Artikel 111, KB/WIB 92

Art. 111, eerste lid, d), is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003 (art. 4, KB 13.08.2004 - B.S. 07.09.2004; Numac: 2004003353)

Met betrekking tot inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, en inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen, zomede met betrekking tot opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien indien de verkrijgers:

a) aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners zijn;

b) binnenlandse vennootschappen zijn;

c) internationale of supranationale instellingen zijn als vermeld in artikel 105, 2°, c.

d) in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschappen van een lid-Staat, andere dan binnenlandse vennootschappen, zijn op voorwaarde dat de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn in de zin van artikel 105, 6°, b.

Voor de toepassing van het eerste lid, d, mogen de rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald, gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, begrepen zijn onder de activa van een inrichting waarover de gerechtigde buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.