Artikel 229, WIB 92

Art. 229, § 4, tweede en tiende lid, is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (10.07.2021) (art. 73, W 27.06.2021 - B.S. 30.06.2021; Numac: 2021021157; erratum B.S. 12.07.2021)


§ 1. Onder de uitdrukking "Belgische inrichting" wordt verstaan elke vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de beroepswerkzaamheden van een buitenlandse onderneming geheel of gedeeltelijk in België worden uitgeoefend.

Een vaste bedrijfsinrichting vormt in het bijzonder:

1° een plaats waar leiding wordt gegeven;

2° een filiaal;

3° een kantoor;

4° een fabriek;

5° een werkplaats;

6° een agentuur;

7° een mijn, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;

8° een bouw- of constructiewerk waarvan de duur een ononderbroken periode van 30 dagen overschrijdt;

9° een opslagplaats;

10° een goederenvoorraad.

§ 2. Een Belgische inrichting is eveneens de vertegenwoordiger of andere tussenpersoon die in België optreedt voor een buitenlandse onderneming, zelfs wanneer die persoon geen machtiging bezit om namens die onderneming overeenkomsten te sluiten.

In afwijking van het eerste lid is er geen sprake van een Belgische inrichting indien de persoon die voor de buitenlandse onderneming optreedt, in België een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke tussenhandelaar en voor de onderneming in de normale uitoefening van dat bedrijf optreedt. Een persoon die uitsluitend of bijna uitsluitend optreedt voor een of meer ondernemingen waarmee hij nauw verbonden is, wordt niet geacht een onafhankelijke tussenhanderlaar te zijn.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt een persoon geacht nauw verbonden te zijn met een onderneming indien uit alle relevante feiten en omstandigheden blijkt dat de ene zeggenschap heeft in de andere of dat ze beiden onder zeggenschap staan van dezelfde personen of ondernemingen. In alle gevallen wordt een persoon geacht nauw verbonden te zijn met een onderneming indien de ene rechtstreeks of onrechtstreeks meer dan 50 % bezit van het uiteindelijke belang in de andere persoon, of, in het geval van een vennootschap, meer dan 50 % bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van de vennootschap of van het uiteindelijk belang in het vermogen van de vennootschap, of indien een andere persoon rechtstreeks of onrechtstreeks meer dan 50 % bezit van het uiteindelijk belang, of, in het geval van een vennootschap, meer dan 50 % bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van de vennootschap of van het uiteindelijke belang in het vermogen van de vennootschap, in de persoon en in de onderneming.

§ 2/1. Wanneer een buitenlandse onderneming in België voor eenzelfde of voor met elkaar verband houdende projecten diensten levert door middel van één of meer natuurlijke personen die in België aanwezig zijn en er die diensten leveren gedurende een tijdvak of tijdvakken waarvan de duur in het totaal 30 dagen te boven gaat of gaan tijdens enig tijdperk van twaalf maanden, vormen de werkzaamheden die in België in het kader van die levering van diensten worden uitgeoefend een Belgische inrichting.

§ 2/2. Wanneer een buitenlandse onderneming verbonden of geassocieerd is met één of meerdere andere ondernemingen in de zin van respectievelijk de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, wordt de gecumuleerde duur van de gelijkaardige werkzaamheden die door deze ondernemingen in België worden uitgeoefend, in aanmerking genomen om vast te stellen of de duur van de door de bedoelde buitenlandse onderneming in België uitgeoefende werkzaamheden meer bedraagt dan de minimale duur die in § 1, tweede lid, 8°, en in § 2/1 is vastgelegd om een Belgische inrichting te vormen, of dan de minimale duur die door een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting is vastgelegd om een vaste inrichting te vormen. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de buitenlandse onderneming bewijst dat het uitoefenen van gelijkaardige werkzaamheden door haarzelf of door één of meer ondernemingen waarmee ze verbonden of geassocieerd is, gerechtvaardigd is op grond van andere motieven dan te vermijden dat die werkzaamheden, naargelang het geval, een Belgische inrichting of een vaste inrichting vormen met behulp waarvan die werkzaamheden worden uitgeoefend.

