Commentaar van art. 261, WIB 92
Afdeling III - Roerende voorheffing
Art. 261, WIB 92
VOORWOORD
Met het oog op een rationele indeling van de te behandelen stof inzake roerende voorheffing (RV) worden de art. 261 tot 269, WIB 92, de art. 96 tot 119bis, KB/WIB 92 tot uitvoering van de art. 263, 264 en 266, WIB 92, evenals de overgangsbepalingen waarvan in de art. 507 en 519, WIB 92, en art. 234, KB/WIB 92 tot uitvoering van voormeld art. 507 sprake is, samen toegelicht.
Voor zover ze op voormelde voorheffing betrekking hebben, worden eveneens de bepalingen van de art. 250, 300, § 1, 1° en 312, WIB 92, behandeld als ook de bepalingen van de art. 83 tot 85 KB/WIB 92 tot uitvoering van voormelde art. 250, 300, § 1 en 312.
De hierna opgenomen bepalingen zijn van toepassing op 1.1.1994.
Nummer 261/0
Art. 250. - De Koning bepaalt de wijze van storting van de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing.
Art. 261. - De roerende voorheffing is verschuldigd en moet van de belastbare inkomsten worden ingehouden niettegenstaande elk hiermee strijdig beding:
1°door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen die inkomsten van roerende goederen en kapitalen of loten van effecten van leningen verschuldigd zijn, zomede door aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen die in België een inrichting hebben, op de resultaten waarvan inkomsten als vermeld in de artikelen 17, § 1, 2° tot 4°, en loten van effecten van leningen worden aangerekend;
2°door de in België gevestigde tussenpersonen die op enige wijze zijn betrokken bij de uitbetaling van inkomsten van roerende goederen en kapitalen van buitenlandse oorsprong of loten van effecten van leningen van buitenlandse oorsprong, tenzij hun wordt bewezen dat een vorige tussenpersoon de voorheffing heeft ingehouden.
Art. 262. - In afwijking van artikel 261 is de roerende voorheffing over de volgende inkomsten verschuldigd door de verkrijger daarvan:
1° inkomsten van roerende goederen en kapitalen en diverse inkomsten vermeld in artikel 90, 6°, verkregen door aan de rechtspersonen-belasting onderworpen belastingplichtigen ingeval die inkomsten :
a) zonder enige inhouding of storting van roerende voorheffing zijn toegekend of betaalbaar gesteld, indien het inkomsten van Belgische oorsprong betreft;
b) zonder bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon in het buitenland zijn verkregen, indien het inkomsten van buitenlandse oorsprong betreft;
2° dividenden van buitenlandse oorsprong, die ingevolge de artikelen 202 en 203 als reeds belaste inkomsten in aftrek kunnen komen en die aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen zonder tussenkomst van een in België gevestigde tussenpersoon in het buitenland hebben verkregen;
3°inkomsten van verhuring van roerende goederen die voortkomen uit de verhuring van stofferende huisraad in gemeubileerde woningen, kamers of appartementen, inkomsten uit onderverhuring, overdracht van een huurceel en concessie van een gebruiksrecht als vermeld in artikel 90, 5° en opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht, indien die inkomsten worden verkregen door rechtspersonen als vermeld in artikel 220 of door niet-inwoners;
4°inkomsten van roerende goederen en kapitalen en loten van effecten van leningen, die onrechtmatig met vrijstelling van voorheffing zijn verkregen:
a) op grond van een onjuiste verklaring;
b) of op collectieve of individuele spaarrekeningen die niet voldoen aan de vereisten van artikel 21, 8°;
5° aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen die inkomsten van vastrentende effecten van buitenlandse oorsprong verkrijgen, ingeval die effecten vóór de vervaldag van de inkomsten worden vervreemd.
Art. 263. - De Koning kan bijzondere maatregelen nemen om de betaling te waarborgen van de roerende voorheffing op inkomsten van vreemde waarden, van schuldvorderingen op of van gelddeposito's in het buitenland.
Hij regelt de uitvoering van artikel 262, 4°, b, en bepaalt de gegevens die de instellingen en ondernemingen, die gerechtigd zijn collectieve of individuele spaarrekeningen te openen, daartoe moeten verstrekken.
Art. 264. - De roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van dividenden :
1° dat wordt verleend of toegekend:
a) aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zomede aan intercommunales beheerst door de wet van 22december 1986 waarvan de aandelen uitsluitend eigendom zijn van de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
b) door een intercommunale beheerst door de wet van 22december 1986 aan een andere intercommunale beheerst door dezelfde wet;
2° dat overeenstemt met de in de artikelen 186, 187 en 209 vermelde dividenden;
3° dat, in geval van opneming van gereserveerde winst, gelijk is:
a) aan de bedragen die van de gereserveerde winst zijn afgetrokken als definitief belaste reserves, aangelegd tijdens de aanslagjaren 1973 en vorige;
b) aan de winst die vroeger ten name van de vennoten is belast.
Voor de toepassing van deze bepaling stelt de Koning de volgorde vast voor het aanrekenen van die opnemingen op de verschillende bestanddelen van de gereserveerde winst.
Ar. 265. - Evenmin is roerende voorheffing verschuldigd op de aan de Staat verleende of toegekende inkomsten van financiële beheersverrichtingen verwezenlijkt in het algemeen belang van de Schatkist of voortvloeiend uit de vorming van onmiddellijk beschikbare gelden om het hoofd te bieden aan de kastekorten, wegens de onmogelijkheid toegang te krijgen tot de geldmarkt door middel van dagelijkse uitgiften van schatkistcertificaten.
Art. 266. - De Koning kan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt, geheel of ten dele afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, indien het verkrijgers betreft van wie de identiteit kan worden vastgesteld, of effecten aan toonder waarvan de inkomsten begrepen zijn in één van de volgende categorieën :
1° inkomsten van vóór 1 december 1962 uitgegeven effecten die wettelijk van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of aan belastingen zijn onderworpen tegen een aanslagvoet van minder dan 15pct.;
2° inkomsten uit certificaten van Belgische instellingen voor collectieve belegging;
3° uitgiftepremies met betrekking tot obligaties, kasbons of andere effecten van leningen uitgegeven vanaf 1 december 1962.
