Commentaar van art. 394, WIB 92 (bijwerking)

Bijwerkingen van 01.01.2010

TITEL VII : VESTIGING EN INVORDERING VAN DE BELASTINGEN

HOOFDSTUK VIII : INVORDERING VAN DE BELASTING

Afdeling I : belastingschuldigen

Art. 394, WIB 92

I. WETTEKST

394/0

II. TOEPASSINGSGEBIED

A. Principe

B. Chronologisch

C. Bedoelde belastingen

394/11

391/1-2

394/3

394/4-11

III. ALGEMENE ECONOMIE VAN ART. 394, WIB 92

A. Algemene regel

B. Beperking van de algemene regel: mogelijkheid om bepaalde goederen en inkomsten aan de invordering van de belasting op het belastbare inkomen van de andere echtgenoot te onttrekken

394/12-16

394/12

394/13-16

IV. GOEDEREN DIE DOOR DE ECHTGENOTEN OF WETTELIJK SAMENWONENDEN AAN DE VERVOLGINGEN KUNNEN ONTTROKKEN WORDEN

A. Algemeen

B. Eigen goederen

C. Op onverdachte wijze in het bezit zijn gekomen

394/17-25

394/17

394/18-20

394/21-25

V. DE SITUATIE VAN DE FEITELIJK GESCHEIDEN ECHTGENOTEN OF WETTELIJK SAMENWONENDEN

A. Algemeen

B. Te vervullen voorwaarden voorafgaan aan de invordering

C. Bijkomende beperking voor de invordering

D. Ter recapitulatie: de invorderingsmogelijkheden van een aanslag PB ten laste van feitelijk gescheiden echtgenoten gehuwd onder het stelsel van de wettelijke gemeenschap

394/26-37

394/26-27

394/28-31

394/32-36

394/37

VI. INVORDERING NA DE ONTBINDING VAN HET HUWELIJK OF DE STOPZETTING VAN DE WETTELIJKE SAMENWONING

394/38-39

Art. 394, WIB 92

I. WETTEKST

Nummer 394/0

Art. 394. - § 1. De belasting of het gedeelte van de belasting in verband met het belastbare inkomen van een van de echtgenoten en de op zijn naam ingekohierde voorheffing mogen, ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel of ongeacht de notariële overeenkomst waarin de wettelijke samenwoning wordt geregeld, op al de eigen en de gemeenschappelijke goederen van beide echtgenoten worden verhaald.

Die belasting of het gedeelte van de belasting in verband met het belastbare inkomen van één van de echtgenoten, alsook de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing ingekohierd op naam van één van hen, mogen evenwel niet op de eigen goederen van de andere echtgenoot worden verhaald wanneer deze laatste aantoont:

1° dat hij ze bezat vóór het huwelijk of vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning;

2° of dat zij voortkomen van een erfenis of van een schenking door een andere persoon dan zijn echtgenoot;

3° of dat hij ze heeft verkregen door middel van fondsen die voortkomen van de realisatie van dergelijke goederen;

4° of dat het gaat om inkomsten die hem krachtens het burgerlijk recht eigen zijn of om goederen die hij met zulke inkomsten heeft verworven.

§ 2. In afwijking van § 1 kan, in geval van feitelijke scheiding van de echtgenoten, de belasting op het vanaf het tweede kalenderjaar na de feitelijke scheiding verworven inkomen van één van de echtgenoten, alsook de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing die vanaf hetzelfde kalenderjaar op naam van één van hen wordt ingekohierd, niet meer worden ingevorderd op het inkomen van de andere echtgenoot of op de goederen die deze met dat inkomen heeft verworven.

§ 3. Na de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van de wettelijke samenwoning in de zin van artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek kunnen de belastingen en voorheffingen die betrekking hebben op het inkomen dat de echtgenoten vóór die ontbinding of beëindiging hebben verkregen, worden ingevorderd op de goederen van de beide echtgenoten, op de wijze omschreven in §§ 1 en 2.

§ 4. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, bepaalt de Koning de wijze waarop het gedeelte van de belasting in verband met het belastbare inkomen van elke belastingplichtige wordt vastgesteld.

§ 5. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de belastingen en de voorheffingen in verband met de periode vóór het huwelijk en vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning.

II. TOEPASSINGSGEBIED

A. PRINCIPE

Nummer 394/1

Art. 394, WIB 92, regelt de invordering van de inkomstenbelastingen en de voorheffingen ten laste van de echtgenoten en de wettelijk samenwonenden. Het bakent de beroepsprocedure af van de Schatkist.

Zoals het Hof van Cassatie leert (Cass., 8.6.2006, Pas. 2006, liv. 5-7, p. 1354 – Justel N-20060608-9, rolnr. C030145N), primeren de maatregelen van het fiscaal recht op de bepalingen van het gemeenrecht. Bijgevolg is het beroep op het gemeen recht uitgesloten van zodra het fiscale recht wordt toegepast.

