Commentaar van art. 359, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking van 01.01.2010
TITEL VII: VESTIGING EN INVORDERING VAN DE BELASTINGEN
HOOFDSTUK VI: AANSLAG
Afdeling II: Aanslagjaar en belastbaar tijdperk
Art. 359, WIB 92
I. Wettekst
Nummer 359/0
Art. 359. - Het aanslagjaar begint op 1 januari en eindigt op de daaropvolgende 31ste december.
Evenwel kan de voor een aanslagjaar verschuldigde belasting op geldige wijze gevestigd worden tot 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
II. WORDINGSGESCHIEDENIS
Nummer 359/1
Het beginsel van de eenjarigheid van de belasting is neergelegd in art. 171 van de Grondwet luidend als volgt: "Over de belastingen ten behoeve van de Staat . . . wordt jaarlijks gestemd. De regelen die ze invoeren zijn slechts voor één jaar van kracht indien zij niet worden vernieuwd".
Een van de gevolgen van dit beginsel is dat al de financiële verrichtingen van de Staat betreffende de belasting moeten geschieden in het jaar waarvoor die belasting werd gestemd en dat men dus belastingjaar of -dienstjaar mag noemen.
Vóór de hervorming van de inkomstenbelasting in 1962, was er verwarring tussen het belastingdienstjaar en het begrotingsdienstjaar. Deze twee begrippen waren inderdaad alleen beheerst door art. 2, W 15.5.1846 op de Rijkscomptabiliteit, dat aan die dienstjaren de duur van het burgerlijk jaar verleende, maar dat nochtans bepaalde dat de verrichtingen betreffende het invorderen van de belastingen mochten worden voortgezet tot 31 maart van het volgende jaar. Het was trouwens met uitdrukkelijke afwijking van deze bepaling dat de wet in sommige gevallen de navordering van de belasting gedurende een tijdperk van 3 of 5 jaar toeliet.
In het vooruitzicht van de hervorming van de Rijkscomptabiliteit, welke hervorming sindsdien het voorwerp is van de W 28.6.1963 (V 1048) en die de opheffing van voormeld art. 2, W 15.5.1846 en de invoering inhoudt van een definitief op 31 december eindigend begrotingsjaar, is het, ter gelegenheid van de voormelde hervorming van de inkomstenbelastingen noodzakelijk gebleken het probleem van het aanslagjaar bij een zuivere belastingbepaling te regelen ten einde inzonderheid de voortzetting van de aanslagverrichtingen na 31 december mogelijk te maken.
Dit is het doel van de art. 359 en 360, WIB 92.
III. BEPALING
Nummer 359/2
Het aanslagjaar is het tijdperk waarvoor de belasting gevestigd op de inkomsten welke de belastingplichtige gedurende het belastbaar tijdperk behaald of verkregen heeft, verschuldigd is, alsmede het tijdperk gedurende hetwelk deze belasting normaal moet worden vastgesteld.
Dit begrip heeft een dubbel voorwerp: eensdeels, op zuiver belastinggebied, de verbinding van de belasting aan een bepaald aanslagjaar regelen en, anderdeels, de termijn stellen tijdens welke het aanslagrecht mag worden uitgeoefend.
Het aanslagjaar valt samen met het burgerlijk jaar en het wordt aangeduid door het jaartal van dat jaar.
Het is dus, in beginsel, afgesloten op 31 december van het jaar.
IV. VERLENGING VAN DE TERMIJN
Nummer 359/3
De termijn van één jaar tijdens welke de belasting, verschuldigd voor een aanslagjaar en die tot dat aanslagjaar behoort, kan worden gevestigd, wordt evenwel door verscheidene wettelijke bepalingen verlengd:
1° Art. 359, WIB 92 zelf beschikt in zijn tweede lid dat deze termijn met zes maanden wordt verlengd, zodat de vestiging van de belasting, in alle gevallen, toegelaten is tot 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
2° Het is ook mogelijk dat de aldus verlengde termijn voor een bepaald aanslagjaar nog wordt uitgebreid door een bijzondere wet, zoals de financiewet.
3° Art. 353, WIB 92, bepaalt dat de belasting met betrekking tot de inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een regelmatige aangifte wordt gevestigd binnen de termijn van art. 359, WIB 92, zonder dat die termijn korter mag zijn dan zes maanden vanaf de datum waarop de aangifte bij de bevoegde aanslagdienst is toegekomen.
4° Art. 354, WIB 92, bepaalt dat bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een regelmatige aangifte, de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van art. 359, WIB 92, mag worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd. Voor de belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248, WIB 92, wordt gevestigd, die anders dan per kalenderjaar boekhouden, wordt de termijn van drie jaar verlengd met eenzelfde tijdperk als dat welke is verlopen tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd en de datum van afsluiting van het boekjaar in de loop van hetzelfde jaar. De aanslagtermijn bestrijkt hiermee in alle gevallen een periode van drie jaar na afsluiting van de jaarrekening. Die termijn wordt tot zeven jaar verlengd in geval van overtreding van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake inkomstenbelastingen, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
5° Ten slotte bepaalt art. 358, WIB 92, dat ingeval:
- de belastingplichtige zijn verplichtingen inzake RV of BV niet is nagekomen in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar van de vaststelling van de overtreding;
- een rechtsvordering uitwijst dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar waarin de vordering is ingesteld;
- de bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar waarin de administratie kennis krijgt van die gegevens;
- door een land waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, inlichtingen worden medegedeeld met betrekking tot belastbare inkomsten die in België niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar van mededeling van de inlichtingen;
- de belasting of de aanvullende belasting, zelfs na het verstrijken van de aanslagtermijnen, mag worden gevestigd binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop:
- de sub 1° gedachtenstreepje bedoelde overtreding werd vastgesteld;
- tegen de beslissing over de sub 2° gedachtenstreepje bedoelde rechtsvordering geen verzet of voorziening meer kan worden ingediend;
- de administratie kennis krijgt van de sub 3° gedachtenstreepje bedoelde bewijskrachtige gegevens.
De belasting of de aanvullende belasting, zelfs na het verstrijken van de aanslagtermijnen, mag worden gevestigd binnen 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de administratie kennis draagt van de sub 4° gedachtenstreepje bedoelde inlichtingen.
V. ONDERSCHEID TUSSEN AANSLAGJAAR EN BEGROTINGSJAAR
Nummer359/4
Het verschil tussen het door het WIB 92 beheerste fiscale begrip "aanslagjaar" en het door de wet op de Rijkscomptabiliteit beheerste boekhoudkundige begrip "begrotingsjaar", wordt beklemtoond door art. 130, KB/WIB 92, dat als volgt luidt:
"Kohieren met aanslagen van belastingen of voorheffingen worden verbonden aan het begrotingsjaar dat loopt op de datum waarop ze uitvoerbaar worden verklaard; de belastingtarieven en eventueel de opcentiemen in verband met de respectieve aanslagjaren zijn van toepassing."
Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar (art. 6, W 22.5.2003 - BS 3.7.2003).