Parlementaire vraag nr. 234 van mevrouw Marie-Christine Marghem van 07.03.2013
Parlementaire vraag nr. 234 van mevrouw Marie-Christine Marghem dd. 07.03.2013
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2013-2014, QRVA 53/156 dd. 14.04.2014, blz. 219
Aftrek voor de enige en eigen woning
VRAAG (van mevrouw Marghem)
Net zoals in tal van andere juridische materies kunnen sommige aspecten van de personenbelasting, die eigenlijk heel eenvoudig zijn, snel uiterst complex worden... Ik zou die vaststelling willen illustreren met een voorbeeld uit de onroerende fiscaliteit. Leningen die vanaf 2005 werden aangegaan met het oog op het verwerven van de enige en eigen woning vallen onder het 'nieuwe stelsel' met betrekking tot de aftrek voor de enige en eigen woning, voor zover ze aan alle wettelijke voorwaarden ter zake (hypothecaire leningen, enz. ) voldoen. Zo werd er - behoudens enkele uitzonderingen - bepaald dat de hypothecaire lening moet zijn gesloten voor de enige en eigen woning, d.w.z. de enige woning die men bezit en die men in principe zelf bewoont. Aan die voorwaarden moet zijn voldaan op 31 december van het jaar waarin de lening wordt aangegaan. In dat stelsel worden het terugbetaalde kapitaal, de betaalde interesten en de eventuele schuldsaldoverzekeringspremie opgeteld. De som van die bestedingen vormt een uitgave die op het geheel van de netto-inkomsten in mindering mag worden gebracht (artikel 104, 9° van het WIB 1992). Die uitgave is evenwel beperkt tot een maximaal basisbedrag van 2.200 euro per jaar (aanslagjaar 2013). Tijdens de eerste tien jaar van de looptijd wordt dat bedrag met 730 euro (aanslagjaar 2013) verhoogd. Belastingplichtigen die op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract werd gesloten minstens drie kinderen ten laste hebben, genieten een bijkomende verhoging van 70 euro (aanslagjaar 2013) gedurende diezelfde periode van tien jaar (artikelen 115 en 116 van het WIB 1992).
1. Wat gebeurt er indien een gedeelte van de woning wordt verhuurd, bijvoorbeeld aan studenten? Die situatie doet geen problemen rijzen wat de aangifte van de onroerende inkomsten betreft. Dat geldt echter niet voor de fiscale voordelen die aan de lening zijn verbonden. Geniet de belastingplichtige met andere woorden:
a) enerzijds, de aftrek voor de enige en eigen woning voor het kapitaal, de interesten en de eventuele schuldsaldoverzekeringspremie, en dit naar evenredigheid van het 'eigen' gedeelte (het persoonlijk bewoonde gedeelte) van de woning en voor het saldo van het langetermijnsparen (voor het kapitaal en de eventuele schuldsaldoverzekering) en anderzijds, de 'gewone' interestaftrek?
of: b) de aftrek voor de enige en eigen woning voor de totaliteit van het kapitaal, de interesten en de eventuele schuldsaldoverzekering?
of: c) enerzijds, de aftrek voor de enige en eigen woning voor de totaliteit van het kapitaal en de eventuele schuldsaldoverzekering en anderzijds, de 'gewone' interestaftrek naar evenredigheid van het verhuurde gedeelte van de woning?