Nummer 394/2

De invorderingsregels van het fiscaal recht zijn van toepassing op alle echtgenoten ongeacht het aangenomen huwelijksstelsel; de draagwijdte van de invorderingsmogelijkheden kan niettemin verschillen afhankelijk van het aanslagjaar waarin de aanslag werd gevestigd. De regels gesteund op het gemeenrecht daarentegen verschillen naargelang het aangenomen huwelijksstelsel.

B. CHRONOLOGISCH

Nummer 394/3

Art. 394, WIB 92 (oud art. 295, WIB) is van toepassing vanaf aj. 1981.

Art. 16, W 08.08.1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 (BS 15.08.1980, V 1534) heeft art. 126, WIB 92 (oud art. 73, WIB) gewijzigd door te bepalen dat de aanslag met betrekking tot de inkomsten van de echtgenoten die tot dan op naam van het gezinshoofd was gevestigd, voortaan in alle gevallen op naam van beide echtgenoten zou worden ingekohierd (Parl. st., Kamer, gewone zitting, 1980-81, 716/1, blz. 7).

Deze wijziging, die van kracht is met ingang van aj. 1981, maakte ook de aanpassing onvermijdelijk van de bepalingen van het WIB betreffende de invordering van de belasting met betrekking tot de inkomsten van de echtgenoten.

De W 4.5.1999 houdende fiscale en andere bepalingen (BS 4.6.1999 – V 2699 – Bull. Bel. 795) heeft dan weer vanaf het aj 2000, de regels inzake de inkohiering van de aanslagen betreffende de feitelijk gescheiden echtgenoten gewijzigd.

Inderdaad, “vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt”, wordt iedere aanslag, afzonderlijk gevestigd op de inkomsten van elke echtgenoot, op naam van beide echtgenoten ingekohierd.

Hierbij werd, voorafgaand aan elke vervolging, een informatieprocedure, bedoeld in art. 393bis, WIB92, voorzien ter bescherming van de feitelijk gescheiden echtgenoot die wordt vervolgd ter invordering van de aanslag gevestigd op de inkomsten van de andere echtgenoot.

De W 10.8.2001 houdende hervorming van de personenbelasting (BS 20.9.2001, blz. 31516) heeft vervolgens vanaf het aj. 2002, een bijkomende beperking ingevoerd op de invorderingsmogelijkheden voor fiscale schulden in hoofde van feitelijk gescheiden echtgenoten. Inderdaad, voor de inkomsten ontvangen gedurende het tweede jaar dat volgt op dat van de feitelijke scheiding evenals voor de daaropvolgende jaren, kan de belasting geheven op de inkomsten van één der echtgenoten niet meer worden ingevorderd op het inkomen van de andere echtgenoot of op de goederen die deze met dat inkomen heeft verworven.

Bovendien worden, vanaf het aj. 2005, de wettelijk samenwonenden op alle vlakken gelijkgeschakeld met de echtgenoten voor de toepassing van de bepalingen van het WIB 92 (art. 2, § 1, 2°, WIB 92). Zodoende wordt de wettelijke samenwoning zelf gelijkgesteld met een huwelijk, de beëindiging van de wettelijke samenwoning met een echtscheiding, de beëindiging van de samenwoning wegens overlijden, met de ontbinding van een huwelijk wegens overlijden, de overlevende samenwonende partner met een weduwe of weduwnaar, de feitelijke scheiding van twee wettelijke samenwonende partners met de feitelijke scheiding van twee echtgenoten, enz…(Parl. Stukken, Kamer, gewone zitting, 2000 – 2001, nr 1270/001, blz. 8).

Onder "wettelijke samenwoning" wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats (art. 1475, § 1, BW).

Tot slot heeft de W 10.8.2005 tot wijziging van artikel 394, WIB 92 en van art. 2 van het WGB, teneinde de fiscale invordering humaner te maken ten aanzien van de echtgenoten (BS 2.9.2005, blz. 38695), vanaf het aj. 2005 ook de beperking van de invordering ten laste van feitelijk gescheiden echtgenoten, uitgebreid tot de RV, BV en de met de IB gelijkgestelde belastingen.

De hiernavolgende commentaar is van toepassing op de aanslagjaren 2005 en volgende.

C. BEDOELDE BELASTINGEN

Nummer 394/4

Art. 394, WIB 92, beoogt enkel de belasting geheven op de inkomsten verworven tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning. De Ontv. kan het dus niet inroepen voor de invordering van de belastingen geheven op inkomsten waarvan het belastbaar feit vóór het huwelijk of de verklaring van wettelijke samenwoning ligt of na de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van de wettelijke samenwoning. Deze regel ligt expliciet vervat in art. 394, § 5, WIB 92.

Nummer 394/5

Ongeacht het aangenomen huwelijksvermogenstelsel of ongeacht de notariële overeenkomst is art. 394 WIB 92, van toepassing vanaf het aanslagjaar 2005:

- op de belastingen geheven op de inkomsten van de echtgenoten of van de wettelijk samenwonenden: de PB of de BNI/nat.pers. die betrekking hebben op de inkomsten verworven gedurende het huwelijk of de wettelijke samenwoning, evenals de OV;

- op de BV en RV ingekohierd op naam van één van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden en die betrekking hebben op de toegekende of betaalbaargestelde inkomsten tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning;

- op de belastingen die geen betrekking hebben op de inkomsten zoals de VB, de AVB, de BIV, de ACOB, het EUV., de SW, de AO;

- op de administratieve boetes, die overeenkomstig art. 445, § 2, WIB 92 worden ingevorderd volgens de regelen die van toepassing zijn inzake PB;

- op de belastingverhogingen, die, al of niet afzonderlijk, worden ingekohierd op het ogenblik waarop de ontdoken belasting wordt ingekohierd.

