Artikel 145^7, WIB 92

Art. 145^7, § 1 en 2, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 (art. 28 en 72, 1ste lid, W 08.05.2014 - B.S. 28.05.2014; Numac: 2014003239 - err. B.S. 17.01.2015)

§ 1. De in artikel 145^1, 4°, vermelde betalingen in geld voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat de belastingplichtige:

1° tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, de stukken overlegt waaruit blijkt dat hij de aandelen heeft aangeschaft en deze op het einde van dat tijdperk nog in zijn bezit heeft;

2° voor hetzelfde belastbare tijdperk geen enkele vermindering geniet voor het pensioensparen.

De vermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting van de volgende vijf belastbare tijdperken het bewijs levert dat hij de betrokken aandelen nog in zijn bezit heeft.

Aan de voorwaarde vermeld in het tweede lid moet niet worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de werknemer-aandeelhouder is overleden.

De betalingen voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking tot een bedrag van 500 euro (basisbedrag) per belastbaar tijdperk. De Koning kan dit bedrag bij een in Ministerraad overlegd besluit tot ten hoogste 1.000 euro (basisbedrag) verhogen.

§ 2. Wanneer de betrokken aandelen anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de vijf jaar na de aanschaffing ervan, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbaar tijdperk van de vervreemding, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig paragraaf 1 verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden.