Parlementaire vraag nr. 201 van mevrouw Veerle Wouters van 07.03.2013

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2012-2013, QRVA 53/107 dd. 02.04.2013, blz. 212

Personenbelastingen. - belastingkrediet voor lage activiteitsinkomen. - Aftrek forfaitaire beroepskosten

VRAAG

Doorheen de jaren is de belastingberekening zeer complex geworden zodat eenzelfde inkomen aanleiding geeft tot grote verschillen in de te betalen personenbelasting. Een student die na zijn studies in september 2011 begint te werken als statutair ambtenaar en in 2011 een bezoldiging verkrijgt van 6.000 euro zal ingevolge de toepassing van de forfaitaire beroepskosten onder de minimumgrens van 4.610 euro vallen en bijgevolg geen recht hebben op het belastingkrediet. Dezelfde student die na zijn studie als zelfstandige of vrij beroeper begint te werken en een omzet realiseert van 6.000 euro en werkelijke beroepskosten heeft gelijk aan de forfaitaire beroepskosten voor loontrekkers heeft ook geen recht op het belastingkrediet, maar kan er zelf voor opteren om deze beroepskosten bewust niet in te vullen in zijn aangifte in de personenbelasting. Door het niet invullen van de beroepskosten en door bijgevolg meer netto-inkomsten aan te geven heeft hij recht op een belastingkrediet van 559,61 euro.

1. Is het juist dat door beroepskosten niet in te vullen en bijgevolg meer netto-inkomsten aan te geven zelfstandigen en vrije beroepers het belastingkrediet kunnen genieten als bedoeld in artikel 289ter WIB 1992?

2. Mag in aangehaald voorbeeld de fiscus bijkomende beroepskosten bewijzen, hoewel er wordt aangenomen dat de fiscus de belastbare inkomsten dient te bewijzen en de belastingplichtige de bewijslast voor de aftrek van beroepskosten draagt?

3. Bent u op de hoogte van het feit dat wanneer de btw-administratie via een correctieopgave de omzet verhoogt, in het bijzonder in hoofde van een forfaitaire btw-plichtige, en deze gegevens doorgeeft aan zijn collega's van de personenbelasting, deze laatsten meermaals tot de vaststelling komen dat door het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomens de omzetverhoging leidt tot een teruggave aan personenbelasting?

4. Het berekeningsprogramma van de fiscus past bij loontrekkers automatisch de forfaitaire beroepskosten toe zelfs indien in de rubriek werkelijke beroepskosten nul wordt ingevuld. Door het automatisch toepassen van het kostenforfait kan in aangehaald voorbeeld bijgevolg geen belastingkrediet worden genoten. a) Moet de toepassing van de forfaitaire beroepskosten niet steeds in het voordeel zijn van de belastingplichtige en zou het niet mogen worden toegepast, zoals het huwelijksquotiënt, wanneer daardoor de aanslag wordt verhoogd? b) Mag een belastingplichtige de toepassing van de forfaitaire beroepskosten weigeren indien dit in zijn nadeel is? c) Worden statutaire ambtenaren in aangehaald voorbeeld niet ongelijk getaxeerd in vergelijking met zelfstandigen en vrije beroepers? d) Zal het berekeningsprogramma worden aangepast zodat alle belastingplichtigen het voordeel van het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomens kunnen genieten door de forfaitaire beroepskosten in die gevallen niet automatisch toe te passen?

ANTWOORD (van de heer Geens, Minister van Financiën)

1. Het recht op het in artikel 289ter van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) bedoelde belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten en het bedrag van dat belastingkrediet zijn afhankelijk van het bedrag van de "activiteitsinkomsten", zoals die inkomsten worden gedefinieerd in artikel 289ter, § 1, tweede lid, WIB 92. Het klopt dat er geen belastingkrediet wordt toegekend aan de belastingplichtige als zijn activiteitsinkomsten, als bedoeld in voormeld artikel 289ter, § 1, tweede lid, WIB 92, niet hoger zijn dan 4.610 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2012).

2. De fiscale administratie kan, ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belastingschuld alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen aanvoeren, met uitzondering van de eed. In het hier beoogde geval zal de administratie de beroepskosten, waarover ze zekerheid heeft, in rekening brengen.

3. Het feit dat, door de toepassing van artikel 289ter, WIB 92, een verhoging van het inkomen in bepaalde gevallen tot een vermindering van de verschuldigde belasting kan leiden, is inherent aan de berekeningswijze van het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten.

4. Voor wat betreft het automatisch in aanmerking nemen van de in artikel 51, WIB 92 vermelde forfaitaire beroepskosten, ingeval deze hoger zijn dan de door de belastingplichtige aangegeven werkelijke beroepskosten, wens ik de aandacht van het geachte lid er op te vestigen dat deze door de Administratie toegepaste werkwijze in bijna alle gevallen in het voordeel van de belastingplichtige is. De forfaitaire aftrek voor beroepskosten is een absoluut recht voor de belastingplichtige en de Administratie mag die niet verminderen of weigeren toe te passen onder het voorwendsel dat de werkelijke beroepskosten lager zijn. Bovendien heeft deze werkwijze de verdienste dat in de aangifte terzake begane vergissingen worden verbeterd. Dat neemt niet weg dat er zeldzame situaties bestaan waarin door deze automatische toepassing van de hogere forfaitaire kostenaftrek bepaalde belastingvoordelen niet of niet volledig worden toegekend. In die gevallen kan de betrokkene evenwel een herziening van zijn aanslag bekomen door een bezwaarschrift in te dienen dat voldoet aan de wettelijke vorm- en termijnvereisten. De suggestie van het geachte lid om het berekeningsprogramma aan te passen impliceert dat dit nu reeds zeer complexe en zware programma tal van simulaties zou moeten uitvoeren voor de betrokken gevallen, hetgeen een hypotheek kan leggen op de goede werking van het programma.