Nummer 394/6

Indien een aanslag PB of BNI/ nat.pers. terzelfdertijd betrekking heeft op inkomsten uit de periode van het huwelijk en op inkomsten uit de periode voorafgaand aan of na het huwelijk, of nog indien een aanslag in de RV of de BV of in een met de met de IB gelijkgestelde belastingen terzelfdertijd betrekking heeft op de periode van het huwelijk of op de periode er aan voorafgaand of er op volgend, moet er prorata temporis (per maand) uitgesplitst worden. Art. 394 WIB 92, geldt enkel slechts voor het deel van de aanslag betreffende de periode van het huwelijk of van de wettelijke samenwoning.

De aanslagen OV nemen een aanvang op 1 januari van het aj. Bijgevolg moeten dergelijke aanslagen niet prorata temporis uitgesplitst worden.

Nummer 394/7

Indien de precieze gegevens geen chronologische indeling van de belastbare inkomsten mogelijk maakt, zal de uitsplitsing gebeuren door vermenigvuldiging van het te betalen bedrag met een breuk waarvan de teller staat voor het aantal maanden begrepen in de periode van het huwelijk en de noemer voor het aantal maanden begrepen in de belastbare periode. Voor het bepalen van het aantal maanden begrepen in de periode van het huwelijk tellen de maand van het aangaan van het huwelijk of van de ontbinding niet mee.

Nummer 394/8

Als tijdstip van de ontbinding van het huwelijk of van de beëindiging van de wettelijke samenwoning geldt de datum van de ontbinding of van de stopzetting van de samenwoning jegens derden:

- ingeval van overlijden van een echtgenoot of een samenwonende: de datum van het overlijden;

- ingeval van scheiding: de datum waarop het echtscheidingsvonnis of –arrest werd overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand (art. 1278, 1° lid en 1304, 1° lid., Ger. W.);

- ingeval van stopzetting van de samenwoning: de datum waarop de ambtenaar van de burgerlijke stand melding maakt van de beëindiging van de samenwoning in het bevolkingsregister.

Nummer 394/9

De scheiding van tafel en bed (zoals ook de feitelijke scheiding, de gerechtelijke scheiding van goederen en het overgaan van een huwelijksvermogenstelsel naar een ander) beëindigt het huwelijk niet (art. 227, BW).

Art. 394, WIB 92, blijft bijgevolg van toepassing na de scheiding van tafel en bed ook voor de aanslagen betreffende de inkomsten verkregen na deze scheiding. Scheiding van tafel en bed heeft altijd scheiding van goederen ten gevolge (art. 311, BW).

Zowel de scheiding van tafel en bed als de gerechtelijke scheiding van goederen kunnen dus een invloed hebben op de toepassingsmodaliteiten van art. 394, WIB 92.

Nummer 394/10

Art. 394, WIB 92 is van toepassing op belastingen met betrekking tot inkomsten van echtgenoten, ongeacht of die op naam van beide echtgenoten zijn ingekohierd, dan wel op naam van slechts één van de echtgenoten.

Inderdaad, in het geval van huwelijk of wettelijke samenwoning, wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd op naam van beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden (art. 2, § 1, 2°, WIB 92, preciseert dat vanaf het aj. 2005 de wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwde personen en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot).

Daarentegen wordt de aanslag afzonderlijk gevestigd op naam van iedere persoon of wettelijk samenwonende voor het jaar van huwelijk of van aangifte van de wettelijke samenwoning, voor het jaar van ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de stopzetting van de wettelijke samenwoning of nog wanneer een echtgenoot of een wettelijk samenwonende beroepsinkomsten verwerft voor een bedrag hoger dan 6.700 EUR (bedrag te indexeren) die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.

Wanneer evenwel twee wettelijk samenwonenden een huwelijk sluiten blijven de regels van een gemeenschappelijke aanslag gelden voor het jaar van huwelijk, tenzij de aangifte van wettelijke samenwoning en het huwelijk in hetzelfde burgerlijke jaar zouden plaatsvinden.

Daarnaast worden twee afzonderlijke aanslagen ingekohierd op naam van de twee echtgenoten of wettelijk samenwonenden vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin de feitelijke scheiding is gebeurd, voor zover deze feitelijke scheiding daadwerkelijk was gedurende de ganse belastbare periode.

Nummer 394/11

Voor de aanslagen die niet onder het toepassingsgebied van art. 394 WIB 92 vallen, beschikt de Ontv. slechts over de gemeenrechterlijke invorderingsmogelijkheden.