§ 3. Iedere vennoot of ieder lid van een vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 29 die haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft of die in de zin van artikel artikel 228, § 2, 3°, 3°bis of 4°, in België inkomsten behaalt of verkrijgt, wordt geacht, volgens het geval, over een Belgische inrichting te beschikken of, persoonlijk in België werkzaamheden uit te oefenen.

§ 4. Wat de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen betreft bestaat het eigen vermogen van een Belgische inrichting uit:

- de vrijgestelde reserves;

- de belaste reserves;

- de door de buitenlandse vennootschap aan de inrichting ter beschikking gestelde kapitaalsdotatie.

Het eigen vermogen van een Belgische inrichting wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd.

Wanneer een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht in een intra-Europese vennootschap onder de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde vrijstelling, of, in geval van een inbreng verricht door een intra-Europese vennootschap, onder de voorwaarden van artikel 231, § 2, of van een gelijkaardige vrijstelling van toepassing in de lidstaat waar de intra-Europese vennootschap is gevestigd, is het door deze inbreng ontstane bedrag aan kapitaalsdotatie gelijk aan de fiscale nettowaarde die de in België aangehouden bestanddelen van deze inbreng hadden bij de inbrenger.

In geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting wordt ten name van de verkrijgende Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap:

- de kapitaalsdotatie geacht overeen te stemmen met het positieve verschil tussen de werkelijke waarde van de activa en van de passiva binnen deze inrichting in België aangewend, weerhouden voor de vaststelling van de belasting verschuldigd ten gevolge van de verrichting en dit in de mate deze inbrengen worden vergoed door hiertoe nieuw uitgegeven aandelen;

- de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden.

In afwijking van het vierde lid, worden in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, bedoeld in artikel 211 waarbij een intra-Europese vennootschap als overnemende of verkrijgende vennootschap is betrokken, de vóór de verrichting binnen de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap aanwezige vrijgestelde en belaste reserves, binnen de Belgische inrichting na de verrichting, en in de mate de verrichting leidt tot de vorming of de toename van de totale fiscale nettowaarde van de Belgische inrichting, in aanmerking genomen als respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves van de Belgische inrichting, en worden tevens de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor octrooi-inkomsten, aftrekken voor innovatie-inkomsten, aftrekken voor risicokapitaal, kapitaalsubsidies, minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de binnen een Belgische inrichting verkregen bestanddelen in aanmerking worden genomen, bepaald alsof de fusie, splitsing of de ermee gelijkgestelde verrichting niet had plaatsgevonden.

In het in het vijfde lid bedoelde geval wordt het bedrag van de gereserveerde winst van de overgenomen vennootschap dat ten name van de Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap in aanmerking wordt genomen, verminderd:

- in de mate de inbrengen anders worden vergoed dan met nieuwe aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, en vervolgens op de vrijgestelde reserves die binnen de Belgische inrichting worden overgenomen;

- indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap. In dit geval wordt de vermindering proportioneel aangerekend op de reserves van de Belgische inrichting die worden overgenomen, waarbij de aanrekening in de eerste plaats geschiedt op de belaste reserves, en op het bedrag aan kapitaalsdotatie dat wordt vastgesteld als het saldo tussen de nettowaarde van de ontvangen bestanddelen en het bedrag van de overgenomen reserves. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde artikel, noch op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid, van hetzelfde artikel.

Het bepaalde in het vijfde en zesde lid is eveneens van toepassing ingeval een intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting bestanddelen verwerft vanwege een andere intra-Europese vennootschap naar aanleiding van een verrichting voor zover de in artikel 231, § 2, eerste lid, bedoelde vrijstelling wordt toegepast in hoofde van de overdragende vennootschap. Hierbij leidt het bedrag dat aan vrijgestelde en belaste reserves, en aan kapitaalsdotatie aanwezig was binnen een overgedragen Belgische inrichting, tot respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves, en kapitaalsdotatie binnen de Belgische inrichting van de overnemende vennootschap, die onderworpen worden aan het bepaalde in het zesde lid.

In dezelfde gevallen bedoeld in het vijfde en zevende lid blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de Belgische inrichtingen van de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de Belgische inrichtingen van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd.

In geval van de toepassing van de artikelen 211 en 231, §§ 2 en 3, worden de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, beschouwd als niet gerealiseerde meerwaarden. In de mate deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden zij gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden.

Het bepaalde in het vijfde lid is eveneens van toepassing voor wat betreft de bestanddelen en het eigen vermogen die in geval van de overbrenging van (...) de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door een binnenlandse vennootschap naar een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis blijvend aangewend worden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap na de overbrenging beschikt.

§ 5. Wat de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen betreft, worden in het geval van een in het tweede lid bedoelde overdracht van een of meerdere in het buitenland gelegen bestanddelen, de later gerealiseerde meerwaarden, minderwaarden, afschrijvingen en waardeverminderingen wat deze activa betreft, vastgesteld uitgaande van de werkelijke waarde die zij hebben op het ogenblik van de verrichting.

Het toepassingsgebied van het eerste lid strekt zich uit tot de volgende verrichtingen:

1° de overdracht van een of meerdere bestanddelen van het actief van de fiscale woonplaats van een buitenlandse vennootschap naar een Belgische inrichting;

2° de overdracht van een of meerdere bestanddelen van het actief van een buitenlandse inrichting naar een Belgische inrichting, voor zover deze buitenlandse inrichting en deze Belgische inrichting deel uitmaken van dezelfde buitenlandse vennootschap;

3° de overdracht van een of meerdere bestanddelen van het actief die blijvend worden aangewend door een buitenlandse inrichting van een buitenlandse vennootschap in het geval deze inrichting naar België wordt verplaatst en ten gevolge hiervan wordt beschouwd als een Belgische inrichting.

Indien de waarde van deze bestanddelen naar aanleiding van een in het tweede lid bedoelde verrichting werden vastgesteld door de Staat waar deze bestanddelen op het ogenblik van de verrichting waren gelegen, en de niet gerealiseerde meerwaarde op deze bestanddelen ten gevolge van deze verrichtingen daadwerkelijk door deze Staat in de belastinggrondslag worden opgenomen, wordt de door deze Staat vastgestelde waarde vermoed overeen te stemmen met de werkelijke waarde ervan, tenzij kan worden aangetoond dat de door deze Staat vastgestelde waarde hoger is dan de werkelijke waarde.

Het derde lid is enkel van toepassing voor wat de bestanddelen betreft die voor de verrichting gelegen waren in een Staat waarmee België een akkoord of overeenkomst heeft gesloten of die met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen mogelijk maakt met het oog op de toepassing van het interne recht van de overeenkomst sluitende Staten.

Indien het derde lid niet van toepassing is:

- wordt de werkelijke waarde vermoed overeen te stemmen met de aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de waardeverminderingen en afschrijvingen die zich overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek hebben voorgedaan van die bestanddelen, tenzij de werkelijke waarde van de in het eerste lid bedoelde bestanddelen kan worden aangetoond;

- worden, in afwijking van het eerste lid, de afschrijvingen met betrekking tot de op het moment van de verrichting in het buitenland gelegen bestanddelen evenwel slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij zijn gegrond op de aanschaffings- of beleggingswaarde;

- worden, in afwijking van het eerste lid, de later gerealiseerde minderwaarden of waardeverminderingen op deze bestanddelen vastgesteld uitgaande van de aanschaffings-of beleggingswaarde ervan verminderd met de waardeverminderingen en afschrijvingen die zich overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek hebben voorgedaan.