Parlementaire vraag nr. 1106 van mevrouw Veerle Wouters van 08.07.2016
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/089 dd. 23.09.2016, blz. 339
Langetermijnsparen. - Levensverzekering. - Waarborg voor lening eigen woning
VRAAG (van mevrouw Wouters)
Belastingplichtigen kunnen premies van individuele levensverzekeringen in het kader van het langetermijnsparen voor 30 % in mindering brengen van de personenbelasting. Ingevolge de zesde staatshervorming wordt als voorwaarde gesteld dat de levensverzekering niet mag dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening die is aangegaan om de woning te verwerven of te behouden die op het moment waarop de premies of bijdragen zijn betaald de eigen woning is van de belastingplichtige (artikel 145/4, 4° WIB 92). Gelet op de hervormingen van de woonbonus door de drie Gewesten komt er voor nieuwe leningen meer ruimte vrij in de federale korf om deze op te vullen met premies voor individuele levensverzekeringen.
1. Komt volgens de letterlijke lezing van artikel 145/4, 4° WIB 92 een (éénmalige) premie voor een schuldsaldoverzekering tot waarborg van een lening aangegaan voor de eigen woning, betaald vóór de verwerving van de eigen woning maar in hetzelfde belastbare tijdperk, in aanmerking voor het federale langetermijnsparen?
2. Verschilt uw antwoord wanneer de premie wordt betaald voor een gewone levensverzekering maar die na de aankoop van de eigen woning wordt aangewend als waarborg van een lening die is aangegaan voor het verwerven van de eigen woning?
3. Biedt dit de mogelijkheid voor:
a) een Vlaming om nog maximum 740 euro premies in mindering te brengen in het kader van het federale langetermijnsparen in dat belastbaar tijdperk naast de maximale gewestelijke woonbonus voor leningen gesloten vanaf 2015;
b) een Waal om nog maximum 2.260 euro premies in mindering te brengen in het kader van het federale langetermijnsparen in dat belastbaar tijdperk in combinatie met de chèque-habitat voor een lening gesloten vanaf 2016 voor de eigen woning;
c) een Brusselaar om vanaf volgend jaar over de volledige federale korf te kunnen beschikken (gezien de afschaffing van de woonbonus voor leningen gesloten vanaf 2017)?
4. Op welk tijdstip wordt volgens artikel 145/4, 4° WIB 92 de eigen woning verworven bij aankoop, nieuwbouw of naar aanleiding van het openvallen van een nalatenschap?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
1. Het is niet duidelijk welke situatie u beoogt. In het algemeen kan ik u evenwel meedelen dat, wanneer een individuele levensverzekering dient voor het waarborgen of het wedersamenstellen van een lening die werd aangegaan voor het verwerven of het behouden van een woning, moet worden nagegaan of de betreffende woning op het ogenblik van betaling van de premies al dan niet de eigen woning van de belastingplichtige is. Indien de woning op dat moment niet de eigen woning van de belastingplichtige is, dan kunnen deze premies, mits voldaan is aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen en binnen de wettelijke grenzen, in aanmerking komen voor een federale belastingvermindering. Indien de woning naderhand de eigen woning van de belastingplichtige is geworden, dan kunnen de premies die vanaf dan zijn betaald, mits voldaan is aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen en binnen de wettelijke grenzen, in aanmerking komen voor een gewestelijk voordeel. De beoordeling hiervan gebeurt op basis van de bepalingen die in het bevoegde gewest voor het betreffende aanslagjaar gelden.
2. Als de individuele levensverzekering niet dient voor het waarborgen of wedersamenstellen van een lening, dan kunnen de premies, mits voldaan is aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen en binnen de wettelijke grenzen, in aanmerking komen voor de federale belastingvermindering voor het lange termijnsparen. Wanneer het doel van een dergelijke levensverzekering naderhand wijzigt, zodat het contract vanaf dan dient voor het waarborgen van een lening die werd gesloten voor het verwerven of behouden van een woning die op het moment van de betaling ervan de eigen woning van de belastingplichtige is, dan kunnen de premies die de belastingplichtige in uitvoering van een dergelijk contract betaalt in aanmerking komen voor een gewestelijk belastingvoordeel. De beoordeling van de wettelijke en reglementaire bepalingen waaraan moet zijn voldaan en de vaststelling van de mate waarin deze premies in aanmerking kunnen komen voor een gewestelijk belastingvoordeel gebeuren op basis van de bepalingen die in het bevoegde gewest voor dat aanslagjaar en voor het betreffende contract gelden.