Het toepassingsveld van art. 394, WIB 92 heeft zich evenwel in de loop der jaren aanzienlijk uitgebreid en het beroep doen op de gemeenrechterlijke bepalingen voor de invordering van de belastingen en taksen geïnd door de Ontv. is sterk afgenomen. Aldus regelen de gemeenrechterlijke bepalingen nu nog alleen de invordering van:

- de belastingen op de inkomsten verkregen vóór het huwelijk of vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning of na de ontbinding van het huwelijk of de stopzetting van de wettelijke samenwoning (art. 1409 en 1466, BW);

- de fiscale schulden die een successieschuld vormen eigen aan één van de echtgenoten of de wettelijk samenwonenden (art. 1409 en 1466, BW);

- de NI op de eigen schulden (art. 1414, 2de lid en 1466, BW).

III. ALGEMENE ECONOMIE VAN ART. 394, WIB 92

A. ALGEMENE REGEL

Nummer 394/12

Krachtens art. 394, §1, 1ste lid, WIB 92, mag elk gedeelte van de belasting in verband met de onderscheiden inkomsten van de echtgenoten alsook de voorheffing ingekohierd op naam van één van hen, ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel of ongeacht de notariële overeenkomst waarin de wettelijke samenwoning wordt geregeld, worden vervolgd op al de eigen en de gemeenschappelijke goederen van beide echtgenoten.

Art. 394, § 1, 1ste lid, WIB 92, verleent dus aan de Ontv. de mogelijkheid om, zonder uitzondering, in principe beslag te leggen op alle goederen van de echtgenoten, om de bedoelde belastingen in te vorderen zelfs indien het gemeen recht hem niet zulke uitgebreide mogelijkheden verleent.

B. BEPERKING VAN DE ALGEMENE REGEL: MOGELIJKHEID OM BEPAALDE GOEDEREN EN INKOMSTEN AAN DE INVORDERING VAN DE BELASTING OP HET BELASTBARE INKOMEN VAN DE ANDERE ECHTGENOOT TE ONTTREKKEN

Nummer 394/13

Op het principe van de fiscale invordering op alle goederen heeft de wetgever een uitzondering voorzien. Art. 394, § 1, 2de lid, WIB 92, bepaalt de gevallen waarin de echtgenoten een aantal van hun eigen goederen aan de invordering mogen onttrekken op voorwaarde dat zij aantonen dat zij die goederen op onverdachte wijze hebben verworven.

Nummer 394/14

De echtgenoot die wordt vervolgd voor de betaling van:

- de belasting of het gedeelte van de belasting in verband met het belastbaar inkomen van de andere echtgenoot,

- de roerende of bedrijfsvoorheffing ingekohierd op naam van de andere echtgenoot,

- de met de IB gelijkgestelde belastingen ingekohierd op naam van de andere echtgenoot, kan sommige goederen aan de greep van de Ontv. onttrekken.

Nummer 394/15

Inzake inkomstenbelastingen (PB, BNI/nat.pers.) bevestigt art. 394, § 4, WIB 92, in het geval van de gemeenschappelijk gevestigde aanslag, het principe van het gedeelte van de belastingen in verband met het belastbaar inkomen van elke echtgenoot.

Onder “aandeel van een echtgenoot in de ingekohierde aanslag” wordt verstaan de PB op het belastbaar inkomen van deze echtgenoot zoals dit is vastgesteld na toepassing van de vermeerderingen in geval van geen of ontoereikende voorafbetalingen en van de bonificatie voor de voorafbetaling van de belasting, na verrekening van de voorafbetalingen, de voorheffinfen, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de belastingkredieten, en verhoogd met zijn aandeel in de belastingverhogingen (d.w.z. de door beide belastingplichtigen samen verschuldigde verhogingen geprorateerd in functie van het aandeel van de belastingplichtige in het belastingverschil dat aan de berekeningsbasis ligt van de verhogingen), de aanvullende belastingen en zijn aandeel in de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid (art. 144/2, KB/WIB 92, in werking getreden vanaf het aj. 2011).

De bevoegde taxatiedienst berekent deze gedeelten of het aandeel in de aanslag.

Het is op basis van die aandelen in de aanslag dat de echtgenoot die niet aan de oorsprong ligt van de belastbare inkomsten, sommige goederen zal kunnen onttrekken aan de invordering van de belasting geheven op de belastbare inkomsten van de andere echtgenoot.

Nummer 394/16

De wettelijke mogelijkheid om deze goederen aan de invordering te onttrekken is open voor alle echtgenoten ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel.

Inzake inkomstenbelastingen is het slechts vanaf het aj. 2000 dat de onttrekkingsmogelijkheid voor de eigen op onverdachte wijze verworven goederen niet meer uitsluitend is voorbehouden aan de echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen maar is uitgebreid tot de echtgenoten gehuwd onder andere huwelijksvermogensstelsels. Met ingang van dat aj. kunnen de echtgenoten gehuwd onder het wettelijk stelsel of onder een conventioneel stelsel van gemeenschap bijgevolg ook genieten van dit voorbehoud.

Voor de aanslagen inzake BV en RV gevestigd op naam van één van de echtgenoten en met betrekking tot de periode van het huwelijk daarentegen, is de onttrekking steeds mogelijk geweest voor de echtgenoot die niet in het kohier was opgenomen, ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel.