In geen geval kan Hij afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest.
Art. 267. - De toekenning of de betaalbaarstelling van de inkomsten brengt het verschuldigd zijn van de roerende voorheffing mede.
Als toekenning wordt inzonderheid beschouwd: de inschrijving van een inkomen op een ten bate van de verkrijger geopende rekening, zelfs als die rekening onbeschikbaar is, mits de onbeschikbaarheid het gevolg is van een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst met de verkrijger.
Het uitreiken, ter vertegenwoordiging van inkomsten, van effecten die renderend kunnen zijn, wordt ten belope van de waarde van het effect met betaalbaarstelling gelijkgesteld. Die waarde mag niet lager zijn dan die welke zou bepaald zijn bij de laatste prijscourant door de Belgische regering gepubliceerd vóór de datum van toekenning of betaalbaarstelling; zijn de effecten in bedoelde prijscourant niet genoteerd, dan wordt de roerende voorheffing berekend op de verkoopwaarde daarvan die de belastingplichtige onder toezicht van de administratie aangeeft.
Inkomsten van gelddeposito's worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het tijdperk waarop ze betrekking hebben.
De renten van geldsommen gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op 31december van ieder jaar.
Inkomsten waarop de roerende voorheffing door de verkrijger is verschuldigd ingevolge artikel 262, worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het belastbare tijdperk waarin zij door de verkrijger zijn verkregen.
Art. 268. - De roerende voorheffing die eventueel ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, wordt aan het bedrag van die inkomsten toegevoegd voor de berekening van de roerende voorheffing.
Art. 269. - De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld op :
1° 13 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen dividenden zijn, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel90, 5° tot 7°;
2° 25 pct. voor de dividenden.
De aanslagvoet van 25 pct. wordt evenwel verlaagd tot:
1° 20 pct. voor dividenden van aandelen die inbrengen in geld vertegenwoordigen die in 1982 of in 1983 zijn gedaan met het oog op verrichtingen als vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 15 van 9maart 1982 tot aanmoediging van de inschrijving op of de aankoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in Belgische vennootschappen en die zijn verleend of toegekend voor de vijf, de tien of de negen eerste boekjaren waarvoor die inkomsten van personenbelasting zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 15;
2° 13 pct. voor dividenden van in 1° vermelde aandelen die genoteerd zijn op een beurs voor roerende waarden wanneer de vennootschap die de inkomsten uitkeert onherroepelijk heeft verzaakt aan de overdracht, op de aan de desbetreffende aandelen uitgekeerde inkomsten:
- van de belastingbesparing die uit de terzake voorziene vrijstelling van vennootschapsbelasting voortvloeit;
- van het eventueel aanvullend inkomen dat voortvloeit uit de bedoelde vrijstelling die de vennootschappen, in de oprichting of kapitaalverhoging waaraan de desbetreffende vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks heeft deelgenomen, in voorkomend geval hebben verkregen.
Voor zover de vennootschap die de inkomsten uitkeert niet onherroepelijk verzaakt aan het voordeel van deze verlaging, wordt de aanslagvoet van 25 pct. eveneens verlaagd tot 13 pct. voor de volgende dividenden :
a) dividenden van aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 door het openbaar aantrekken van spaargelden;
b) dividenden van aandelen die, vanaf hun uitgifte, hetzij het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam bij de uitgever, hetzij in België in open bewaargeving zijn gegeven, waarvan de Koning de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt, bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is onderworpen, wanneer die aandelen werden uitgegeven vanaf 1 januari 1994 ter vertegenwoordiging van maatschappelijk kapitaal en overeenstemmen met inbrengen in geld;
c) dividenden uitgekeerd door beleggingsvennootschappen als bedoeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, die geen dividenden zijn als vermeld in artikel 21, 2°.
De in het tweede lid, 2°, en in het derde lid, a en b, bedoelde aanslagvoet van 13 pct. is slechts van toepassing voor zover de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben geen enkel voorrecht toekennen ten opzichte van de andere door de vennootschap uitgegeven aandelen.
Voor de in het derde lid, a en b, vermelde vennootschappen die na 31 december 1993 hun kapitaal verminderen, worden de kapitaalverhogingen waartoe zij overgaan slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij meer bedragen dan die kapitaalverminderingen.
Deze kapitaalverhogingen worden evenwel geheel in aanmerking genomen wanneer de kapitaalverminderingen beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.
Worden geacht aan de in het zesde lid vermelde voorwaarde te beantwoorden, de kapitaalverminderingen gebruikt om verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om onbeschikbare reserves aan te leggen.
Ingeval van overdracht door de natuurlijke personen of rechtspersonen door of namens wie de oprichtingsakte is ondertekend, of, in geval van oprichting bij openbare inschrijving, die de ontwerp-oprichtingsakte hebben ondertekend, door de aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de vennootschap die de overdracht verkrijgt van, hetzij goederen die vóór 1 januari 1994 voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn aangewend, hetzij aandelen die deel hebben uitgemaakt van hun privaat vermogen, hetzij goederen die hebben toegehoord aan een vennootschap waarvan zij vóór 1 januari 1994 aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten waren, wordt alleen het bedrag van die inbreng in geld, dat meer bedraagt dan de overdrachtprijs, in aanmerking genomen voor de toepassing van het derde lid, a en b.
Het achtste lid is van toepassing op de overdracht gedaan door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die in eigen naam, maar voor rekening van een in dat lid vermelde persoon, handelt.
Art. 300. - §1. De Koning regelt :
1° de wijze waarop men dient te handelen voor de aangiften, de opmaking en de kennisgeving der kohieren, de betalingen, de kwijtschriften en de vervolgingen;
Art. 312. - De Koning bepaalt de wijze waarop de schuldenaars van roerende voorheffing en van bedrijfsvoorheffing aangifte moeten doen.
