Artikel 275^9/1, WIB 92

Art. 275^9/1, § 4, vierde lid en vijfde lid (opgeheven), treedt in werking voor alle of bepaalde categorieën van houders van een ondernemingsnummer, evenals voor natuurlijke personen, op een datum respectievelijk te bepalen door de Koning, en ten laatste op 01.01.2028 (art. 7 en 222, W 12.05.2024 - B.S. 30.05.2024; Numac: 2024003880)


§ 1. De in § 2 bedoelde werkgevers die schade hebben geleden ten gevolge van een natuurramp die de Koning in toepassing van artikel 19/2 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance in het toepassingsgebied van dit artikel heeft opgenomen, in een inrichting die gelegen is op het grondgebied van het in artikel 19/2 van dezelfde wet bedoelde gewest, en die op geldige wijze een formulier als bedoeld in § 4 hebben overgelegd, worden vrijgesteld 30 % van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in § 2 bedoelde bezoldigingen in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat het totale bedrag van de vrijstelling het in § 3 bedoelde bedrag niet overschrijdt en de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.

Voor toepassing van dit artikel moet onder inrichting een plaats worden verstaan die men geografisch gezien kan identificeren door een adres, waar op het ogenblik van de natuurramp één of meerdere activiteiten van de onderneming werden uitgeoefend.

§ 2. De bezoldigingen die voor de toepassing van dit artikel in aanmerking komen zijn de bezoldigingen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

- het betreffen bezoldigingen voor werknemers die zijn tewerkgesteld in een inrichting die schade heeft geleden ten gevolge van de in paragraaf 1 bedoelde natuurramp;

- het betreffen bezoldigingen voor de prestaties die werden geleverd in een periode van 40 maanden die start vanaf de maand die volgt op de maand waarin de natuurramp heeft plaatsgevonden en die ten laatste worden betaald of toegekend in de 47e maand die volgt op de maand waarin de natuurramp heeft plaatsgevonden;

- het betreffen overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.

De in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.

De in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden verleend indien een andere in de artikelen 275^2 tot 275^6 en 275^8 tot 275^12 bedoelde vrijstelling op dezelfde bezoldiging wordt toegepast.

Om de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever het bewijs leveren dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in deze paragraaf en het ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën. De Koning bepaalt de nadere regels voor het leveren van dit bewijs.

§ 3. Het totale bedrag aan vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, die krachtens dit artikel per werkgever en per natuurramp wordt toegestaan in voorkomend geval vermeerderd met de op deze voorheffing verschuldigde moratoriuminteresten, kan niet hoger zijn dan 25 % van het verschil tussen enerzijds de kosten die voortvloeien uit de schade die is ontstaan als een direct gevolg van de natuurramp, die door het gewest op grond van artikel 50 van de in artikel 19/1 van dezelfde wet bedoelde verordening (EU) nr. 651/2014, artikel 30 van de in artikel 19/1 van dezelfde wet bedoelde verordening (EU) nr. 702/2014 of artikel 44 van de in artikel 19/1 van dezelfde wet bedoelde verordening (EU) nr. 1388/2014 definitief werd vastgesteld en die door het gewest worden opgenomen in het in paragraaf 4 bedoelde attest en anderzijds de in dit attest vermelde steun en de vergoedingen die door het gewest, een andere overheid of door een verzekeraar ter compensatie van deze schade aan de werkgever werden toegekend.

§ 4. Alvorens de in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting te kunnen verkrijgen, moet de werkgever ten laatste in de 30e maand die volgt op de maand waarin de natuurramp heeft plaatsgevonden een formulier overleggen waarvan het model door de Koning werd vastgelegd.

In dit formulier vermeldt de werkgever:

- zijn identiteit;

- het adres en perceelnummer van de door de natuurramp getroffen inrichting of inrichtingen;

- het bedrag van de kosten die de werkgever in aanmerking wil nemen bij de toepassing van de in dit artikel bedoelde vrijstelling en die voortvloeien uit de materiële schade aan activa die is ontstaan als een direct gevolg van de natuurramp, evenals de activa waarop deze kosten betrekking hebben;

- het bedrag van de kosten die de werkgever in aanmerking wil nemen bij de toepassing van de in dit artikel bedoelde vrijstelling en die voortvloeien uit het inkomensverlies dat is ontstaan als een direct gevolg van de natuurramp;

- in voorkomend geval het bedrag van de steun die door het gewest of een andere overheid ter compensatie van deze schade aan de werkgever werd of zal worden toegekend;

- in voorkomend geval het bedrag van de vergoedingen die door één of meerdere verzekeraars ter compensatie van deze schade aan de werkgever werden betaald of toegekend;

- of deze bedragen al dan niet definitief werden vastgesteld.

De in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan bovendien enkel worden toegepast nadat de Federale Overheidsdienst Financiën, ten laatste in de 36e maand die volgt op de maand waarin de natuurramp heeft plaatsgevonden, van het gewest een attest heeft ontvangen waarin de kosten die de werkgever in aanmerking wil nemen bij de toepassing van de in dit artikel bedoelde vrijstelling, en de ter compensatie van deze kosten uitbetaalde of toegekende vergoedingen en steunbedragen worden uiteengezet, zonder hierbij de grenzen van paragraaf 3 te overschrijden. Het gewest kan enkel een attest opmaken indien deze kosten, vergoedingen en steunbedragen definitief werden vastgesteld.

Na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde attest en uiterlijk in de 41e maand die volgt op de maand waarin de natuurramp heeft plaatsgevonden, informeert de Federale Overheidsdienst Financiën de werkgever van de mogelijkheid tot toepassing van de in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Deze brief omschrijft:

- de bezoldigingen waarop deze vrijstelling kan worden toegepast;

- de formaliteiten die in acht moeten worden genomen bij de aangifte van de vrijstelling;

- de formaliteiten die in acht moeten worden genomen bij het leveren van het in paragraaf 2, vierde lid, bedoelde bewijs.

(...)

De Koning kan de in deze paragraaf bedoelde termijnen verlengen tot uiterlijk de 47e maand die volgt op de maand waarin de natuurramp heeft plaatsgevonden.