Artikel 52bis, WIB 92

Art. 52bis, 1°, is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (10.07.2021) (art. 25, W 27.06.2021 - B.S. 30.06.2021; Numac: 2021021157; erratum B.S. 12.07.2021)


De sommen die een belastingplichtige, die in artikel 23, § 1, 1° en 2°, vermelde winst of baten verkrijgt, werkelijk heeft betaald ten gunste van een collectieve voorziening voor kinderdagopvang, worden onder de volgende voorwaarden als beroepskosten aangemerkt:

1° de opvangvoorziening is erkend, vergund of gesubsidieerd door Opgroeien regie, het Office de la naissance et de l'enfance of de regering van de Duitstalige Gemeenschap;

2° de sommen zijn rechtstreeks of door tussenkomst van de in 1° vermelde bevoegde instelling aan de opvangvoorziening gestort overeenkomstig de toepasselijke reglementering van de betreffende gemeenschap;

3° de sommen worden door de opvangvoorziening gebruikt om werkingskosten en uitgaven voor infrastructuur of voor uitrusting te financieren die nodig zijn voor het creëren, vanaf 1 januari 2003, van opvangplaatsen voor kinderen van minder dan drie jaar, die voldoen aan de door de betreffende gemeenschap gestelde voorwaarden, of voor het behoud van de aldus gecreëerde plaatsen;

4° de sommen mogen niet worden gebruikt voor de betaling van de normale tussenkomst van de ouders voor de oppas van hun kinderen;

5° de sommen die als beroepskosten in aanmerking kunnen worden genomen, mogen per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 5.250 euro (basisbedrag) per in 3° vermelde opvangplaats;

6° de bevoegde instelling verstrekt jaarlijks per opvangvoorziening aan de belastingplichtige die de sommen heeft gestort, een document waarin ze verklaart dat aan de voorwaarden vermeld in dit artikel is voldaan en waarin ze zowel het bedrag dat is gebruikt voor het creëren of behouden van in 3° vermelde opvangplaatsen, als het aantal desbetreffende plaatsen opgeeft.