Parlementaire vraag nr. 55024534C van de heer Wouter Vermeersch van 16.02.2022

Kamer, Integraal verslag – Commissie voor de Financiën, 2021-2022, CRIV 55 COM 701 d.d. 16.02.2022, blz. 44

Het artikel "Meer storten voor pensioen is uit den boze voor 55-plussers"

VRAAG (van de heer Vermeersch)

Mijnheer de minister, de krant De Tijd meldde dat door een complexe kronkel in de fiscale wetgeving 55-plussers het risico lopen zwaarder te worden belast wanneer ze de storting voor hun langetermijnsparen of pensioensparen zomaar van het ene op het andere jaar verhogen. Bent u bekend met het artikel "Meer storten voor pensioen is uit den boze voor 55-plussers" uit De Tijd? Is het artikel inhoudelijk en feitelijk correct? Voor pensioensparen en langetermijnsparen blijkt 54 jaar een sleutelleeftijd te zijn. Zowel Febelfin als Assuralia raden premieverhogingen vanaf 55 jaar af. Banken laten in principe zelfs geen verhogingen meer toe na 55 jaar. Vindt u dat effect wenselijk? Wat is uw standpunt over deze technische en complexe materie? Moet de spaarder in dezen niet beter worden beschermd? Febelfin wijst op het uitblijven van concrete bepalingen en het ontbreken van een duidelijk standpunt in hoofde van de fiscus en de regering. Bent u bereid om wetgevende initiatieven te nemen om dit probleem aan te pakken en op te lossen in het voordeel van de spaarder, dus met een zo gunstig mogelijke fiscale behandeling van premieverhogingen?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

Het artikel geeft correct weer dat de leeftijd van 54 jaar een sleutelmoment vormt voor de verdere keuzes met betrekking tot de derde pijler van het pensioensparen. De in het artikel aangehaalde gevallen blijken echter in de praktijk zelden voor te komen. Bij contact met vertegenwoordigers van de banksector werd mij meegedeeld dat de meeste 55-plussers doorgaans elk jaar een vast bedrag blijven storten in hun pensioenspaarfonds. Hierdoor ondervinden deze spaarders geen nadelige gevolgen van de betrokken wetsbepaling. Het is aan de banken om hun informatieplicht ten aanzien van de klant correct na te komen. De banken zullen in hun advies aan de klanten wijzen op de mogelijke fiscale implicaties van hun keuzes. Het is zelfs mogelijk dat banken vanuit hun zorgplicht beslissen om verhogingen vanaf de leeftijd van 55 jaar niet te aanvaarden. De belangrijkste bescherming is gewaarborgd, banken hebben een zorgen informatieplicht die de spaarder beschermt. Bovendien zijn nagenoeg alle pensioenspaarfondsen ICBE's en staan zij onder toezicht van de nationale controleautoriteit. Naast hun informatieplicht inzake wettelijke documenten, onder andere vervuld met een prospectus met essentiële beleggingsinformatie en opvolgdocumenten, leven banken ook hun zorgvuldigheidsplicht na door steeds uitsluitend in het belang van hun klanten te handelen. Pensioenspaarfondsen moeten uitdrukkelijk een beheersvennootschap aanstellen. Die beheersvennootschap, een assetmanager, zorgt onder andere voor het liquiditeitsbeleid en het risicobeheer. Deze bepalen mee de opbouw van de gediversifieerde portefeuille van de beleggingen binnen de wettelijk bepaalde grenzen. Activa van pensioenspaarfondsen vormen afgezonderde tegoeden en staan volledig los van de activa en passiva van de bank. Kortom, zij zijn niet opgenomen in de balans van de bank. Het lijkt mij dus dat de spaarder optimaal beschermd is. De banksector heeft ook bevestigd dat de in het krantenartikel vermelde gevallen zelden voorkomen, daar de meeste spaarders doorgaans elk jaar een vaste bijdrage storten. Bovendien hebben de banken mij geïnformeerd dat zij nagenoeg geen klachten ontvangen over deze problematiek optimale.

Wouter Vermeersch : Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. U zegt dat die gevallen zelden voorkomen, maar het is natuurlijk niet uitgesloten dat zij voorkomen. Als dat gebeurt, is de spaarder uiteraard de dupe. Wij vinden dat de spaarder beschermd moet worden. Wij roepen u dan ook op om dit effect mee te nemen in de toekomstige wetgeving inzake pensioensparen en langetermijnsparen, en om wetgevende initiatieven te nemen om dit probleem aan te pakken en op te lossen in het voordeel van de spaarder. Ik verklaar mij nader, wij willen een zo gunstig mogelijke fiscale behandeling van eventuele premieverhogingen. U hebt twee keer gezegd dat het zelden voorkomt, maar als het toch voorkomt, vind ik dat wij een regeling moeten hebben die de spaarders een optimale oplossing biedt, dus niet de huidige situatie, waarin zij aan het kortste eind trekken.