3. Om te bepalen voor welk bedrag aan uitgaven een belastingvermindering kan worden verleend voor premies van individuele levensverzekeringen en kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen als vermeld in artikel 145^1, 2° en 3°, WIB 92 (federale korf lange termijnsparen), wordt rekening gehouden met de hoogte van het gezamenlijk belast beroepsinkomen van de belastingplichtige (artikel 145^6, eerste lid, eerste streepje, WIB 92) en met de uitgaven waarvoor een gewestelijke vermindering voor de eigen woning als vermeld in de artikelen 145^37 en 145^39, WIB 92 kan worden verleend (artikel 145^6, eerste lid, tweede streepje, WIB 92). Er wordt wel geen rekening gehouden met de uitgaven die kunnen aangerekend worden op de verhogingen in het kader van de gewestelijke belastingvermindering voor enige woning (hierna: gewestelijke woonbonus) als vermeld in artikel 145^37, WIB 92. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 539, § 2, tweede lid, WIB 92 wat de federale belastingvermindering voor enige woning (hierna: federale woonbonus) betreft. Ook de uitgaven die worden aangerekend op de verhoging in het kader van de federale woonbonus als bedoeld in artikel 539, WIB 92 worden buiten beschouwing gelaten om de federale korf lange termijnsparen te bepalen. Om het bedrag van de verhogingen te bepalen waarop de uitgaven in het kader van de federale woonbonus kunnen worden aangerekend, wordt echter rekening gehouden met het bedrag van de uitgaven dat reeds is aangerekend op de verhogingen in het kader van de gewestelijke woonbonus (artikel 539, § 2, tweede lid, WIB 92 in fine).
a) Voor belastingplichtigen die gelokaliseerd zijn in het Vlaamse Gewest is het basisbedrag van de gewestelijke woonbonus verlaagd van 2.280 euro naar 1.520 euro voor hypothecaire leningen gesloten in 2015. Gedurende de eerste tien belastbare tijdperken wordt in beginsel nog steeds een verhoging toegekend van 760 euro, vermeerderd met 80 euro indien de belastingplichtige op 1 januari 2016 drie of meer kinderen ten laste had. Vermits het principe blijft gelden dat de uitgaven die worden aangerekend op de verhogingen, niet in mindering worden gebracht van de federale korf lange termijnsparen, wordt maximaal 1.520 euro in mindering gebracht van die federale korf lange termijnsparen. Dit heeft inderdaad tot gevolg dat er, afhankelijk van de hoogte van het gezamenlijk belast beroepsinkomen van de belastingplichtige, nog voor maximaal 740 euro (bedrag geldig voor de aanslagjaren 2016-2018) uitgaven een federale belastingvermindering lange termijnsparen kan worden verleend. Voor hypothecaire leningen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2016 werd een nieuw stelsel ingevoerd: de Vlaamse geïntegreerde woonbonus als bedoeld in de artikelen 145^38/1 en 145^38/2, WIB 92. Ook in dit stelsel geldt er een basisbedrag (1.520 euro) en een verhoging (760 euro, vermeerderd met 80 euro, wanneer de belastingplichtige drie of meer kinderen te laste heeft op 1 januari van het jaar na het jaar van de lening). Vermits artikel 145^6, eerste lid, WIB 92 vooralsnog geen verwijzing bevat naar de voormelde artikelen 145^38/1 en 145^38/2, WIB 92, worden de uitgaven waarvoor de Vlaamse geïntegreerde woonbonus kan worden verleend in de huidige stand van de wetgeving niet in mindering gebracht voor het berekenen van de federale korf lange termijnsparen.
b) Voor belastingplichtigen die gelokaliseerd zijn in het Waalse Gewest geldt voor hypothecaire leningen gesloten vanaf 1 januari 2016 in beginsel het stelsel van de chèque habitat als bedoeld in de artikelen 145^46ter, WIB 92 en volgende. Ook de chèque habitat kent een basisbedrag (in casu een variabel bedrag) en een verhoging (in casu een vast bedrag). Het variabel basisbedrag is gelijk aan 1.520 euro voor een belastingplichtige met een belastbaar inkomen tot 21.000 euro en wordt afgebouwd tot 755 euro voor een belastingplichtige met een belastbaar inkomen tussen 21.000 en 81.000 euro. Voor een belastingplichtige met een belastbaar inkomen van meer dan 81.000 euro wordt het variabel bedrag tot nul teruggebracht. Het vaste bedrag (verhoging) is gelijk aan 125 euro per kind ten laste (jaarlijks te beoordelen), een bedrag dat in geval van een gemeenschappelijke aanslag vrij kan worden verdeeld over de echtgenoten. Vanaf het elfde belastbare tijdperk waarvoor de chèque habitat kan worden verleend, worden de voormelde bedragen gehalveerd. De bedragen zijn de bedragen van de vermindering zelf, ze moeten dus niet meer met een bepaald percentage worden vermenigvuldigd (belastingvermindering à 100 %). De toepassingsvoorwaarden voor de chèque habitat zijn ook strenger dan die voor de huidige woonbonus. Vermits artikel 145^6, eerste lid, WIB 92 vooralsnog geen verwijzing bevat naar de artikelen 145^46ter, WIB 92 en volgende, worden de uitgaven waarvoor de chèque habitat wordt verleend, in de huidige stand van de wetgeving niet in mindering gebracht voor het berekenen van de federale korf lange termijnsparen.
c) De Brusselse Hoofdstedelijke Regering heeft aangekondigd dat de fiscale voordelen voor het verwerven of behouden van de eigen woning zouden worden afgeschaft voor leningen gesloten vanaf 1 januari 2017 en vervangen door andere voordelen zoals een verlaging van de registratierechten. Er is momenteel echter nog geen ontwerp van ordonnantie in die zin ingediend in het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement. Indien een dergelijke maatregel effectief zou worden getroffen, zullen voor de betrokken belastingplichtigen geen uitgaven die in aanmerking komen voor een gewestelijke belastingvermindering voor de eigen woning meer in mindering kunnen worden gebracht om de federale korf lange termijnsparen te bepalen. Derhalve zal de federale korf lange termijnsparen voor deze belastingplichtigen in beginsel gelijk zijn aan het bedrag dat wordt berekend op basis van hun gezamenlijk belaste beroepsinkomsten. In de memorie van toelichting bij de wet 8 mei 2014 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, werd er met betrekking tot de wijziging van artikel 145^6, eerste lid, WIB 92 reeds op gewezen dat de voorgestelde verrekening van de uitgaven waarvoor een gewestelijk belastingvoordeel wordt verleend met de federale korf "lange termijnsparen", werkbaar is zolang de gewesten geen eigen maatregelen hebben genomen inzake de fiscale voordelen voor uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning. Van zodra een gewest eigen maatregelen treft inzake de voormelde voordelen, zal de manier waarop de federale korf "lange termijnsparen" wordt bepaald, moeten worden geëvalueerd en zal moeten worden beslist of een aanpassing van artikel 145^6, eerste lid, WIB 92 wenselijk of noodzakelijk is om een zo gelijk mogelijke behandeling van alle rijksinwoners te verzekeren, ongeacht het gewest waar ze zijn gelokaliseerd. (Parl. St. 53 3427/001, p. 43) Bij de wet van 18 december 2015 houdende fiscale en diverse bepalingen werd artikel 145^6, eerste lid, WIB 92 (en artikel 539, § 2, tweede lid, WIB 92) reeds aangepast om rekening te houden met de wijzigingen die door het Vlaamse Gewest werden doorgevoerd aan de woonbonus voor leningen aangegaan vanaf 1 januari 2015. De wijzigingen die door het Vlaamse en het Waalse Gewest zijn doorgevoerd voor leningen gesloten vanaf 1 januari 2016 en de wijzigingen die het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in het vooruitzicht heeft gesteld voor leningen gesloten vanaf 1 januari 2017, maken dat een aanpassing van artikel 145^6, WIB 92 (en artikel 539, WIB 92) zich opnieuw lijkt op te dringen. Ik zal aan mijn administratie vragen om de problematiek te onderzoeken en, desgevallend, wijzigingen voor stellen.
4. De evaluatie of een woning al dan niet de eigen woning is van de belastingplichtige gebeurt op basis van artikel 5/5, § 4 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. Volgens die bepalingen kan een woning als eigen woning worden aangemerkt wanneer de belastingplichtige er eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van is (en daarenboven aan alle overige voorwaarden is voldaan). Voor een woning die omwille van de stand van de bouwwerkzaamheden nog niet kan worden betrokken volstaat het dat de belastingplichtige die hoedanigheid heeft van de woning in aanbouw. Een belastingplichtige die ingevolge het overlijden van de erflater eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is geworden van een woning, heeft die hoedanigheid vanaf dat overlijden.