Commentaar van art. 220, WIB 92 (bijwerking)

Bijwerking van 01.01.2010

TITEL IV: RECHTSPERSONENBELASTING

HOOFDSTUK I : AAN DE BELASTING ONDERWORPEN RECHTSPERSONEN

Art. 220, WIB 92

I. WETTEKST

Laatste becommentarieerde wettelijke of reglementaire bepaling(en): W 21.2.2010 (BS 5.3.2010).

Nummer 220/0

Art. 220. - Aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen:

1. de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de openbare kerkelijke

instellingen en de polders en wateringen;

2. de rechtspersonen die ingevolge artikel 180, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen;

3. de rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge artikel 181 en 182, niet aan de vennootschapsbelasting

zijn onderworpen.

II. ALGEMEEN

Nummer 220/1

Om aan de RPB onderworpen te zijn is in de eerste plaats vereist dat de betrokken belastingplichtigen:

- hun fiscale woonplaats in België hebben;

- rechtspersoonlijkheid bezitten (zie commentaar op de art. 2 en 179, WIB 92).

Verenigingen, enz. zonder rechtspersoonlijkheid kunnen bijgevolg niet aan de RPB worden onderworpen.

Voor het belastingstelsel waaraan dergelijke verenigingen, enz. onderworpen zijn, wordt verwezen naar de commentaar op de art. 179 en 317, WIB 92.

III. BEDOELDE BELASTINGPLICHTIGEN

Nummer 220/2

Voor de toepassing van de RPB worden de eraan onderworpen belastingplichtigen in drie groepen

ingedeeld:

1° een eerste groep wordt gevormd door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de OCMW, de openbare kerkelijke instellingen en de polders en wateringen.

Openbare kerkelijke instellingen zijn besturen die belast zijn met het beheer van het tijdelijke van de verschillende erediensten. Het betreft ter zake openbare instellingen die beheerst zijn door:

- de W 14.3.1804 (groot-seminarie);

- het D 18.2.1809 (hospitaalcongregaties);

- het D 30.12.1809 (kerkfabrieken).

Volledigheidshalve wordt eveneens verwezen naar:

* wat het Duitse taalgebied van het Waalse Gewest betreft: het D 19.5.2008 betreffende de materiële organisatie en de werking van de erkende erediensten;

* wat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreft: de O 18.7.2002 houdende diverse hervormingen krachtens de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en gemeenschappen;

* wat het Vlaamse Gewest betreft: het D 7.5.2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten;

- het D 6.11.1813 (groot-seminarie en kapittel van de kathedraal).

Volledigheidshalve wordt eveneens wat het Vlaamse Gewest betreft verwezen naar het

voormeld D 7.5.2004

- de W 4.3.1870 (op het tijdelijke van de erediensten: rooms-katholieke, protestantse, anglicaanse, Israëlitische, islamitische en orthodoxe godsdiensten).

Volledigheidshalve wordt eveneens verwezen naar:

* wat het Duitse taalgebied van het Waalse Gewest betreft: het voormeld D 19.5.2008;

* wat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreft: de voormelde 18.7.2002;

* wat het Vlaamse Gewest betreft: het voormeld D 7.5.2004.

Polders en wateringen zijn openbare besturen die instaan voor het waterbeheer in een bepaald gebied. Hun wettelijk kader is vastgesteld in de W 5.7.1956 betreffende de wateringen en de W 3.6.1957 betreffende de polders (deze behoren vanaf het aj. 2011 tot de eerste groep).

De Centra voor collectief onderzoek die werden opgericht overeenkomstig de Besluitwet van 30.1.1947 tot vaststelling van het statuut van oprichting en werking van de Centra belast met de bevordering en de coördinatie van de technische vooruitgang van de verschillende takken van 's lands bedrijfsleven door het wetenschappelijk onderzoek, de zogenaamde "Centra De Groote", worden in fiscale zaken gelijkgesteld met de Staat.

2° de tweede groep bestaat uit de rechtspersonen die ingevolge art. 180, WIB 92, niet aan de Ven.B zijn onderworpen, met name de onvoorwaardelijk uit de Ven.B gesloten vennootschappen (zie commentaar op art. 180, WIB 92).

3° de derde groep tenslotte omvat:

- de rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden (voor de betekenis van de begrippen "een onderneming exploiteren of zich met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden" wordt verwezen naar de commentaar op de art. 2 en 179, WIB 92);

- de rechtspersonen die uit de Ven.B worden gesloten ingevolge de art. 181 en 182, WIB 92, met name:

- de verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven, die uitsluitend of hoofdzakelijk op bepaalde bevoorrechte gebieden werkzaam zijn (zie commentaar op art. 181, WIB 92);

- de verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven, die zich beperken tot bepaalde toegelaten verrichtingen (zie commentaar op art. 182, WIB 92).

Voor de bespreking van enkele concrete gevallen wordt eveneens verwezen naar de commentaar op de art. 180 tot 182, WIB 92.