Art. 507. - Wanneer de mobiliënbelasting ten laste van de schuldenaar van de inkomsten gelegd is krachtens vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, wordt die belasting in genoemde overeenkomsten vervangen door de roerende voorheffing en is de verplichting tot inhouding van die voorheffing, zoals bepaald in artikel 261, terzake niet van toepassing.
Wanneer, krachtens vóór 1 januari 1967 gesloten overeenkomsten, de mobiliënbelasting of de roerende voorheffing ten laste van de schuldenaar is gelegd, heeft deze laatste het recht op de belastbare inkomsten het verschil in te houden tussen de krachtens dit Wetboek verschuldigde roerende voorheffing en die welke gezegde schuldenaar vóór 1 januari 1967 te zijnen laste nam.
De Koning regelt de toepassing van dit artikel.
Art. 519. - In afwijking van de artikelen 171, 2°bis, a, en 269, eerste lid, 1°, wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 25 pct.:
- voor inkomsten van gelddeposito's met aanduiding van termijn of een opzeggingstermijn van minder dan 6 maanden die zijn gedaan of hernieuwd vóór 1 januari 1990;
- voor de andere inkomsten van roerende goederen en kapitalen en de andere diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°, die zijn toegekend ter uitvoering van overeenkomsten gesloten vóór 1 maart 1990.
Nummer 261/1
Art. 83. - Voor de berekening van de roerende voorheffing wordt het bedrag van het belastbare inkomen in frank vastgesteld; frankgedeelten worden voor een eenheid gerekend of weggelaten, naargelang zij 50 centiem of meer, of minder dan 50 centiem bedragen.
De roerende voorheffing wordt in frank gevestigd; frankgedeelten worden voor een eenheid gerekend of weggelaten, naargelang zij 50 centiem of meer, of minder dan 50 centiem bedragen.
Art. 84. - De roerende voorheffing is betaalbaar bij de krachtens artikel 297 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aangewezen ontvanger van de directe belastingen volgens de regels van hoofdstuk III, afdeling III.
Art. 85. - Bij iedere storting van roerende voorheffing of ten laatste binnen 15 dagen na de toekenning of betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten, overhandigt de belastingschuldige aan de in artikel 84 vermelde ontvanger een aangifte van die inkomsten waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld.
Tot staving van die aangifte kan de Administratie der directe belastingen een tot bewijs strekkend uittreksel uit de boeken of rekeningen van de belastingschuldige, door hem of zijn vertegenwoordiger gedateerd, getekend en echt verklaard, doen overleggen.
Art. 96. - §1. Voor de regelmatige inning van de roerende voorheffing zijn vennootschappen, instellingen, bankiers, notarissen, rentmeesters, zaakvoerders en andere personen die in België inkomsten van buitenlandse oorsprong uitbetalen of op enigerlei wijze bij de incassering van zulke inkomsten optreden, verplicht gezegde verrichtingen, naarmate zij zich voordoen, te boeken in een bijzonder register dat door de controleur van de directe belastingen van het ambtsgebied is genummerd en geparafeerd en dat alle door de Minister van Financiën voorgeschreven vermeldingen inhoudt.
§2. Het ter voldoening van §1 gehouden register moet onmiddellijk op elk verzoek van de in artikel 101 aangewezen ambtenaren voorgelegd worden.
Art. 97. - De Minister van Financiën kan het gebruik van fiscale zegels ten bewijze van de inning van de roerende voorheffing voorschrijven.
Art. 98. - Elke zending binnen het land of naar het buitenland van coupons of middelen tot inning waarop verrichtingen als vermeld in artikel 96 betrekking hebben, moet vergezeld gaan van een uittreksel uit het bij §1 van dat artikel voorgeschreven register, waarin de door de Minister van Financiën voorgeschreven vermeldingen voorkomen.
Art. 99. - Tenzij de in artikel 98 gestelde formaliteiten vervuld zijn, is het verboden coupons of andere middelen tot inning van inkomsten van buitenlandse oorsprong, al dan niet afgeknipt van de effecten waartoe zij behoren, naar het buitenland te zenden.
Art. 100. - De Minister van Financiën stelt het model van de in de artikelen 96 tot 99 vermelde registers, zegels en documenten vast en regelt het bijhouden of de gebruikswijze daarvan.
Art. 101. - De ambtenaren van de Administratie der directe belastingen en van de Administratie der douane en accijnzen zijn bevoegd om de overtredingen van de artikelen 96 tot 99 vast te stellen.
Art. 102. - Voor de toepassing van artikel 264, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het geheel van de reserves bepaald volgens artikel 74 en van de winst die is gereserveerd onder het stelsel van wetgevingen vóór de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, in de volgende categorieën onderverdeeld:
1° reserves overeenstemmend met winst die voorheen ten name van de vennoten is belast;
2° reserves overeenstemmend met bedragen die ingevolge artikel 202 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of artikel 52, §1, eerste lid, van de op 15 januari 1948 samengeordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen, zijn afgetrokken van gereserveerde winst die voor de aanslagjaren 1973 en vorige belastbaar was;
3° reserves overeenstemmend met alle andere maatschappelijke winst.
Art. 103. - Wanneer op het einde van het belastbare tijdperk een vermindering van het totaal van de reserves wordt vastgesteld wordt de ermede overeenstemmende opneming achtereenvolgens aangerekend, eerst op de in artikel 102, 2°, vermelde reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de in 3° van dat artikel vermelde reserves en tenslotte op de in 1° vermelde reserves.
Art. 104. - De opnemingen vermeld in artikel 103 worden geacht in de in dat artikel aangegeven volgorde te hebben gediend:
1° tot betaling van dividenden;
2° tot alle andere doeleinden.
Art. 105. - Voor de toepassing van de artikelen 106 tot 119 verstaat men:
1° onder "financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen, behalve die welke vóór 1 januari 1990 in vereffening zijn gesteld":
a) de Belgische banken en de Belgische instellingen van buiten-landse banken als vermeld in artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, hierna te noemen het koninklijk besluit nr. 185;
b) de Belgische openbare kredietinstellingen als vermeld in artikel 1, tweede lid, 1°, van gezegd koninklijk besluit nr. 185;
c) de financiële ondernemingen als vermeld in artikel 1, tweede lid, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 185;
d) de privé-spaarkassen die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen zijn onderworpen;
e) de kapitalisatieondernemingen die onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit nr. 43 van 15december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen;
f) de hypotheekbanken die onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen;
g) de vennootschappen die uitsluitend of hoofdzakelijk de financiering van verkopen op afbetaling ten doel hebben en onder de toepassing vallen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;
h) de kredietverenigingen die zijn erkend door de Nationale Kas voor Beroepskrediet, de plaatselijke handelsvennootschappen en de gewestelijke of beroepsverenigingen van deze maatschappijen die, tot uitvoering van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, krediet voor ambachtsoutillage mogen verstrekken, zomede de door het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet erkende kredietkassen;
i) de Belgische verzekeringsondernemingen die binnenlandse vennootschappen zijn en de Belgische inrichtingen van buitenlandse verzekeringsondernemingen;
j) de Nationale Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen die onder de toepassing vallen van de wet van 2 april 1962 tot oprichting van een Nationale Investeringsmaatschappij en van gewestelijke investeringsmaatschappijen;
k) de vennootschappen voor huisvestingskrediet zijnde de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting, de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, de Société régionale Wallonne du logement, de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, de Nationale Landmaatschappij, de Vlaamse Landmaatschappij en de door hen erkende maatschappijen, de coöperatieve vennootschappen Woningfonds van de Bond der kroostrijke gezinnen van België, Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen, Fonds du logement de la Ligue des familles nombreuses de Belgique, Fonds du Logement des familles nombreuses de Wallonie en Woningfonds van de gezinnen van het Brusselse Gewest, zomede door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas erkende naamloze of coöperatieve vennootschappen die uitsluitend ten doel hebben leningen toe te staan voor het bouwen, het aankopen of het inrichten van sociale woningen, kleine landeigendommen of daarmede gelijkgestelde woningen, of voor de uitrusting daarvan met geschikt meubilair;
l) de Belgische inrichtingen van niet in a tot k vermelde openbare of private instellingen met rechtspersoonlijkheid, waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het toestaan van kredieten en leningen;
m) de coöperatieve vennootschap Belfox;
2° onder "parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen":
a) de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die onder de toepassing vallen van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, zomede alle andere inrichtingen of instellingen die krachtens de sociale wetgeving belast zijn met het inzamelen, centraliseren, kapitaliseren en verdelen van de gelden bestemd voor het toekennen van door die wetgeving vastgestelde voordelen, en zich met geen andere exploitaties of verrichtingen van winstgevende aard dan de plaatsing van de vermelde gelden bezighouden;
b) het Rentenfonds, de Nationale Kas voor Rampenschade, de Deposito- en Consignatiekas, het Nationaal waarborgfonds inzake kolenmijnschade, het Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater, de spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen afhangen, zomede de verenigingen zonder winstoogmerk Bond van Grote en van Jonge Gezinnen en Ligue des Familles in zover zij goedkope leningen aan hun leden verstrekken;
c) de internationale of supranationale instellingen naar publiek recht of de Belgische inrichtingen van dergelijke instellingen die krachtens internationale overeenkomsten of krachtens bijzondere, vóór de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen geldende wettelijke bepalingen, van belasting op hun in België verkregen inkomsten zijn vrijgesteld;
3° onder "beroepsbeleggers":
a) de aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners die de rentegevende roerende kapitalen voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt;
b) de binnenlandse vennootschappen die niet vermeld zijn in 1° van dit artikel;
c) de niet in 1° van dit artikel vermelde inrichtingen waarover niet-inwoners, die belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232, 2°, a, en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in België beschikken;
4° onder "privé-spaarders", de aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners die hun rentegevende roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt;
5° onder "spaarders niet-inwoners", de in artikel 227 van hetzelfde Wetboek vermelde belastingplichtigen die hun roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt.
Art. 106. - §1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een buitenlandse vennootschap is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap.
Die verzaking blijft zonder uitwerking met betrekking tot dividenden vermeld in het eerste lid, die worden geïncasseerd ten voordele van een Belgisch beleggingsfonds of die begrepen zijn in inkomsten van certificaten van buitenlandse beleggingsfondsen.
§2. Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden waarvan de schuldenaar, hetzij een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling is die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft, hetzij een rechtspersoon naar Belgisch publiek recht is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner die geen onderneming exploiteert of die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt en die in het land waarvan hij inwoner is, vrijgesteld is van inkomstenbelastingen.
§3. Er wordt volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden waarvan de schuldenaar ofwel een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling is die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft, ofwel een rechtspersoon is naar Belgisch publiek recht, wanneer die dividenden worden betaald of toegekend aan Belgische beleggingsfondsen die door de Minister van Financiën overeenkomstig het tweede lid zijn erkend.
De hierboven vermelde erkenning wordt verleend op voorwaarde dat het beheersreglement van het fonds bepaalt dat:
a) de delen van het fonds op naam worden ingeschreven bij de beheersvennootschap van het fonds;
b) voor het onderschrijven van de delen alleen spaarders niet-inwoners in aanmerking komen die een attest overhandigen, opgesteld door de belastingadministratie van de Staat waarvan zij inwoner zijn en waarin wordt bevestigd dat zij geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en dat zij in het land waarvan zij inwoner zijn vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;
c) de activa van het fonds voor ten minste 75 pct. worden belegd in aandelen of winstbewijzen die de in het eerste lid vermelde dividenden voortbrengen.
§4. De bepalingen van de §§2 en 3 zijn niet van toepassing wanneer de spaarder niet-inwoner, alhoewel hij de aandelen of winstbewijzen in eigen naam beheert, er krachtens een contractuele verplichting toe gehouden is de opbrengsten ervan door te storten aan de uiteindelijke verkrijgers.
§5. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een Belgische dochteronderneming is en waarvan de verkrijger een moedermaatschappij is van een andere Lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap.
