Parlementaire vraag nr. 29 van de heer Van der Maelen van 14.01.2009

Parlementaire vraag nr. 29 van de heer Van der Maelen dd. 14.01.2009

Vennootschapsbelasting

Notionele interestaftrek

Aftrek voor risicokapitaal

Bewijsmiddel van de administratie

VRAAG

De circulaire met betrekking tot de notionele intrestaftrek is in feite een doodnormaal gegeven. De fiscus kan bij de controle van ondernemingen en de hieruit voortvloeiende fiscale correcties gebruik maken van de interpretatie van antimisbruikbepalingen die blijkt uit vaststaande rechtspraak. De fiscus heeft dat altijd al gedaan. Voorkomen is echter altijd beter dan genezen.

1. Twee jaar geleden bestond deze rechtspraak ook al. Waarom is het toen niet gebeurd?

2. a) Klopt het dat de administratie twee jaar geleden reeds een concreet ontwerp voor een circulaire aan uw kabinet heeft gericht?

b) Welke redenen hebben toen gespeeld om hier niet op in te gaan?

3. Deze circulaire zou 200 miljoen euro moeten opbrengen volgens de regering.

a) Hoe is men tot dit bedrag gekomen?

b) Hoe zal de circulaire dit bedrag kunnen bereiken?

c) Heeft men de staatssecretaris voor Begroting bij deze ramingen betrokken?

4. De circulaire vermeldt rechtspraak die in een ruimere context toepasbaar is. Zo is het recent vaststaande rechtspraak dat de aftrek moet worden geweigerd van intrest op leningen aangegaan voor de financiering van verrichtingen die tot een negatief boekhoudkundig resultaat leiden en enkel in het licht van het nagestreefde belastingvoordeel zijn aangegaan. Het komt niet zelden voor dat een onderneming een lening aangaat om cash geld op te halen voor een dividenduitkering of een inkoop van aandelen. De onderneming heeft dan een financiering aangegaan voor een operatie waarbij ze zich verarmt en die in hoofde van de onderneming niet tot een belastbaar resultaat leidt. Erkent u dat de circulaire in dergelijke gevallen ook kan worden toegepast?

5. De circulaire zou pas een meerwaarde tegenover de opgelijste rechtspraak kunnen bieden als ze meer concreet zou aangeven in welke situaties deze antimisbruikregels moeten of kunnen worden toegepast. De circulaire blijft echter bewust vaag en creëert een grote grijze zone.

a) Is het waar dat double dip constructies hiermee aangepakt kunnen worden?

b) Mag de intrestaftrek bij de holding geweigerd worden indien de lening om een dochteronderneming te kapitaliseren enkel een fiscaal motief heeft en in hoofde van de dochter geen aanleiding geeft tot belastbare materie?

c) Kan tegelijkertijd de notionele intrestaftrek bij diezelfde dochteronderneming worden geweigerd omdat de inbreng van kapitaal geen bedrijfseconomisch nut heeft? Dit is geen juridische dubbele belasting en het zou een sanctie zijn aan ondernemingen die misbruik maken van de maatregel.

6. De circulaire vermeldt niet welke sancties de fiscale ambtenaren kunnen opleggen ingeval van simulatie of indien schending van artikel 49 (onterechte intrestaftrek) of artikel 207 WIB 1992 (onterechte notionele intrestaftrek) wordt vastgesteld. Dit is nochtans wenselijk om compliance te bevorderen en herhaling van misbruik te voorkomen. Als algemene richtlijn lijkt het fair om de gebruikelijke belastingverhoging van 10% op te leggen, tenzij er sprake is van fraude. Fraude is er bijvoorbeeld indien de fiscus kan aantonen dat er simulatie in het spel is of indien er wetens en willens fictieve prestaties werden gefactureerd.

a) Bevestigt u dat in dergelijke gevallen de belastingverhogingen wegens fraude mogen worden opgelegd?

b) Wie heeft deze circulaire geschreven?

c) Het opstellen van dergelijke controlerichtlijnen is de core business van de fiscale administratie. Ambtenaren zeggen dat ze de inhoud recentelijk als voldongen feit op hun bureau kregen met de vraag om er de titel AOIF op te zetten. Het gerucht gaat dat een bekend fiscalist, die zelf betrokken partij is in de adviespraktijk, deze richtlijnen heeft opgesteld. Klopt dit, en zo ja, gebeurt dit tegen een vergoeding en is de wetgeving overheidsopdrachten hierbij gevolgd?

7. Wat betreft het hoofdstuk over de specifieke anti-rechtsmisbruikbepalingen in de wet van 22 juni 2005 is de commentaar beperkt. Zo moet de belastingambtenaar nagaan of de overdrachtprijs van aandelen wel overeenstemt met de marktwaarde ervan. Hoe moet die ambtenaar dat doen?

ANTWOORD

Vooreerst wens ik het geachte Lid te wijzen op het doel van de circulaire nr. Ci.RH.840/592.613 (AOIF 14/2008) van 3 april 2008 en van het addendum hieraan van 2 juni 2008, met name om de verschillende antimisbruikbepalingen van commentaar te voorzien teneinde specifiek de aandacht van de taxatieambtenaren te vestigen op de toepassing ervan in het kader van de aftrek voor risicokapitaal. Het spreekt van zelf dat deze bepalingen eveneens kunnen ingeroepen worden voor de toepassing van andere fiscale bepalingen. Voor wat betreft uw vraag inzake de opmaak van de voormelde circulaire werd reeds door de Staatssecretaris, toegevoegd aan de Minister van Financiën de heer Clerfayt een duidelijk antwoord verstrekt op de door het geachte Lid gestelde mondelinge vraag nr. 4507 van 23 april 2007 (Commissie voor de Financiën en de Begroting, Integraal Verslag, CRIV 52, COM 181, blz. 19-20). Zoals ik het geachte Lid reeds heb meegedeeld in antwoord op zijn vraag nr. 1593 van 28.2.2007 (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2006-2007, nr. 166, blz. 32595-32597) heeft mijn administratie, op mijn verzoek, ook een ontwerp van circulaire voorgelegd dat ik heb goedgekeurd en dat op een algemene wijze de toepassing van de aftrek voor risicokapitaal bespreekt. De inwerkingstelling van een procedure die toelaat om vergissingen die ter goeder trouw werden begaan in de bedragen die door de vennootschappen voor het aanslagjaar 2007 werden ingeroepen te verbeteren, wordt momenteel onderzocht. Bovendien kan ik het geachte Lid bevestigen dat de in artikel 444 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde bepalingen inzake verhogingen van toepassing zijn inzake de aftrek voor risicokapitaal. Voor wat betreft de verrichtingen die door het geachte Lid in zijn vraag nr. 5 worden beoogd, volstaat het te verduidelijken dat, gelet op het principe "van de vrije keuze voor de minst belaste weg", deze verrichtingen in principe niet door de administratie in vraag moeten gesteld worden. Het in de vraag nr. 7 aangehaalde bewijs kan door alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen worden aangevoerd, met uitzondering van de eed.