Parlementaire vraag nr. 175 van de heer Christian Leysen van 13.01.2021
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2020-2021, QRVA 55/037 d.d. 03.02.2021, blz. 74
Carry back en dividend hoofdhuis.
VRAAG (van de heer Leysen)
Deze vraag betreft de toepassing van de regelgeving, opgenomen in de wet van 23 juni 2020 houdende fiscale bepalingen ter bevordering van de liquiditeit en solvabiliteit van ondernemingen in het kader van de bestrijding van de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie.
Samengevat maakt deze wet het voor vennootschappen mogelijk om (een deel van) hun fiscaal verlies, geleden in boekjaar 2020, ten laste te leggen van een positief fiscaal resultaat van boekjaar 2019.
Daartoe wordt er in de aangifte over boekjaar 2019 onder meer een vrijgestelde reserve opgenomen.
Het voordeel van deze maatregel wordt luidens het nieuw ingevoerde artikel 194septies/1, § 3, 1° lid wetboek inkomstenbelastingen (WIB) niet verleend aan "...de vennootschappen die tijdens de periode van 12 maart 2020 tot en met de dag van de indiening van de aangifte verbonden met het aanslagjaar 2021 een inkoop van eigen aandelen of een toekenning of uitkering van dividenden als bedoeld in artikel 18, ..." hebben verricht.
Door de toepassing van artikel 235, 2° lid WIB is deze maatregel ook van toepassing in de belasting der niet-inwoners, althans op de in artikel 227, 2° WIB opgesomde belastingplichtigen.
De vraag stelt zich echter hoe men in hoofde van de in artikel 227, 2° WIB opgesomde belastingplichtigen zal vaststellen wanneer er een dividend werd uitgekeerd.
Dient dergelijke uitkering beoordeeld te worden op het niveau van het vermogen van de Belgische inrichting van de belastingplichtige, en zo ja, op welke wijze?
Of dient dergelijke uitkering beoordeeld te worden op het niveau van het vermogen van de (fiscaal in het buitenland gevestigde) vennootschap, en zo ja, op welke wijze?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
De door u bedoelde maatregel beoogt de solvabiliteitspositie en het eigen vermogen te verbeteren van vennootschappen die als gevolg van de COVID-19-pandemie in moeilijkheden zijn gekomen zodat die tijdelijke vrijstelling niet van toepassing is wanneer middelen aan de vennootschap worden onttrokken ter uitkering aan haar aandeelhouders.
In dat verband is inzonderheid voorzien dat die maatregel niet kan worden toegepast wanneer dividenden worden toegekend of uitgekeerd in de loop van de periode van 12 maart 2020 tot en met de dag van de indiening van de aangifte verbonden met het aanslagjaar 2021.
Voor belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de belasting van niet-inwoners/vennootschappen, betekent dat die voorwaarde zal moeten worden beoordeeld op het niveau van de vennootschap zoals bedoeld in artikel 227, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in haar geheel. In principe moet er worden verwezen naar het begrip dividend in de zin van het hiervoor vermelde wetboek.