De verzaking is evenwel niet van toepassing indien de moedermaatschappij, op het ogenblik van de toekenning van de dividenden, niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van tenminste 25 pct. in het kapitaal van de dochteronderneming.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid verstaat men onder dochteronderneming en moedermaatschappij de dochterondernemingen en moedermaatschappijen zoals ze zijn omschreven in de richtlijn van 23 juli 1990 (90/435/ EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lidstaten.
§6. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar en de verkrijger binnenlandse vennootschappen zijn.
De verzaking is evenwel niet van toepassing indien de verkrijger, op het ogenblik van de toekenning van de dividenden, niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van tenminste 25 pct. in het kapitaal van de vennootschap die de dividenden verschuldigd is.
§7. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een beleggingsvennootschap is als vermeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner.
Die verzaking is niet van toepassing op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden die de beleggingsvennootschap zelf ontvangen heeft van een binnenlandse vennootschap.
Art. 107. - §1. Met betrekking tot inkomsten hetzij van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, hetzij van schuldvor-deringen en leningen, inkomsten vermeld in artikel 266, laatste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 uitgezonderd, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vanaf 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, wordt van de inning van roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§2 tot 5 gemaakte onderscheid.
§2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot:
1° uitgiftepremies, ongeacht de verkrijger, van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten uitgegeven ofwel door de Staat, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen, ofwel bij openbare intekening door Belgische vennoot-schappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen van privaat recht, voor zover die premies, over de volle duur van de effecten verdeeld, niet ten gevolge hebben het werkelijke jaarlijkse rendement van deze laatste op een bedrag te brengen dat de nominale rentevoet met meer dan 75centiem overtreft;
2° inkomsten van certificaten van leningen uitgegeven door het Rentenfonds;
3° inkomsten van effecten van de speciale conversielening van 1962;
4° interest van dagleningen, ook "callgeld" genoemd;
5°
a) inkomsten van schuldvorderingen en leningen die aan in het buitenland gevestigde banken worden verleend of toegekend door in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen of privé-spaarkassen die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen zijn onderworpen;
b) inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die het voorwerp zijn van een inschrijving op naam bij de uitgever en de inkomsten van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door:
- de Staat, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten;
- de Belgische openbare inrichtingen of instellingen voor zover die schuldvorderingen en leningen door de Staat zijn gewaarborgd;
- de in België gevestigde banken, de Belgische openbare kredietinstellingen, de spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen afhangen, de privé-spaarkassen die aan de controle van gezegde Commissie zijn onderworpen of de in artikel 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 vermelde financiële ondernemingen;
c) inkomsten van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die, ter uitvoering van overeenkomsten gesloten vanaf 1 maart 1968 tot en met 31 december 1971 door enige nijverheids-, handels- of landbouwonderneming worden verleend of toegekend aan niet-inwoners die niet belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232 en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in zover:
- die schuldvorderingen en leningen, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken of de Minister van Middenstand, door de Minister van Financiën zijn erkend als bijzonder de financiering te beogen van verrichtingen die beantwoorden aan het algemeen economische belang en die rechtstreeks bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling of de modernisering van Belgische inrichtingen van de ontlenende ondernemingen;
- die ondernemingen de bepalingen van §4 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst;
d) inkomsten van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die ter uitvoering van overeenkomsten gesloten tijdens het tijdperk gaande van 1 maart 1977 tot en met 31 december 1978, door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht, of enige nijverheids-, handels- of landbouwonderneming worden verleend of toegekend aan niet-inwoners die niet belastingplichtig zijn volgens de artikelen232 en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in zover:
- die schuldvorderingen en leningen gebruikt worden tot de financiering van verrichtingen die, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken of de Minister van Middenstand, door de Minister van Financiën erkend zijn als te zijn gedaan om de productiviteit te verbeteren, de werkloosheid te bestrijden of de economie te rationaliseren;
- die ondernemingen de bepalingen van §5 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst;
e) inkomsten van schuldvorderingen en leningen, niet vertegenwoordigd door effecten aan toonder of vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier, die ter uitvoering van tijdens het tijdperk van 1 januari 1981 tot en met 31december 1983 gesloten overeenkomsten aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht, of door enige nijverheids-, handels- of landbouwonderneming, in zover:
- die schuldvorderingen en leningen worden aangewend tot financiering van investeringen die door de Minister van Financiën, en naar het geval, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken, de Minister van Midden-stand, de Minister van de Vlaamse Gemeenschap, de Minister van het Waalse Gewest of de Minister van het Brusselse Gewest zijn erkend als te zijn gedaan om de productiviteit te verbeteren, de werkloosheid te bestrijden of de economie te rationaliseren;
- die rechtspersonen of ondernemingen de bepalingen van §5 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst;
6° inkomsten van schuldvorderingen en leningen vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier die worden verleend of toegekend, ofwel door de Staat, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen ofwel, ter uitvoering van vóór 1 januari 1967 gesloten overeenkomsten, door Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen van privaat recht, aan spaarders niet-inwoners;
7° interest van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitzondering van hypothecaire obligatieleningen, eensdeels, en inkomsten als vermeld in artikel 19, §1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, anderdeels, die worden verleend of toegekend aan:
a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;
c) beroepsbeleggers;
d) privé-spaarders;
8° niet in 1° tot 3° of in §3 vermelde inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als:
a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;
9° niet in 4° tot 7° vermelde inkomsten van schuldvorderingen en leningen waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als:
a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;
c) beroepsbeleggers.
§3. De roerende voorheffing wordt, ongeacht de verkrijgers van de inkomsten, geheven tegen een tarief van 20 pct. op loten van Belgische oorsprong met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die ter uitvoering van vóór 1 maart 1990 gesloten overeenkomsten worden verleend of toegekend.
§4. Nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen die de in §2, 5°, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wensen te genieten moeten daartoe een verzoekschrift richten tot de Minister van Financiën ten laatste op de datum van de eerste vervaldag van de interest van de schuldvorderingen en leningen als vermeld in die bepaling.
