waardoor een belastingplichtige, aan een in het buitenland gevestigde holdingvennootschap, of aan een in een "vluchtland" gevestigde persoon of onderneming, de eigendom kan overdragen van goederen en rechten, die normaal in de PB, de Ven.B of de BNI belastbare inkomsten opbrengen, zoals om 't even welke aandelen of delen, obligaties, overheidsfondsen, schuldvorderingen en leningen ten laste van vennootschappen of van natuurlijke personen, gelddeposito's, renten en buitenlandse roerende waarden, schuldvorderingen op het buitenland, uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken en alle andere soortgelijke rechten.

Nummer 344/5

De simulatie kan echter alleen tegen de belastingplichtige die tot de verrichting is overgegaan, en niet tegen zijn rechtsopvolgers, worden ingeroepen.

Inderdaad, art. 344, WIB 92 heeft tot doel in het vermogen van de belastingplichtige die een door dat artikel beoogde verrichting heeft uitgevoerd, de activabestanddelen die hij aldus heeft vervreemd, fictief te behouden, doch niet, zelfs bij het overlijden van die belastingplichtige, in het vermogen van derden, activabestanddelen die er zich niet in bevinden, fictief in te brengen, al konden die elementen erin komen indien de verrichting niet was verwezenlijkt (Cass., 18.12.1962, Dauge Pierre en Dauge Elisabeth, Bull. 397, blz. 1170).

V. DE BELASTINGPLICHTIGE MAG HET VERMOEDEN VAN SIMULATIE TENIETDOEN

Nummer 344/6

Het wettelijk vermoeden van simulatie dat door art. 344, WIB 92, aan de akten waarvan sprake wordt gehecht, is niet onweerlegbaar.

Hetzelfde artikel bepaalt immers dat de belastingplichtige dat vermoeden "juris tantum" kan tenietdoen door te bewijzen :

- of wel dat de verrichting beantwoordt aan rechtmatige behoeften van financiële of economische aard;

- of wel dat hij voor de verrichting een werkelijke tegenwaarde heeft ontvangen die een bedrag aan inkomsten opbrengt waarop in België een werkelijke belastingdruk weegt die, vergeleken met de belastingdruk welke zonder die verrichting zou bestaan, als normaal kan worden aangemerkt.

Nummer 344/7

Wat het eerste tegenbewijs betreft, kan men zich nuttig inspireren aan de regelen die omtrent het in art. 54, WIB 92, bedoelde tegenbewijs worden gegeven in de commentaar op art. 49, WIB 92.

Wat het tweede tegenbewijs aangaat, moet de belastingplichtige aantonen dat hij in ruil voor zijn aandelen, obligaties, uitvindingsoctrooien, enz., een werkelijke tegenwaarde heeft ontvangen (speciën, effecten, enz.) die op haar beurt een bedrag aan inkomsten opbrengt waarop in België een werkelijke belastingdruk weegt die, vergeleken met de belastingdruk welke zonder de hier bedoelde verrichting zou bestaan, als normaal kan worden aangemerkt.