IV. GOEDEREN DIE DOOR DE ECHTGENOTEN OF WETTELIJK SAMENWONENDEN AAN DE VERVOLGINGEN- KUNNEN ONTTROKKEN WORDEN

A. ALGEMEEN

Nummer 394/17

De goederen die aan de invordering kunnen worden onttrokken zijn de eigen op onverdachte wijze verkregen goederen.

Het moet gaan om eigen goederen krachtens het aangenomen huwelijksvermogensstelsel waarvan de oorsprong niet verdacht is en die zijn verkregen op één van vier manieren vermeld in art. 394, § 1, 2de lid, 1° tot 4°, WIB 92.

B. EIGEN GOEDEREN

Nummer 394/18

Het aantal goederen dat kan onttrokken worden zal variëren in feite, afhankelijk van het door de echtgenoten aangenomen huwelijksvermogensstelsel. In het stelsel van de algemene gemeenschap van goederen zijn de eigen goederen, noodgedwongen, uiterst zeldzaam (art. 1401, BW).

In een zuiver stelsel van scheiding van goederen daarentegen, zijn alle goederen óf eigen óf onverdeeld (art. 1468, BW).

Nummer 394/19

In het wettelijk stelsel geldt op grond van art. 1405, BW, het wettelijk vermoeden dat alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan één der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling, gemeenschappelijk zijn. Dit vermoeden geldt ook voor de andere conventionele gemeenschapsstelsels beheerst door de W 14.7.1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels (BS 18.09.1976, V 1439), die er niet uitdrukkelijk van afwijken (art. 1451, BW).

Ten aanzien van derden moet het eigendomsrecht in hoofde van elke echtgenoot op een goed dat niet van persoonlijke aard is, bij gebrek aan boedelbeschrijving of tegen een bezit volgens de bepalingen van art. 2229, BW, bewezen worden aan de hand van titels met vaste dagtekening, van bescheiden van een openbare dienst of vermeldingen in regelmatig gehouden of opgemaakte registers, bescheiden of borderellen die door de wet zijn opgelegd of door het gebruik zijn bekrachtigd (art. 1399, 2de lid, BW).

Nummer 394/20

Wat het stelsel van scheiding van goederen betreft, bepaalt art. 1468, BW dat de roerende goederen waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigendom zijn van één der echtgenoten, worden beschouwd als onverdeeld tussen de echtgenoten. Wanneer een met scheiding van goederen gehuwde echtgenoot er niet in slaagt te bewijzen dat het goed dat hij wil onttrekken hem eigen is, wordt dat goed geacht in onverdeeldheid aan de beide echtgenoten toe te behoren. De betrokken echtgenoot zal dus slechts zijn aandeel in het goed kunnen onttrekken, en dit voor zover hij bovendien het bewijs levert dat dit aandeel op onverdachte wijze in zijn bezit is gekomen.

C. OP ONVERDACHTE WIJZE IN HET BEZIT ZIJN GEKOMEN

Nummer 394/21

De eigen goederen die een echtgenoot op basis van art. 394, § 1, 2de lid, WIB 92 wil onttrekken aan de vervolgingen moeten op één van de in deze bepaling vermelde wijzen in zijn bezit zijn gekomen.

De echtgenoot die goederen wil onttrekken moet aantonen:

1° dat hij die bezat van vóór het huwelijk of van vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning;

2° of dat zij voortkomen van een erfenis of van een schenking door een andere persoon dan zijn echtgenoot;

3° of dat hij ze heeft verkregen door middel van fondsen die voortkomen van de realisatie van dergelijke goederen;

4° of dat het gaat om inkomsten die hem krachtens het burgerlijk recht eigen zijn of om goederen die hij met zulke inkomsten heeft verworven.

Nummer 394/22

Wanneer de echtgenoten gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen vallen de inkomsten van de echtgenoten in de gemeenschap overeenkomstig art. 1405, BW, zodanig dat de situatie bedoeld in art. 394, § 1, 2de lid, 4°, WIB 92, niet bestaat in het kader van een wettelijk stelsel.

Bijgevolg zal deze categorie van inkomsten of van goederen verworven met zulke inkomsten slechts voorkomen in een stelsel van scheiding van goederen.

Nummer 394/23

De aankoop van goederen die gefinancierd is met een door één der echtgenoten aangegane lening staat gelijk met een verwerving door eigen middelen wanneer de lening uitsluitend met eigen middelen wordt afbetaald.

Nummer 394/24

De opsomming van de uitzonderingsgevallen in art. 394, § 1, 2de lid, WIB 92 is limitatief.

Nummer 394/25

Het is aan de echtgenoot die zijn eigen onverdachte goederen wenst te onttrekken aan de invordering om het bewijs te leveren:

- van het onverdachte karakter van het goed;

- dat het gedeelte van de belasting waarvan hem de betaling wordt gevraagd, betrekking heeft op inkomsten in hoofde van de andere echtgenoot.

De belastingplichtige zal de eigen oorsprong van deze goederen moeten bewijzen overeenkomstig de regels van de bewijslast uitgevaardigd in de artikels 1399 en 1468, BW.

