Parlementaire vraag nr. 828 van mevrouw Pieters van 07.06.2005

Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, nr. 118, blz. 22906-22909

Fiscale ambtenaren - Eigen opsporings- en onderzoeksbevoegdheden - Aanstellings- en legitimatiebewijs

VRAAG

Krachtens de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en het BTW-Wetboek beschikken de fiscale ambtenaren (BBI, Directe Belastingen, BTW en AOIF) over hun eigen opsporings- en onderzoeksbevoegdheden voor de uitoefening van de hun toevertrouwde taken en voor de vaststelling van fiscale misdrijven. Zowel bij de aangekondigde verificaties ter plaatse als bij het uitvoeren van gerichte opsporingen moeten de vastbenoemde en beëdigde ambtenaren zich legitimeren door middel van een recent aanstellingsbewijs dat overeenstemt met hun werkelijke graad.

1.

a) Moeten de fiscale ambtenaren zich bij een eerste contact steeds spontaan kenbaar maken door het vertonen van hun aanstellings- of legitimatiebewijs met pasfoto ?

b) Geldt een dergelijke richtsnoer eveneens voor bezoeken ten kantore bij de onderzoekende ambtenaar ?

2. Moet er in het kader van de motiveringsplicht in het bericht van wijziging van aangifte, in de BTW-correctie-opgave en/of in het proces-verbaal van vaststelling of verhoor steeds melding worden gemaakt dat zij dit vormvoorschrift strikt en voorafgaandelijk hebben nageleefd ?

3. Mogen zij aan de belastingplichtigen, hun vertegenwoordigers en/of aan hun werknemers zowel ten kantore als op het terrein de onmiddellijke voorlegging eisen van :

a) de identiteitskaart;

b) de nieuwe sociale-zekerheidskaart of SIS-kaart ?

4. Op welke wijze dienen daarenboven de niet-beëdigde of « contractuele » ambtenaren zich te wettigen gezien de strenge bepalingen van de Nederlandse tekst van artikel 261 van het Strafwetboek zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 2 december 1964 (wet van 10 juli 1964) ?

5.

a) Gelden bij het afnemen van verhoren, het uitvoeren van de gerichte opsporingen en bij het opstellen van processen-verbaal van vaststellingen of opsporingsverslagen voortaan bij analogie ook de bepalingen van het nieuw artikel 47 bis van het Wetboek van strafvordering (zie : Belgisch Staatsblad van 2 april 1998, blz. 10031) ?

b) Zijn die voorschriften van openbare orde en zijn de fiscale onderzoekingen eveneens geheim in de zin van het nieuw artikel 57, § 1, van het Wetboek van strafvordering ?

6. Welke wettelijke en reglementaire bepalingen regelen de opgeworpen kwesties en welke administratieve en/of strafrechtelijke sancties kunnen aan de fiscale ambtenaren worden opgelegd wanneer zij de voorgeschreven bepalingen overtreden ?

ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Financiën, 18.04.2006)

Verschillende punten aangaande uw vraag zijn reeds behandeld in antwoorden op voorgaande parlementaire vragen.

De thematiek van het aanstellingsbewijs, punten 1 en 4 van de vraag, is behandeld in mijn antwoorden op de door het geachte lid gestelde schriftelijke vragen nr. 1164 van 10 december 2002 ( Vragen en Antwoorden, Kamer, 2002-2003, nr. 159 van 10 maart 2003, blz. 20478), nr. 169 van 28 november 2003 ( Vragen en Antwoorden, Kamer, 2003-2004, nr. 45 van 23 augustus 2004, blz. 6873) en nr. 780 van 4 mei 2005 ( Vragen en Antwoorden, Kamer, 2004-2005, nr. 92 van 12 september 2005), alsook in de mondelinge vraag nr. 6802 van 3 mei 2005 van de heer Chabot ( Integraal verslag, Kamer, 2004-2005, Commissie voor de Financiën en de Begroting, nr. 622 blz. 10).

Met betrekking tot de contractuele ambtenaren deel ik u mede dat de in artikel 261 van het Strafwetboek van 2 december 1964 (wet van 10 juli 1964) aangehaalde eedaflegging niet is voorgeschreven voor contractuele personeelsleden.

Aangezien het verlenen van een aanstellingsbewijs onlosmakelijk verbonden is met het afleggen van de eed en de contractuelen tot hiertoe de eed niet afleggen, wordt hen ook geen aanstellingsbewijs verschaft.

Bij het uitvoeren van een controleopdracht dienen de niet-beëdigde of contractuele ambtenaren derhalve in het bezit te zijn van een schriftelijke opdracht van hun dienstchef.

De administratie onderzoekt thans de mogelijkheid om eveneens aanstellingsbewijzen uit te reiken aan contractuele personeelsleden.

Artikel 1 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen ( Belgisch Staatsblad van 12 september 1991) definieert de bestuurshandeling als de eenzijdige rechtshandeling met individuele strekking die uitgaat van een bestuur en die beoogt rechtsgevolgen te hebben voor een of meer bestuurden of voor een ander bestuur. Het legitimeren van de ambtenaar door middel van zijn aanstellingsbewijs is geen bestuurshandeling zoals bedoeld in deze wet. Het antwoord op punt 2 van uw vraag luidt dan ook ontkennend.

Voor punt 3 van uw vraag betreffende de voorlegging van de identiteitskaart verwijs ik naar het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 985 van 11 februari 1999 gesteld door mevrouw Ingrid van Kessel ( Vragen en Antwoorden, Kamer, 1998-1999, nr. 171, blz. 22801). Wat de sociale identiteitskaart betreft, mag de ambtenaar van de fiscale administratie die regelmatig belast is met een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de voorlegging vorderen van de sociale identiteitskaart (zie artikel 54 van het koninklijk besluit houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de sociale identiteitskaart van 22 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 13 maart 1998).

Inzake inkomstenbelastingen worden de verhoudingen tussen de partijen geregeld door de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) en de ter uitvoering ervan genomen besluiten. Zo mag de administratie overeenkomstig de artikelen 322 tot 323 bis, WIB 1992 wat een bepaalde belastingplichtige betreft derden horen en alle inlichtingen vorderen die hij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren. De artikelen 325, 326 en 337 van het WIB 1992 regelen in het bijzonder de procedure met betrekking tot het horen van getuigen en het beroepsgeheim.

De ambtenaren die hun plichten niet nakomen kunnen het voorwerp zijn van een tuchtprocedure.