Parlementaire vraag nr. 848 van de heer Benoît Piedboeuf van 04.02.2022
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/081 d.d. 28.03.2022, blz. 134
Belastingaftrek voor kinderen ten laste van gescheiden ouders
VRAAG (van de heer Piedboeuf)
In geval van gelijkmatig verdeelde huisvesting is de belastingaftrek voor kinderen ten laste een heikel punt voor gescheiden ouders, in die zin dat de belastingadministratie fiscaal co-ouderschap oplegt, zelfs in geval van een overeenkomst tussen de ouders of een andersluidende beslissing.
Dit standpunt lijkt niet correct te zijn voor die gescheiden ouders. Ze moeten in onderlinge overeenstemming kunnen beslissen of ze de belastingaftrek voor de kinderen ten laste al dan niet delen in het kader van gelijkmatig verdeelde huisvesting.
In tegenstelling tot wat de administratie stelt, is dit geen verplichting maar een mogelijkheid. In geval van onenigheid moet de rechter over deze kwestie uitspraak doen en kan hij van het in artikel 132bis WIB 92 bedoelde beginsel van fiscaal co-ouderschap afwijken.
1. Wat is uw standpunt inzake die problematiek?
2. Kunt u geen instructie aan de administratie geven om die interpretatie aan te passen?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Uit art. 132bis, eerste lid, WIB 92 volgt dat de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in art. 132, eerste lid, 1° tot 6°, WIB 92 worden verdeeld over twee belastingplichtigen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin maar die voldoen aan de onderhoudsplicht bepaald in artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek van één of meer kinderen ten laste die recht geven op bovenvermelde toeslagen en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over de beide belastingplichtigen (hierna stelsel van co-ouderschap):
- hetzij op grond van een geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen en dat zij bereid zijn de toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen te verdelen
- hetzij op grond van een rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen.
Een dergelijke bepaling wordt nooit door de belastingadministratie opgelegd aangezien zij enkel een wettelijke bepaling toepast die zich baseert op een door de belastingplichtigen vrijwillig gesloten overeenkomst of anders op een rechterlijke beslissing, maar rekening houdend met de werkelijkheid en de naleving van de bovenvermelde overeenkomst of beslissing.
Ook al is volgens een in de wet bedoelde overeenkomst of rechterlijke beslissing voorzien dat de huisvesting van het kind gelijkmatig wordt verdeeld, als één van de ouders de volledige toeslag op de belastingvrije som vraagt (terwijl de andere de helft ervan vraagt in toepassing van het co-ouderschap), kan dat voordeel immers met inachtneming van alle wettelijke voorwaarden, volledig aan die ouder worden toegekend als hij (op basis van feitelijke en juridische elementen) onomstotelijk aantoont dat de in de overeenkomst of in de rechterlijke beslissing vastgelegde gelijkmatig verdeelde huisvesting in werkelijkheid niet wordt toegepast en dat het kind uitsluitend deel uitmaakt van zijn gezin.
Ook in het geval dat aan de bovenvermelde vormvoorwaarden voor de gelijkmatig verdeelde huisvesting is voldaan, maar dat de ouder van wiens gezin het kind op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaakt, de volledige toeslag op de belastingvrije som in zijn belasting-aangifte vraagt, terwijl de andere ouder noch de volledige toeslag, noch de helft van de toeslag op de belastingvrije som vraagt in zijn eigen belastingaangifte, gaat de belastingadministratie er trouwens van uit dat de voorwaarden voor de gelijkmatig verdeelde huisvesting in werkelijkheid niet worden nageleefd, waardoor het stelsel van het fiscaal coouderschap niet kan worden toegepast.