Het Hof van Cassatie leert dat om zijn goederen te kunnen onttrekken aan het verhaal van de belastingontvanger de echtgenoot van de belastingplichtige vooreerst dient aan te tonen dat die goederen hem eigen zijn krachtens het huwelijksvermogensstelsel en vervolgens dat die eigen goederen op één van de vier in de artikelen 394, § 1, WIB 92, vermelde onverdachte wijzen in zijn bezit zijn gekomen. In dat opzicht is het vermoeden van artikel 1468, 2de lid, BW, dat slechts uitsluitsel geeft over het onverdeeld karakter van goederen, daartoe op zich onvoldoende om aan te tonen dat de goederen op een onverdachte manier in het bezit zijn gekomen van de echtgenoot van de belastingsplichtige. Bijgevolg kan hij, alleen maar op grond van dat vermoeden, zijn deel in de onverdeelde goederen niet onttrekken aan het verhaal van de Ontv. (Cass., 22.11.2007, RGF.06.0081.N, T.F.R. 2008, blz. 445).

Daarnaast is een lijst van de goederen die opgenomen zijn in het huwelijkscontract op aangifte van de echtgenoten geen inventaris in de zin van art. 1399, BW, die de bijzondere bewijswaarde bezit van de authentieke akten, vermits de notarissen die het huwelijkscontract opmaken slechts de echtheid van het feit van de aangifte van elk der toekomstige echtgenoten vaststellen zonder dat de inhoud wordt nagekeken en dus wordt er niet het minste authentiek karakter en nog minder de aard van onweerlegbaar bewijs aan gehecht (Bergen, 26.9.2002, nr. 2006/RG/807, aangehaald in Luik, 23.10.2006, J.L.M.B., 2007, blz. 618; Antwerpen, 17.6.2003, NjW., 2004, blz. 164).

V. DE SITUATIE VAN DE FEITELIJK GESCHEIDEN ECHTGENOTEN OF DE WETTELIJK SAMENWONENDEN

A. ALGEMEEN

Nummer 394/26

Algemeen wordt de feitelijke scheiding gedefinieerd als het van elkaar verwijderd zijn van de echtgenoten hetgeen een materieel element verondersteld (afwezigheid van samenwonen en levensgemeenschap) en een intentioneel element (de wil in hoofde van één van beide echtgenoten om gescheiden te leven) (z. Com.IB 128/14 e.v.).

Nummer 394/27

De feitelijke scheiding beëindigt het huwelijk niet en zou dus, in principe, geen enkele invloed hebben op de invorderingsmogelijkheden waarover de Ontv. beschikt. Vanaf aj. 2000 werd een mechanisme ingesteld dat de rechtspositie moet verbeteren van de feitelijk gescheiden echtgenoot die aangesproken wordt om de belastingschulden van de andere echtgenoot te betalen.

B. TE VERVULLEN VOORWAARDEN VOORAFGAAND AAN DE INVORDERING

Nummer 394/28

In de gevallen bedoeld in art. 126, § 2, 2°, WIB 92, zijnde «vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt », worden twee afzonderlijke aanslagen gevestigd en ingekohierd op naam van de twee echtgenoten.

Voor elk van deze aanslagen worden twee aanslagbiljetten opgemaakt en men heeft een belastbare echtgenoot (diegene waarvan de inkomsten aan de belasting zijn onderworpen) en een niet-belaste echtgenoot (diegene waarvan de inkomsten niet in de betrokken aanslag voorkomen). De naam en het adres van de belaste echtgenoot worden vermeld in het adresvak terwijl onder de belastingberekening wordt aangeduid dat de aanslag wordt ingekohierd op naam van de twee echtgenoten maar dat hij slechts betrekking heeft op de inkomsten van de in het adresvak vermelde echtgenoot.

De administratie beschikt aldus over een titel tegen elk van beide echtgenoten die dan belastingschuldige wordt onder de voorwaarden en in de mate bepaalt door art. 394, WIB 92, maar waarvan de invorderingsmodaliteiten worden uitgelegd door art. 393bis, WIB 92.

Nummer 394/29

Inderdaad, sinds aj. 2000, kan krachtens art. 393bis, WIB 92 de invordering van de belasting gevestigd op de inkomsten van een feitelijke gescheiden echtgenoot slechts ten laste van de andere feitelijk gescheiden echtgenoot worden uitgevoerd nadat:

- een ingebrekestelling tot betaling, bij ter post aangetekende brief, is toegezonden aan de echtgenoot op wiens inkomen de belasting is gevestigd;

- aan de andere echtgenoot een exemplaar van het aanslagbiljet is toegezonden binnen een termijn die aanvangt de vijftiende werkdag volgend op die van de verzending van de ingebrekestelling en die verstrijkt op het einde van de vierde maand van deze verzending.

Indien geen exemplaar van dit aanslagbiljet binnen deze termijn wordt verzonden kan de aanslag niet meer ingevorderd worden ten laste van de niet-belaste echtgenoot.

