Parlementaire vraag nr. 597 van de heer Christian Leysen van 02.09.2021

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2020-2021, QRVA 55/064 d.d. 02.10.2021, blz. 103

VVPR-bis preferente aandelen - Verlaagde voorheffing

VRAAG (van de heer Leysen)

Een kleine of middelgrote onderneming (kmo) kan onder het zogenaamde VVPRbis-stelsel (verlaagde voorheffing/précompte réduit) een dividend uitkeren aan een verlaagde roerende voorheffing (RV) van 20 % of 15 %. Overeenkomstig artikel 269 § 2, lid 11 WIB zijn preferente aandelen hiervan uitgesloten. De achterliggende bedoeling van de wetgever is om te vermijden dat het verlaagd RV-tarief zou geoptimaliseerd kunnen worden doordat bijzondere winstrechten worden toegekend aan bepaalde aandelen. Met het nieuw Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen kunnen bepaalde vennootschapsvormen op een flexibele wijze verschillende lidmaatschaps- en/of vermogensrechten toekennen aan aandelen. Men kan hierbij afwijken van het principe "één aandeel, één stemrecht". Ook andere rechten kan men voorbehouden aan bepaalde aandelen, zoals het voordragen van een bestuurder, zonder daarbij afbreuk te doen van het proportioneel dividendrecht van de aandelen.

1. Wat moet men verstaan onder preferente aandelen in de zin van artikel 269 § 2, lid 11 WIB?

2. Zijn aandelen met een meervoudig stemrecht of een ander voorkeursrecht, maar nog steeds met een proportioneel dividendrecht, preferent?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

Alle aandelen die een of andere voorkeursbehandeling genieten, zijn preferente aandelen voor de toepassing van het VVPRbis regime en zijn bijgevolg uitgesloten van dat regime (zie artikel 269, § 2, laatste lid van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en de parlementaire stukken bij de programmawet van 28 juni 2013, Kamer, 2012-2013, DOC 53 2853/001, blz. 8). Aandelen die een proportioneel dividendrecht hebben maar daarnaast ook een meervoudig stemrecht of een ander voorkeursrecht moeten worden beschouwd als preferente aandelen. Ik vraag aan mijn administratie om rekening te houden met de problematiek van de voorkeursrechten bij de opdracht die ik haar heb gegeven zoals meegedeeld in mijn antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 334 van 31 maart 2021 van uw collega Steven Matheï (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2020-2021, nr. 62).