Artikel 36, WIB 92
Art. 36, § 2, vijfde lid, treedt in werking vanaf het inkomstenjaar dat ten vroegste aanvat op 01.01.2021 (art. 2 en 3, W 08.12.2020 - B.S. 23.04.2021; Numac: 2021020871; err B.S. 28.04.2021, Numac: 2021041347)
§ 1. Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.
In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen.
§ 2. Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig als bedoeld in artikel 65 wordt berekend door een CO2-percentage toe te passen op zes zevenden van de cataloguswaarde van het kosteloos ter beschikking gestelde voertuig.
Onder cataloguswaarde wordt verstaan de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief opties en werkelijk betaalde belasting over de toegevoegde waarde, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno.
De cataloguswaarde wordt vermenigvuldigd met een percentage dat is bepaald in de onderstaande tabel, teneinde rekening te houden met de periode die is verstreken vanaf de datum van eerste inschrijving van het voertuig:
Periode verstreken sinds de eerste inschrijving van het voertuig (een begonnen maand telt voor een volledige maand) | Bij de berekening van het voordeel in aanmerking te nemen percentage van de cataloguswaarde |
Van 0 tot 12 maanden | 100 % |
Van 13 tot 24 maanden | 94 % |
Van 25 tot 36 maanden | 88 % |
Van 37 tot 48 maanden | 82 % |
Van 49 tot 60 maanden | 76 % |
Vanaf 61 maanden | 70 % |
Het CO2-basispercentage bedraagt 5,5 % voor een referentie-CO2-uitstoot van 115 g/km voor voertuigen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor, en voor een referentie-CO2-uitstoot van 95 g/km voor voertuigen met dieselmotor.
De Koning bepaalt jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot in functie van de gemiddelde CO2-uitstoot over een periode van twaalf opeenvolgende maanden die eindigt op 30 september van het jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk ten opzichte van de gemiddelde CO2-uitstoot van het referentiejaar 2011 volgens de modaliteiten die Hij vastlegt. De gemiddelde CO2-uitstoot wordt berekend op basis van de CO2-uitstoot van de in artikel 65 bedoelde voertuigen die als nieuw zijn ingeschreven. De referentie-CO2-uitstoot kan nooit hoger zijn dan de referentie-CO2-uitstoot van het vorige belastbaar tijdperk.
Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig hoger ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 % per CO2-gram vermeerderd, tot maximum 18 %.
Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig lager ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 % per CO2-gram verminderd, tot minimum 4 %.
De voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen, worden, indien ze worden aangedreven door een benzine-, LPG- of aardgasmotor, gelijkgesteld met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 205 g/km, en, indien ze worden aangedreven door een dieselmotor, met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 195 g/km.
Indien een vanaf 1 januari 2018 aangekocht, geleased of gehuurd oplaadbaar hybridevoertuig uitgerust is met een elektrische batterij die een energiecapaciteit heeft van minder dan 0,5 kWh per 100 kilogram van het wagengewicht of een uitstoot heeft van meer dan 50 gram CO2 per kilometer, is de in aanmerking te nemen uitstoot van het betrokken voertuig gelijk aan deze van het overeenstemmende voertuig dat voorzien is van een motor die uitsluitend gebruik maakt van dezelfde brandstof. Indien er geen overeenstemmend voertuig bestaat dat uitsluitend voorzien is van een motor die gebruik maakt van dezelfde brandstof, wordt de uitstootwaarde vermenigvuldigd met 2,5. Voor de berekening van de energiecapaciteit wordt het verkregen resultaat afgerond tot de hogere of lagere tiende, naargelang het cijfer van de honderdsten al dan niet 5 bereikt.
Onder oplaadbaar hybridevoertuig wordt verstaan het in artikel 65 bedoelde voertuig dat zowel is uitgerust met een brandstofmotor als een elektrische batterij die opgeladen kan worden via een aansluiting op een externe energiebron buiten het voertuig.
De Koning kan bepalen wat moet worden verstaan onder overeenstemmend voertuig. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het negende lid bedoelde minimale energiecapaciteit verhogen tot maximaal 2,1 kWh per 100 kilogram van het wagengewicht.
Het voordeel mag nooit minder bedragen dan 820 euro (basisbedrag) per jaar.
Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene wat overeenkomstig de vorige leden is vastgesteld, verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel.