Commentaar van art. 313, WIB 92
Afdeling III - Vrijstelling van de verplichting om bepaalde inkomsten uit kapitalen en bepaalde diverse inkomsten aan te geven
Art. 313, WIB 92
313/0 | |
313/1-2 | |
III. INKOMSTEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN EN LOTEN WAARVOOR AANGIFTE IN DE PB FACULTATIEF IS | 313/3-14 |
313/3-7 | |
313/8-10 | |
313/11-13 | |
313/14 | |
313/15-16 | |
313/15 | |
313/16 |
Nummer 313/0
Art. 313 (1) . - De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn er niet toe gehouden in hun jaarlijkse aangifte in de voormelde belasting de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, noch de in artikel 90, 6°, vermelde loten te vermelden waarvoor een roerende voorheffing is gekweten, noch die welke krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen van de roerende voorheffing zijn vrijgesteld, behalve indien het gaat om :
1° inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitsluiting van inkomsten uit hypothecaire obligaties;
2° in artikel 17, § 1, 3°, vermelde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen;
3° in artikel 17, § 1, 4°, vermelde inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten;
4° in artikel 19, § 1, 2°, vermelde termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend;
5° de in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde inkomsten, in zoverre zij meer bedragen dan respectievelijk de in het 5°, 6° en 10°, van dat artikel bepaalde grenzen en voor zover de roerende voorheffing niet geheven is op dit meerdere.
De roerende voorheffing op de aldus niet aangegeven inkomsten wordt noch met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald.
[(1) De huidige tekst van art. 313, eerste lid, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1997, behoudens het 5°, dat, wat betreft de in art. 21, 10°, WIB 92, bedoelde inkomsten, van toepassing is op de vanaf 1.1.1999 betaalde of toegekende inkomsten.]
Nummer 313/1
Art. 313, WIB 92, bepaalt dat de aan de PB onderworpen belastingplichtigen niet verplicht zijn de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en de in art. 90, 6°, WIB 92, bedoelde loten, waarvoor RV is gekweten, noch de inkomsten welke krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen van RV zijn vrijgesteld, in hun jaarlijkse aangifte in de PB te vermelden, behoudens indien het de uitdrukkelijk in fine van § 1 van dat artikel vermelde inkomsten betreft.
Voor de belastingplichtigen die van deze mogelijkheid gebruik maken, is de geheven RV de eindbelasting.
Voor hen die verkiezen de bedoelde inkomsten van roerende goederen en kapitalen en loten toch aan te geven, zijn die inkomsten in principe afzonderlijk belastbaar (art. 171, 2°bis, 3°, 3°bis en 519, WIB 92 - zie 313/14).
Nummer 313/2
De belastbare inkomsten van roerende goederen en kapitalen en diverse inkomsten van roerende aard die de RV niet hebben ondergaan, moeten bij voortduur in de jaarlijkse aangifte in de PB worden aangegeven.
Die inkomsten zijn afzonderlijk belastbaar behoudens indien het stelsel van volledige samentelling voor de belastingplichtige voordeliger is (zie313/16).
III. INKOMSTEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN EN LOTEN WAARVOOR AANGIFTE IN DE PB FACULTATIEF IS
Nummer 313/3
In de aangifte in de PB moeten niet verplicht worden aangegeven: de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en de in art. 90, 6°, WIB 92, bedoelde loten, waarvoor RV is gekweten, alsmede de inkomsten welke krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen van RV zijn vrijgesteld, uitgezonderd bepaalde in fine van art. 313, eerste lid, WIB 92, vermelde inkomsten.
Nummer 313/4
In de praktijk is de aangifte voor de volgende inkomsten facultatief :
1° dividenden van binnenlandse vennootschappen (met inbegrip van de dividenden van de door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen die de RV hebben ondergaan);
2° Belgische inkomsten van overheidsfondsen (met inbegrip van de inkomsten van de lening 3,5 % 1965-2005 van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer), obligaties, kasbons, deposito's op termijn of met een opzeggingstermijn en zichtrekeningen;
3° Belgische inkomsten van niet-hypothecaire schuldvorderingen;
4° Belgische inkomsten van spaardeposito's waarvan RV is ingehouden;
5° loten van Belgische overheidsfondsen;
6° buitenlandse inkomsten van kapitalen (al dan niet in het buitenland belast) waarvan RV (door een Belgische tussenpersoon) is ingehouden;
7° al dan niet in het buitenland belaste loten van effecten van buitenlandse leningen waarvan RV (door een Belgische tussenpersoon) is ingehouden.
Nummer 313/5
De aandacht wordt erop gevestigd dat de in art. 313, WIB 92, bedoelde afwijking op de aangifteplicht niet geldt voor het geval dat de in 313/3 en 4 opgesomde inkomsten een beroepskarakter hebben en als zodanig krachtens art. 37, WIB 92, beroepsinkomsten vormen (PV nr 319, 29.5.1985, Sen. Dalem, Bull. 645, blz. 2865).
Nummer 313/6
...
Nummer 313/7
...
Nummer 313/8
De mogelijkheid tot aangifte van de in 313/3 en 4 bedoelde inkomsten blijft evenwel bestaan.
Dit betekent dat de belastingplichtige niet verplicht is dergelijke inkomsten in zijn aangifte in de PB te vermelden, maar dat hij ze toch mag aangeven.
Daardoor kan de belastingplichtige in bepaalde gevallen de ingehouden RV geheel of gedeeltelijk via het kohier terugkrijgen.
Nummer 313/8.1
In de praktijk moeten de andere inkomsten van roerende goederen en kapitalen dan die welke in art. 313, eerste lid, 1° tot 5°, WIB 92, zijn vermeld, die overeenkomstig wettelijke of reglementaire bepalingen vrijgesteld zijn van RV en waarvoor geen fictieve RV is verrekend, echter nooit worden aangegeven. Die inkomsten genieten dus een feitelijke vrijstelling van PB (zie echter 313/5 voor de bedoelde inkomsten die een beroepskarakter hebben).
Zijn inzonderheid beoogd :
- de dividenden die worden uitgekeerd door een vastgoedbeleggingsvennootschap met vast kapitaal als bedoeld in art. 2, 1°, KB 10.4.1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, voor zover, bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, tenminste 60 % van het vastgoed in de zin van art. 2, 4° van het voornoemde KB rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik worden aangewend of zijn bestemd;
- de dividenden die worden uitgekeerd door een Belgische beleggingsvennootschap met vast kapitaal als bedoeld in art. 2, 5°, KB 18.4.1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven, voor het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van meerwaarden op aandelen verwezenlijkt door de voormelde beleggingsvennootschap.
Nummer 313/9
De keuzemogelijkheid waarover de belastingplichtige beschikt, houdt in dat het hem toegestaan is slechts een gedeelte van de beoogde inkomsten aan te geven; hij kan dus vrij kiezen om die inkomsten geheel, gedeeltelijk of helemaal niet aan te geven.
Hij is evenwel zelf volledig aansprakelijk voor de eventuele beoordelingsfouten die hij bij die keuze zou maken (zie dienaangaande ook 313/11, laatste lid).
Bij de regeling van de belastingtoestand zullen de aangegeven inkomsten van roerende goederen en kapitalen en diverse inkomsten van roerende aard - voor zover ze reëel zijn - zonder meer als belastbare inkomsten in de PB worden beschouwd en zal het ermee overeenstemmende aanslagstelsel op die inkomsten worden toegepast (zie PV nr 343, 31.8.1984, Sen. deClippele, Bull. 635, blz. 121 tot 123).
Nummer 313/10
...
C. BELASTINGSTELSEL VOOR NIET AANGEGEVEN INKOMSTEN
Nummer 313/11
Krachtens art. 313, tweede lid, WIB 92, wordt de RV die (volgens de wettelijke bepalingen terzake) is geheven op de in 313/3 en 4 vermelde inkomsten die geheel of gedeeltelijk niet in de PB zijn aangegeven, noch verrekend met de PB noch terugbetaald. Met andere woorden : die RV is definitief door de Schatkist verworven.
De bepaling van art. 313, WIB 92, die aan de belastingplichtige de mogelijkheid biedt om af te wijken van de verplichting tot aangifte van de inkomsten die de RV hebben ondergaan, moet immers strikt worden geïnterpreteerd, derwijze dat er voor de belastingplichtige, die van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, geen sprake kan van zijn de RV later te recupereren door middel van een bezwaarschrift of op een andere wijze, met als argument dat hij een vergissing heeft begaan bij het invullen van zijn aangifte (zie PV nr245, 5.6.1987, Volksv. Wauthy, Bull. 666, blz. 2414 en PVnr 312, 19.6.1987, Sen. de Clippele, Bull. 668, blz.196).
Terzake is gevonnist :
- luidens art. 220bis, WIB (thans art. 313, WIB 92), is de roerende voorheffing definitief door de Schatkist verworven wanneer de aan de PB onderworpen belastingplichtige gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid om de in die wetsbepaling bedoelde inkomsten niet te vermelden in zijn jaarlijkse aangifte. Uit de opzet van die bepaling blijkt dat zij op een beperkende wijze moet worden uitgelegd, zodat de belastingplichtige, die gebruik gemaakt heeft van de in dit art. 220bis, WIB (thans art. 313, WIB 92) geboden mogelijkheid, achteraf de roerende voorheffing niet kan terugkrijgen, ook al wijt hij het niet-aangeven aan een vergissing, zelfs al is die van materiële aard (Cass., 23.4.1992, Dimanche, J.P., Pas. 1992, I, 743 en Bull. 731, blz. 2828);
- art. 220bis, WIB (thans art. 313, WIB 92) bepaalt duidelijk dat voor de belastingplichtigen die gebruik maken van de mogelijkheid om de roerende inkomsten die daarin worden beoogd niet aan te geven, de roerende voorheffing definitief verworven is aan de Schatkist. Deze regels moeten worden toegepast zelfs indien het ontbreken van de aangifte het gevolg is van een vergissing of vergetelheid (Brussel, 26.6.1992, C.T., Fiscale Jurisprudentie, 93/13);
- uit de aangifte van de belastingplichtige, blijkt zijn keuze om de roerende inkomsten waarvan de aangifte krachtens art. 220bis, WIB (thans art. 313, WIB 92) facultatief is, al dan niet aangegeven. De belastingplichtige die van de mogelijkheid geboden door art. 220bis, WIB (thans art. 313, WIB 92) gebruik heeft gemaakt om in zijn aangifte een gedeelte van de roerende inkomsten niet te vermelden, kan nadien de roerende voorheffing die betrekking heeft op dat gedeelte van de inkomsten niet terugkrijgen; die roerende voorheffing is onomkeerbaar door de Schatkist verworven, zelfs indien de niet-aangifte te wijten is aan een materiële vergissing begaan bij het overschrijven van het duplo van het formulier (aangifte van 36.234 F inkomsten van AFV-aandelen in de plaats van 468.000 F (Brussel, 19.11.1993, P.B. en L.C., Bull. 763, blz.1649);
- zodra de belastingplichtige er overeenkomstig art. 220bis, WIB (thans art. 313, WIB 92), voor gekozen heeft de roerende inkomsten die in die wettelijke bepaling worden beoogd, niet aan te geven, en de bedenktijd waarover hij beschikt verlopen is door het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aangifte, is die keuze definitief en blijven de ingehouden voorheffingen verworven voor de Schatkist (Brussel, 8.9.1994, R.A. en H.A., Bull. 754, blz. 3004).
Nummer 313/12
De inkomsten waarvan geen RV is geheven, doch waarvoor in geval van aangifte in de PB een fictieve RV wordt verrekend (inkomsten van de lening 3,5 % 1965-2005 van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer), ondergaan bij niet-aangifte in feite geen belasting; de eindbelasting wordt in dergelijk geval immers geacht gelijk te zijn aan die fictieve RV.
Nummer 313/13
Inzake PB moeten de verkrijgers van in 313/3 en 4 bedoelde inkomsten, wanneer ze deze niet wensen aan te geven, geen enkele formaliteit vervullen.
D. BELASTINGSTELSEL VOOR DE IN DE PB AANGEGEVEN INKOMSTEN
Nummer 313/14
De belasting met betrekking tot de vrij aangegeven inkomsten wordt vastgesteld zoals bepaald in de art. 171, 2°bis, 3° en 3°bis en 519, WIB 92, tenzij de aldus vastgestelde belasting vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten hoger is dan die welke voortvloeit uit de toepassing van de art. 130 tot 168, WIB 92, op het geheel van de belastbare inkomsten.
De aldus aangegeven inkomsten zijn dus, in beginsel, afzonderlijk belastbaar en wel voor een bedrag dat overeenstemt met de RV namelijk 15% (2), 25 % of 20 % (3) (4).
Voor meer bijzonderheden over het toepasselijke belastingstelsel wordt verwezen naar de commentaar op de art. 171, 2°bis, 3° en 3°bis en 519, WIB 92.
[(2) De aanslagvoet van 15 % is van toepassing met ingang van aj. 1997 (vanaf 1.1.1996 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten). Voorheen gold een aanslagvoet van 13 % (aj. 1995 en 1996 - in 1994 en 1995 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten) of van 10 % (aj. 1991 tot en met 1994 - in 1990 (vanaf 1.3), 1991, 1992 en 1993 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten).]
[(3) In de praktijk is die aanslagvoet (die uitsluitend gold voor inkomsten van AFV-aandelen) niet meer van toepassing sinds aj. 1998.]
[(4) Met ingang van aj. 1997, is de ACB (art. 463bis, WIB 92) niet meer verschuldigd op de PB met betrekking tot inkomsten van roerende goederen en kapitalen en de diverse inkomsten van roerende aard die afzonderlijk worden belast.]
IV. INKOMSTEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN EN DIVERSE INKOMSTEN VAN ROERENDE AARD WAARVOOR AANGIFTE IN DE PB VERPLICHT IS
Nummer 313/15
In de aangifte in de PB moeten steeds worden aangegeven :
1° de inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen (hypothecaire obligaties uitgezonderd) op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten;
2° de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van in België gelegen roerende goederen;
3° de Belgische inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten;
4° de termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van in België gelegen gebouwde onroerende goederen wordt verleend (inkomsten uit onroerende leasing);
5° de Belgische inkomsten van gewone spaardeposito's, in zoverre die inkomsten meer bedragen dan de niet-belastbare schijf van 50.000 F (per jaar en per gezin - voor het geïndexeerde bedrag, zie 178/41) en de RV niet is geheven;
6° de dividenden van door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, in zoverre die inkomsten meer bedragen dan de niet-belastbare schijf van 5.000 F (per jaar en per gezin - voor het geïndexeerde bedrag, zie 178/41) en de RV niet is geheven;
7° de interesten of dividenden betaald of toegekend door de in art. 21, 10°, WIB 92, vermelde vennootschappen met een sociaal oogmerk (erkende vennootschappen die actief zijn in sectoren met werkgelegenheidsvooruitzichten, bv. bijstand aan personen, bescherming van het leefmilieu, vorming enz.) in zoverre die inkomsten meer bedragen dan de niet-belastbare schijf van 5.000 F (per jaar en per gezin - voor het geïndexeerde bedrag, zie 178/41) en de RV niet is geheven;
8° de buitenlandse inkomsten van roerende goederen en kapitalen waarvoor de RV niet is geheven;
9° de loten van effecten van leningen van buitenlandse oorsprong waarvoor de RV niet is geheven;
10° de inkomsten verkregen uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen, of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en die niet gelegen is binnen de omheining van een sportinstallatie, te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen;
11° de bedragen ontvangen uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht.
Het betreft hier dus :
- in art. 313, eerste lid, 1° tot 5°, WIB 92, opgesomde inkomsten van roerende goederen en kapitalen die uitdrukkelijk uitgesloten zijn van de vrijstelling van de aangifteplicht (in punten 1° tot 7° van het vorige lid vermelde inkomsten);
- buitenlandse inkomsten van roerende goederen en kapitalen en loten van effecten van buitenlandse leningen die zonder bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon zijn geïnd (in punten 8° en 9° van het vorige lid vermelde inkomsten);
- in art. 90, 5° en 7°, WIB 92, vermelde diverse inkomsten van roerende aard van Belgische of buitenlandse oorsprong (in punten 10° en 11° van het vorig lid vermelde inkomsten).
Nummer 313/16
Overeenkomstig de art. 171, 2°bis, 3° en 3°bis en 519, WIB 92, zijn de in 313/15 bedoelde inkomsten afzonderlijk belastbaar tegen een aanslagvoet van 15 % (5), 25 % of 20 % (6) (7), behoudens indien het stelsel van de volledige samentelling voor de belastingplichtige voordeliger is (voor meer bijzonderheden dienaangaande wordt verwezen naar de commentaar op de art. 171, 2°bis, 3° en 3°bis, en 519, WIB 92).
[(5) De aanslagvoet van 15 % is van toepassing met ingang van aj. 1997 (vanaf 1.1.1996 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten). Voorheen gold een aanslagvoet van 13 % (aj. 1995 en 1996 - in 1994 en 1995 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten) of van 10 % (aj. 1991 tot en met 1994 - in 1990 (vanaf 1.3), 1991, 1992 en 1993 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten).]
[(6) In de praktijk is die aanslagvoet (die uitsluitend gold voor inkomsten van AFV-aandelen) niet meer van toepassing sinds aj. 1998.]
[(7) Met ingang van aj. 1997, is de ACB (art. 463bis, WIB 92) niet meer verschuldigd op de PB met betrekking tot inkomsten van roerende goederen en kapitalen en de diverse inkomsten van roerende aard die afzonderlijk worden belast.]