Parlementaire vraag nr. 2 van de heer Borginon van 29.07.2003
Vr. en Antw., Kamer, 2002-2003, nr. 3, blz. 325-326
Bull. nr. 845, pag. 470-472
Burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters - Fiscale forfaitaire kostenregeling - Leden en voorzitters van districtsbureaus
VRAAG
Voor burgemeesters, schepenen en OCMWvoorzitters geldt een fiscaal kostenforfait dat gerelateerd is aan 30 % van de jaarlijkse bezoldiging van een burgemeester, schepen of OCMW-voorzitter van een gemeente met 300 inwoners.
Artikel 41 van de Grondwet voorziet dat ook binnengemeentelijke territoriale organen kunnen worden opgericht die aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen regelen. Daar werd via diverse wetswijzigingen uitvoering aan gegeven en in de stad Antwerpen werden ook effectief rechtstreeks verkozen districtsraden opgericht. Overeenkomstig de wettelijke bepalingen (artikelen 336-351 van de gemeentewet) bestaat er hier ook een uitvoerend bureau en een voorzitter met uitvoerende taken. Daar staat ook een vaste maandelijkse vergoeding tegenover waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de Koning. Heel concreet hebben de Antwerpse districtsbureaus een toenemend bevoegdheidspakket over districten van gemiddeld 40.000 inwoners. Zij zijn daar ook het meest zichtbare aanspreekpunt voor de lokale burgers. Met andere woorden de taken van deze districtsbureaus zijn volledig vergelijkbaar met de taken van burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters.
Zou het niet logisch zijn dat de fiscale forfaitaire kostenregeling die geldt voor burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters ook zou gelden voor de leden en de voorzitters van de districtsbureaus?
ANTWOORD (26.09.2003)
Overeenkomstig de bepalingen opgenomen in titel XVI van de nieuwe gemeentewet worden, enerzijds, de leden van de districtsraden en de districtsraad respectievelijk gelijkgesteld met de gemeenteraadsleden en de gemeenteraad en, anderzijds de voorzitter en het bureau van de districtsraad respectievelijk met de burgemeester en het college van burgemeester en schepenen.
De wedden van de voorzitters van de districtsraden en van de leden van het bureau van de districtsraden die overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 24 november 2000 kunnen worden toegekend, worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 31, 1°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) als bezoldigingen van werknemers aangemerkt.
Overeenkomstig het nr. 51/39 van de administratieve commentaar op bovenvermeld wetboek mogen burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters van de bezoldigingen van hun mandaat een bijzonder kostenforfait aftrekken dat overeenstemt met 30% van de geïndexeerde jaarlijkse bezoldiging van een burgemeester, schepen of OCMW-voorzitter van een gemeente met maximum driehonderd inwoners op 1 januari van het inkomstenjaar. Die bedragen zijn voor het inkomstenjaar 2002 vastgesteld op 5.244,73 euro voor een burgemeester en op 3.146,84 euro voor een schepen of een OCMW-voorzitter.
Krachtens de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 24 november 2000 varieert de wedde van de voorzitters van de districtsraden en van de leden van het bureau van de districtsraden van minimum 10% tot maximum 50% van de wedde van respectievelijk de burgemeester en de schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district.
Het lijkt mij dan ook niet opportuun voormeld bijzonder kostenforfait voor burgemeesters en schepenen toe te passen op de bezoldigingen van de voorzitter en van de leden van het bureau van de districtsraden. Bovendien is gebleken dat, indien op bovenvermeld kostenforfait eventueel hetzelfde percentage zou worden toegepast als dat in aanmerking genomen voor de toekenning van de wedde, dit in het merendeel van de gevallen nadeliger zou zijn dan de toepassing van het wettelijk forfait voorzien in artikel 51, WIB 1992. De betrokken voorzitters en leden van het bureau van de districtsraden kunnen uiteraard steeds opteren voor de aftrek van hun werkelijke beroepskosten op voorwaarde deze te rechtvaardigen overeenkomstig artikel 49, WIB 1992.
"zie ook Vraag nr. 1082 van de heer Langendries dd. 24.07.2002"