Die verzoekschriften moeten bevatten:
a) alle nuttige bijzonderheden in verband met de aard, het bedrag, de rentevoet, de termijn en de uitgifteregels van de lening, zomede met de economische en technische aspecten van de voorgenomen belegging tot financiering waarvoor de lening is bestemd;
b) de verbintenis aan de bevoegde diensten van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Middenstand, alle inlichtingen en stukken te bezorgen welke deze diensten nuttig achten om na te gaan of de geplande verrichtingen behoren tot die vermeld in §2, 5°, c;
c) de verbintenis de roerende voorheffing te betalen vanaf het ogenblik dat zou worden vastgesteld dat de lening niet wordt gebruikt tot de in het verzoekschrift omschreven doeleinden.
§5. Rechtspersonen naar Belgisch publiek recht en nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen, die de in §2,5°, d en e, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wensen te genieten moeten daartoe een verzoekschrift richten tot de Minister van Financiën ten laatste op de datum van de eerste vervaldag van de interest van de schuldvorderingen en leningen als vermeld in die bepaling.
Die verzoekschriften moeten bevatten:
a) alle nuttige bijzonderheden in verband met de aard, het bedrag, de rentevoet, de termijn en de uitgifteregels van de lening, zomede met de economische en technische aspecten van de voorgenomen verrichtingen tot financiering waarvoor de lening is bestemd;
b) de verbintenis aan de bevoegde diensten van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Middenstand, alle inlichtingen en stukken te bezorgen welke deze diensten nuttig achten om na te gaan of de geplande verrichtingen behoren tot die vermeld in §2, 5°, d en e;
c) de verbintenis de roerende voorheffing te betalen vanaf het ogenblik dat zou worden vastgesteld dat de lening niet wordt gebruikt tot de in het verzoekschrift omschreven doeleinden.
Art. 108. - Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten waarvan de schuldenaar een niet-inwoner is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.
Art. 109. - Er wordt volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten uit certificaten van Belgische beleggingsfondsen.
Art. 110. - Met betrekking tot inkomsten van gelddeposito's die, ofwel vóór of vanaf 1 december 1962 zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn, ofwel vanaf 1 december 1962 met een overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn, aan depositarissen zijn toevertrouwd, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien met betrekking tot:
1° inkomsten van deposito's als vermeld in artikel 479, van boek III, van titel I, van het Wetboek van koophandel, verleend of toegekend door de Deposito- en Consignatiekas, ongeacht de verkrijgers, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 1988;
2° inkomsten, ongeacht het bedrag, van in artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde deposito's, waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als:
a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;
3° inkomsten door de CV Belfox verleend of toegekend aan haar leden uit hoofde van deposito's die overeenkomstig artikel 10, §1, van het koninklijk besluit van 10 april 1991 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Futures en Optiebeurs als dekking worden neergelegd;
4° inkomsten van deposito's, zelfs als vermeld in artikel 21, 5°, van hetzelfde Wetboek, verleend of toegekend:
a) door in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen of privé-spaarkassen die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen zijn onderworpen, aan in het buitenland gevestigde banken;
b) door in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen, spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen afhangen, privé-spaarkassen die aan de controle van gezegde commissie zijn onderworpen of in artikel 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 vermelde financiële ondernemingen, aan spaarders niet-inwoners;
c) door in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen, spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen afhangen, privé-spaarkassen die aan de controle van gezegde Commissie zijn onderworpen of in artikel 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 vermelde financiële ondernemingen, aan in artikel 106, §3, vermelde beleggingsfondsen;
d) door beursvennootschappen aan spaarders niet-inwoners;
5° inkomsten van niet in 1° tot 3° vermelde deposito's, waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als:
a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;
6° inkomsten van deposito's, waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als coördinatiecentra, erkend overeenkomstig het koninklijk besluit nr.187 van 30 december 1982.
Art. 111. - Met betrekking tot inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, en inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen, zomede met betrekking tot opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien indien de verkrijgers:
a) aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners zijn;
b) binnenlandse vennootschappen zijn;
c) internationale of supranationale instellingen zijn als vermeld in artikel105, 2°, c.
Art. 112. - Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot inkomsten die begrepen zijn in de in artikel17, §1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde lijfrenten of tijdelijke renten waarvan de verkrijgers aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners zijn.
Art. 113. - §1. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, inkomsten als vermeld in artikel 266, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 uitgezonderd, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, zomede tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer en van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§2 tot 6 gemaakte onderscheid.
§2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot:
1° inkomsten verleend of toegekend aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of aan ermede gelijkgestelde instellingen;
2°
a) inkomsten van schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in België gevestigde banken aan in het buitenland gevestigde banken;
b) inkomsten van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen, spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen afhangen, privé-spaarkassen die aan de controle van gezegde commissie zijn onderworpen of in artikel 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 vermelde financiële ondernemingen, aan spaarders niet-inwoners;
3° interest van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitzondering van hypothecaire obligatieleningen, eensdeels, en inkomsten als vermeld in artikel 19, §1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, anderdeels, die, zelfs ter uitvoering van een overeenkomst die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van die interest of inkomsten legt, worden verleend of toegekend aan:
a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;
c) beroepsbeleggers;
d) privé-spaarders.
§3. Met betrekking ofwel tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die zijn uitgegeven door de Staat, de provincies, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen of door internationale of supranationale instellingen naar publiek recht waarvan België lid is, die van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld krachtens de samengeordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen of krachtens vóór de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen geldende bijzondere wettelijke bepalingen, ofwel tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer ofwel tot inkomsten van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien op:
a) loten en premies, ongeacht de verkrijgers;
b) de interest van de lening 3,5 pct. 1965-2005 van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer, wie ook de verkrijgers zijn;
c) de interest van de 2,5 pct. schuld van de Belgische Staat waarvan de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn.
§4. Met betrekking tot inkomsten waarvoor krachtens de voorgaande §§2 en 3 niet van de inning van de roerende voorheffing wordt afgezien, wordt de roerende voorheffing geheven tegen een tarief van 12,5pct.