Wat betreft de berekening van de termijn waarbinnen het exemplaar van het aanslagbiljet moet worden verzonden aan de niet-belaste echtgenoot moet de maand van verzending van ingebrekestelling tot betaling begrepen zijn in de termijn van vier maanden. Anderzijds, vermits het geen termijn voor het verrichten van de proceshandelingen in de zin van art. 48, Ger.W betreft, en geen enkele bepaling een zaterdag gelijkstelt met een feestdag (art. 53, Ger.W is hier niet van toepassing), moet de zaterdag als een werkdag beschouwd worden.

VOORBEELD

- ingebrekestelling tot betaling aan de belaste belastingschuldige verzonden op 6/10/2008;

- aanvangsdatum van de termijn voor het verzenden van een exemplaar van het AB aan de niet-belaste echtgenoot: 23/10/2008. Deze termijn behelst 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 22 en 23/10/2008;

- uiterste verzendingsdatum voor dit exemplaar: 31/01/2009.

Nummer 394/30

De echtgenoot op wiens inkomsten de belasting werd gevestigd moet trouwens ingebreke gesteld zijn. Inderdaad, er kan hem geen enkele ingebrekestelling worden toegezonden zolang hij de verplichtingen volgt van de hem verleende afbetalingsregeling.

Nummer 394/31

Deze voorafgaande vereiste aan de invordering op de goederen van de feitelijk gescheiden echtgenoot voorzien in art. 393bis, WIB 92, is slechts toepasselijk op de aanslagen PB en BNI/nat.pers. van de aj. 2000 en volgende, en dit voor de jaren die volgen op het jaar waarin de feitelijk scheiding is gebeurd.

C. BIJKOMENDE BEPERKING VOOR DE INVORDERING

Nummer 394/32

Vanaf het aj. 2002, werd een bijkomende beperking op de invorderingsmogelijkheden van de fiscale schulden in hoofde van de feitelijk gescheiden echtgenoten opgelegd in § 2, art. 394, WIB 92.

Inderdaad, vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op de feitelijke scheiding en ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel, kan de niet-belaste echtgenoot de inkomsten en de goederen die hij, ongeacht het tijdstip, uitsluitend met eigen inkomsten heeft verworven, aan de Schatkist onttrekken.

Nummer 394/33

Deze beperking bedoeld in art. 394, § 2, WIB 92 werd ingevoerd in twee tijden.

Eerst betrof zij slechts de belasting op de inkomsten die een van de echtgenoten had bekomen (PB / BNI/nat.pers. en OV), nadien, vanaf het aj. 2005, is zij uitgebreid tot de RV en de op naam van één van de twee ingekohierde BV evenals tot de met de IB gelijkgestelde belastingen Zodoende kan de belasting op het vanaf het tweede kalenderjaar na de feitelijke scheiding verworven inkomen van één van de echtgenoten, alsook de RV en de BV die vanaf hetzelfde kalenderjaar op naam van één van hen wordt ingekohierd, niet meer worden ingevorderd op het inkomen van de andere echtgenoot (bv. door derden-beslag op bezoldigingen) of op de goederen die deze met dat inkomen heeft verworven.

Dezelfde beperking geldt voor de met de IB gelijkgestelde belastingen (voor het eerst vanaf aj. 2005) en voor zover deze belastingen werden ingekohierd op naam van één van de echtgenoten vanaf het tweede kalenderjaar volgend op de feitelijke scheiding.

Nummer 394/34

Deze wetsbepaling verandert in feite niets voor de echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen vermits voor deze echtgenoten de inkomsten evenals de goederen verkregen door deze inkomsten reeds eigen, niet-verdachte goederen zijn die ontsnappen aan de greep van de Ontv. Daarentegen is zij wel nuttig voor de feitelijk gescheiden echtgenoten, gehuwd onder een stelsel van gemeenschap. Inderdaad, een feitelijk gescheiden echtgenoot die onder een dergelijk stelsel is gehuwd, kan niettemin door deze bepaling zijn inkomsten en de daarmee verworven goederen vrijwaren.

Nummer 394/35

Voor ingekohierde aanslagen RV, BV of de met de IB gelijkgestelde belastingen, moet de datum van de inkohiering genomen worden om de termijn van twee jaar bedoeld in art.394, §2, WIB 92, te bepalen.

VOORBEELDEN

1) - De echtgenoten zijn feitelijk gescheiden sinds 2004;

- een aanslag RV voor het aj. 2005 wordt ingekohierd ten laste van één van de echtgenoten in januari 2006;

- art. 394, § 2, is ter zake van toepassing.

2) - De echtgenoten zijn feitelijk gescheiden sinds 2007;

- een aanslag BV voor het aj. 2008 wordt ingekohierd ten laste van één van de echtgenoten in de loop van 2008;

- art. 394, § 2 is ter zake niet van toepassing.

3) - De echtgenoten zijn feitelijk gescheiden sinds 2004

- een aanslag VB voor het aj. 2005 wordt ingekohierd ten laste van één van de echtgenoten in de loop van 2006;

- art. 394, § 2 is ter zake van toepassing.