2. En wat gebeurt er in deze twee scenario's:
a) Scenario 1: op 31 december van het jaar waarin het leningcontract wordt gesloten, is de woning in haar geheel enig en eigen. Pas het jaar nadien wordt een gedeelte van de woning aan studenten verhuurd. Wat gebeurt er indien de situatie in de loop van de daaropvolgende jaren nog meermaals verandert?
b) Scenario 2: op 31 december van het jaar waarin het leningcontract wordt gesloten, wordt een gedeelte van de woning door de eigenaar zelf bewoond en wordt een ander gedeelte ervan aan studenten verhuurd. Wat gebeurt er indien de situatie in de loop van de daaropvolgende jaren meermaals verandert? In de FAQ's op de website van de FOD Financiën wordt er slechts kort ingegaan op het tweede scenario. Hoewel het antwoord dat op de website wordt verstrekt ons inziens niet met de bepalingen van het WIB hieromtrent overeenstemt, zullen we daar in deze vraag niet verder op ingaan. We dringen er evenwel op aan dat de administratie haar standpunt over deze situatie (rekening houdend met alle mogelijke scenario's) eens en voor altijd zou verduidelijken. Het staat de belastingplichtigen uiteraard vrij dat standpunt aan te vechten, maar het voornaamste is dat men weet hoe de administratie precies tegen deze kwestie aankijkt.
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Overeenkomstig artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) worden, binnen de in de artikelen 115 en 116, WIB 92 vermelde grenzen en voorwaarden, de tijdens het belastbaar tijdperk betaalde interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is gesloten om een in artikel 12, § 3, WIB 92 bedoelde enige woning te verwerven of te behouden alsmede de bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het weder samenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening, van het totale netto-inkomen afgetrokken. De in artikel 12, § 3, WIB 92, bedoelde woning is de woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is en die hij zelf betrekt of die hij om beroepsredenen of redenen van sociale aard niet zelf betrekt. Het deel van de woning dat voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige of van één van zijn gezinsleden wordt gebruikt of dat wordt betrokken door personen die geen deel uitmaken van zijn gezin is derhalve uitgesloten. Overeenkomstig artikel 115, § 1, 1e lid, 1°, WIB 92 moet de voorwaarde betreffende het betrekken van de woning in principe worden beoordeeld op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten (behoudens wanneer een wettelijke of contractuele belemmering die het de belastingplichtige onmogelijk zou maken de woning op die datum zelf te betrekken in de zin van artikel 115, § 1, 2e lid, 3°, eerste streepje, WIB 92) Hieruit volgt dat, indien een gedeelte van die woning op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten wordt betrokken door één of meerdere personen die geen deel uitmaken van het gezin van de ontlener (zoals studenten die dat gedeelte van de woning huren), het gedeelte van voormelde uitgaven van de hypothecaire lening dat op dat deel betrekking heeft en de totaliteit van de premies van de levensverzekering in principe geen recht zouden kunnen geven op die aftrek voor enige en eigen woning. Mijn administratie aanvaardt evenwel bij wijze van tolerantie dat het gedeelte van de kapitaalaflossingen dat op dat deel van de woning betrekking heeft en de totaliteit van de premies van de levensverzekering toch recht geven op de aftrek voor enige en eigen woning, en dit in tegenstelling tot het gedeelte van de interesten die op dat deel betrekking hebben en recht geven op de gewone interestaftrek zoals bedoeld in artikel 14, WIB 92. Het is ter zake zonder belang dat de belastingplichtige of zijn gezin later dat gedeelte van de woning betrekt. Wanneer daarentegen de verworven woning op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten volledig door de belastingplichtige die de lening heeft gesloten en zijn gezin wordt betrokken (of niet door hen wordt betrokken om beroepsredenen of redenen van sociale aard), is aan de voorwaarde betreffende het betrekken van de woning voldaan, zodat de totaliteit van de uitgaven betreffende die lening (kapitaalaflossingen en interesten) evenals de premies van de levensverzekering die uitsluitend dient voor het waarborgen van die lening recht geven op de aftrek voor enige en eigen woning, binnen de grenzen en onder de andere voorwaarden zoals vermeld in artikel 115 en 116, WIB 92. Het is ter zake zonder belang dat een gedeelte van die woning later betrokken zal worden door één of meerdere personen die geen deel uitmaken van het gezin van de kredietnemer (zoals studenten die dat gedeelte van de woning zouden huren).