§5. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten en van schuldvorderingen en leningen, die niet van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld en die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van de belastbare inkomsten leggen, heeft deze laatste het recht op die inkomsten het overeenkomstig artikel 234 bepaalde gedeelte van de voorheffing in te houden.
§6. De in §§2 tot 5 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing is van toepassing op de inkomsten die zijn behaald tot het vervallen van de in de overeenkomst bepaalde vaste termijn of tot het verstrijken van een tijdperk dat, aanvangend op 5 december 1962, gelijk is aan de in het contract van lening bedongen opzeggingstermijn; die termijn of dat tijdperk wordt beoordeeld ongeacht de clausules van na 1december 1962 verstrijkende overeenkomsten die eventueel stilzwijgend uitstel of verlenging ervan bedingen.
Art. 114. - §1. Met betrekking tot inkomsten van deposito's met vaste termijn of met opzeggingstermijn die vóór 1 december 1962 aan depositarissen zijn toevertrouwd, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§2 tot 6 gemaakte onderscheid.
§2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot inkomsten van deposito's, die worden verleend of toegekend:
a) aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of aan ermede gelijkgestelde instellingen;
b) door in België gevestigde banken aan in het buitenland gevestigde banken;
c) door in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen, spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen afhangen, privé-spaarkassen die aan de controle van gezegde commissie zijn onderworpen of in artikel 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 vermelde financiële ondernemingen, aan spaarders niet-inwoners.
§3. Met betrekking tot inkomsten waarvoor krachtens voorgaande §2 niet van de inning van de roerende voorheffing wordt afgezien, wordt de roerende voorheffing geheven tegen een tarief van 12,5 pct.
§4. Met betrekking tot inkomsten die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van de belastbare inkomsten leggen, heeft deze laatste het recht op die inkomsten het overeenkomstig artikel 234 bepaalde gedeelte van de voorheffing in te houden.
§5. De in §§2 tot 4 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing is van toepassing op de inkomsten die zijn behaald tot het vervallen van de in de overeenkomst bepaalde vaste termijn of tot het verstrijken van een tijdperk dat, aanvangend op 5 december 1962, gelijk is aan de in het contract van deposito bedongen opzeggingstermijn; die termijn of dat tijdperk wordt beoordeeld ongeacht de clausules van na 1 december 1962 verstrijkende overeenkomsten die eventueel stilzwijgend uitstel of verlenging ervan bedingen.
§6. Worden niet als opzeggingstermijn in de zin van dit artikel aangemerkt, de wettelijke of overeengekomen termijnen die slechts een waarborg uitmaken die de depositaris wenst aan te voeren.
Art. 115. - §1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in de artikelen 17, §1, en 90, 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten die worden verleend of toegekend aan ter uitvoering van artikel 145/16, 1°, van hetzelfde Wetboek erkende pensioenspaarfondsen.
§2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in de artikelen 17, §1, en 90, 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten die worden verleend of toegekend aan houders van een in artikel 145/16, 2°, van hetzelfde Wetboek bedoelde individuele spaarrekening, met betrekking tot de in die rekening begrepen activa.
Art. 116. - Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in de artikelen 17 en 90, 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten, andere dan dividenden van Belgische oorsprong, die worden verleend of toegekend aan beleggingsvennootschappen vermeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten.
Art. 117. - §1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:
1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:
a) artikel 107, §2, 1° tot 5°, a;
b) de artikelen 107, §2, 7° en 113, §2, 2°, a, en 3°;
c) de artikelen 107, §3, en 113, §3, a en b, en §4;
2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109;
3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, §2, b, en §3;
4° inkomsten vermeld in artikel 111.
§2. De in artikel 106, §2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:
a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.
§3. De in de artikelen 106, §3, en 110, 4°, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, §3, erkend beleggingsfonds.
§4. De in artikel 106, §5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:
a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, §5, een moedermaatschappij is van een andere Lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;
b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct. in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.
§5. De in artikel 106, §6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:
a) een binnenlandse vennootschap is;
b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct. heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.
§6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, §7, 107, §2, 5°, b tot e, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, §2, 2°, b, en §3, c, en 114, §2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:
a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.
§7. De in artikel 115, §1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 145/16, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
§8. De in artikel 115, §2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 145/16, 2°, van hetzelfde Wetboek.
§9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.
§10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel17, §1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de Administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.
§11. In niet in §§1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.
§12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.
Art. 118. - §1. Met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van Belgische oorsprong, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien onder de volgende voorwaarden:
1° voor inkomsten vermeld in artikel 107, §2, 5°, b:
- de schuldenaar van de inkomsten moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, §6, vermelde attest;
- de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben;
- de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam zijn ingeschreven;
2° voor inkomsten vermeld in artikel 107, §2, 8°, a:
- de in artikel 117, §11, vermelde voorwaarden tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten zijn nageleefd;
- de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben;
- de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam zijn ingeschreven;
3° voor inkomsten vermeld in de artikelen 107, §2, 8°, b en 113, §2, 1°:
- de in artikel 117, §11, vermelde voorwaarden tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten zijn nageleefd;
- de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben;
- de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel bij de uitgever op naam zijn ingeschreven ofwel aan toonder zijn en in België in open bewaring gegeven zijn bij een bank, bij een openbare kredietinstelling of bij een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is onderworpen;
4° voor inkomsten vermeld in artikel 115, §1:
- de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, §7, vermelde attest;
- de rentegevende effecten moeten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten betrekking hebben in de beleggingen van het pensioenspaarfonds begrepen zijn;
- de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, ofwel aan toonder zijn en in België in open bewaring gegeven zijn bij een in artikel 145/15, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde instelling, onderneming of beursvennootschap;
5° voor inkomsten vermeld in artikel 115, §2:
- de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, §8, vermelde attest;
- de rentegevende effecten moeten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten betrekking hebben in de activa van dezelfde individuele spaarrekening begrepen zijn;
- de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, ofwel aan toonder zijn en in België in open bewaring gegeven zijn bij een in artikel 145/15, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde instelling, onderneming of beursvennootschap;
6° voor inkomsten vermeld in artikel 116:
- de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, §9, vermelde attest;
- de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben;
- de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel bij de uitgever op naam zijn ingeschreven ofwel aan toonder zijn en in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is onderworpen.