Nummer 394/36

Vermits art. 394, § 2, WIB 92, een uitzondering vormt op de invordering, moet de echtgenoot die dit voorbehoud wil inroepen het bewijs leveren dat hij de goederen, die hij wenst aan de vervolgingen van de Ontv. te onttrekken, met zijn inkomsten heeft verworven.

D. TER RECAPITULATIE: DE INVORDERINGSMOGELIJKHEDEN VAN EEN AANSLAG PB TEN LASTE VAN FEITELIJK GESCHEIDEN ECHTGENOTEN GEHUWD ONDER HET STELSEL VAN DE WETTELIJKE GEMEENSCHAP

Nummer 394/37

Jaar van feitelijke scheiding (jaar X)

Een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd op naam van beide echtgenoten (art. 126, § 1, WIB 92).

De belasting of het gedeelte van de belasting op het belastbaar inkomen van één van de echtgenoten is invorderbaar op de drie vermogens van het koppel (de twee eigen vermogens en het gemeenschappelijk vermogen) (art. 394, § 1,1ste lid, WIB 92), onder voorbehoud van de mogelijkheid voor de andere echtgenoot om bepaalde goederen (eigen en onverdacht verworven) te onttrekken aan de greep van de Ontv. (art. 394, § 1, 2de lid, WIB 92).

Vermits de situatie bedoeld in art. 394, § 1, 2de lid, 4°, WIB 92, niet bestaat in een stelsel van gemeenschap van goederen zal er steeds kunnen ingevorderd worden op de beroepsinkomsten van de echtgenoot.

Jaar volgend op jaar van de feitelijke scheiding (jaar X+1)

Voor zover de echtgenoten feitelijk gescheiden zijn gebleven gedurende gans deze periode, wordt een afzonderlijke aanslag ingekohierd op naam van beide echtgenoten (art. 126, § 2, 2°, WIB 92).

Alvorens over te gaan tot de invordering van de aanslag moet de Ontv. verplicht de voorschriften van art. 393bis, WIB 92, naleven.

De niet-belaste echtgenoot zal steeds het voormelde voorbehoud op de eigen, niet-verdachte goederen kunnen inroepen (art. 394, § 1, al. 2, WIB 92).

Vanaf het tweede kalenderjaar volgend op dat van de feitelijke scheiding (jaar X+2 en volgende) De aanslag wordt steeds afzonderlijk gevestigd op naam van beide echtgenoten.

De aanslag betreffende de inkomsten van één van de echtgenoten kan evenwel niet meer worden ingevorderd noch op de eigen onverdachte goederen van de andere echtgenoot, noch op zijn (haar) inkomsten, noch op de goederen verworven met deze inkomsten. De invordering is wel nog mogelijk op de andere goederen (b.v. het deel van de echtgenoot in de tijdens het huwelijk verworven goederen van de wettelijke gemeenschap) met naleving van de in art. 393bis, WIB 92, voorziene procedure.

VI. INVORDERING NA DE ONTBINDING VAN HET HUWELIJK OF DE STOPZETTING VAN DE WETTELIJKE SAMENWONING

Nummer 394/38

De invorderingsmogelijkheden ná de ontbinding van het huwelijk of de stopzetting van de wettelijke samenwoning zijn dezelfde als deze die de wetgever voorziet tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning (art. 394, § 3, WIB 92).

Nummer 394/39

Zo kunnen de onbetaalde belastingen en voorheffingen op de inkomsten verworven gedurende de periode van huwelijk of wettelijke samenwoning evenals de met de IB gelijkgestelde belastingen ingevorderd worden op de goederen van beide echtgenoten volgens dezelfde principes en uitzonderingen als tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning.

Bijgevolg is elk van de echtgenoten met al zijn goederen gehouden tot de betaling van de tijdens de huwelijksperiode onbetaald gebleven belastingen, voorheffingen en de met de IB gelijkgestelde belastingen.

Niettemin kan overeenkomstig § 1, 2de lid, art. 394, WIB 92, de echtgenoot waarvan de inkomsten geen aanleiding hebben gegeven tot (het gedeelte van) de belasting of die niet aan de basis ligt van de voorheffingen en van de met de IB gelijkgestelde belastingen, de eigen onverdachte goederen aan de invordering onttrekken die ook tijdens het huwelijk hadden kunnen onttrokken worden

Bovendien kan de belasting op de inkomsten van één van de ex-echtelieden die verworven zijn vanaf het tweede jaar dat volgt op de feitelijke scheiding evenmin als de RV, de BV en de met de IB gelijkgestelde belastingen, ingekohierd vanaf datzelfde kalenderjaar op naam van één van beiden niet meer (net zoals tijdens het huwelijk) worden ingevorderd op de inkomsten van de andere ex-echtgenoot noch op de goederen die deze met die inkomsten heeft verworven.

Indien een echtscheiding vlug wordt uitgesproken na de feitelijke scheiding (vóór het tweede kalenderjaar volgend op dat van de feitelijke scheiding), is art. 394, § 2 niet van toepassing. In dergelijk geval kunnen de ex-echtelieden slechts het voorbehoud inroepen vervat in art. 394, § 1, WIB 92 in het kader van de invordering van het gedeelte van de belasting op de inkomsten van de ex-echtgenoot.