§2. Met betrekking tot niet in §1, 3° tot 6°, vermelde effecten aan toonder, kunnen parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, pensioenspaarfondsen, houders van een individuele spaarrekening of beleggingsvennootschappen vermeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, overeenkomstig artikel 119 teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde roerende voorheffing op de desbetreffende inkomsten.
Art. 119. - §1. Mits daartoe, in de vormen en termijnen die zijn voorgeschreven in artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, een bezwaarschrift in te dienen bij de directeur van de directe belastingen van de provincie of het gewest in wiens ambtsgebied de roerende voorheffing is gestort, kan de teruggave van de bij de bron geïnde roerende voorheffing worden verkregen door:
1° parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, in de gevallen waarin die voorheffing aan de bron is geheven zonder te letten op de hoedanigheid van de verkrijgers;
2° spaarders niet-inwoners, in de gevallen waarin die voorheffing aan de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten;
3° pensioenspaarfondsen vermeld in artikel 115, §1, in de gevallen waarin die voorheffing bij de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten;
4° houders van individuele spaarrekeningen vermeld in artikel 115, §2, in de gevallen waarin die voorheffing bij de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten;
5° beleggingsvennootschappen vermeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten.
Wanneer de in artikel 118 vermelde effecten zijn verkregen tussen twee vervaldagen van de inkomsten, kunnen de koper en de verkoper teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde roerende voorheffing die betrekking heeft op het pro rata van de bruto-interesten waarvan elk van hen werkelijk het genot of de beschikking heeft gehad.
Wanneer het evenwel gaat om effecten vermeld in artikel 118, §1, 1°, is de teruggave van de roerende voorheffing in voorkomend geval beperkt tot de voorheffing die betrekking heeft op de interest van de periode waarin de rentegevende effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam bij de uitgever.
§2. Met betrekking tot de in artikel 118, §1, 1°, vermelde effecten, uitgegeven door de Staat of door het Wegenfonds en vervreemd of verkregen tussen twee vervaldagen van de inkomsten, is de Administratie der thesaurie gemachtigd, voor de periode waarin de rentegevende effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam in het Grootboek der Staatsschuld, aan de verkoper en aan de verkrijger een bedrag te storten dat gelijk is aan de roerende voorheffing die betrekking heeft op het pro rata van de bruto-interest dat elk van hen werkelijk heeft verkregen of waarover hij werkelijk heeft kunnen beschikken.
De in het eerste lid vermelde storting wordt uitgevoerd op voorwaarde dat de betrokken spaarder niet-inwoner de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgestelde voorschriften naleeft.
Art. 119bis. - (1)§1. Voor de toepassing van artikel 269, derde lid, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten de aandelen aan toonder vanaf hun uitgifte permanent in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is onderworpen.
[(1) Hoewel de bepalingen van dit art. slechts op 28.9.1995 in werking treden, worden zij volledigheidshalve nu reeds in de commentaar opgenomen (zie inz. 261/97 e.v.).]
Aan de voorwaarde van permanente open bewaargeving is voldaan indien:
1° de aandelen, met het oog op hun open bewaargeving en vanaf hun materiële uitgifte, door de emitterende vennootschap worden overhandigd aan een in het eerste lid vermelde instelling die door de bewaargever bij de inschrijving op de aandelen werd aangewezen, en
2° de open bewaargeving ononderbroken gehandhaafd is gebleven tot op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend.
§2. Voor aandelen waarvoor toepassing wordt gemaakt van artikel269, derde lid, b, van voormeld Wetboek moet de emitterende vennootschap bij de materiële uitgifte ervan die aandelen doen identificeren door middel van een speciaal codenummer dat door het Secretariaat voor Roerende Waarden wordt toegekend.
De emitterende vennootschap moet het Secretariaat voor Roerende Waarden in kennis stellen van de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend, zomede van het belastbare brutobedrag van de coupon, opdat dit Secretariaat deze informatie zou kunnen mededelen aan de bewaarnemende instellingen die erom vragen.
§3. Bij de toekenning of betaalbaarstelling van het dividend moeten de in §1, eerste lid, vermelde instellingen:
- per emitterende vennootschap een globaal attest opstellen waarin het aantal aandelen opgegeven wordt dat voldoet aan de hogervermelde voorwaarde van permanente open bewaargeving;
- dit attest bezorgen aan de emitterende vennootschap.
De emitterende vennootschap moet de voormelde attesten als bewijs bij haar aangifte in de roerende voorheffing voegen.
§4. In geval de aandelen van bewaarnemende instelling veranderen, wordt voor de toepassing van §1, tweede lid, 2°, geacht dat de open bewaargeving niet onderbroken wordt indien deze verrichting gebeurt tussen instellingen als vermeld in §1 en voor zover:
- de verrichting plaatsheeft zonder de afgifte van de aandelen aan de bewaargever;
- de eerste instelling aan de nieuwe instelling een attest uitreikt waarin zij bevestigt dat de betrokken aandelen tot op de dag van de voormelde verrichting het voorwerp hebben uitgemaakt van een open bewaargeving als vermeld in §1.
Art. 234. - Wanneer de last van de mobiliënbelasting of van de roerende voorheffing, krachtens vóór 1 december 1962 of vanaf 1 december 1962 tot en met 31 december 1966 gesloten overeenkomsten, op de schuldenaar van de inkomsten is gelegd, heeft deze het recht, op vanaf 1januari 1967 verleende of toegekende belastbare inkomsten, het verschil in te houden tussen de roerende voorheffing die ter uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van dit besluit is verschuldigd en die waarvan hij vóór die laatste datum de last op zich nam.
Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, worden de door de schuldenaar van het inkomen gedragen roerende voorheffing en de aan de bron in te houden roerende voorheffing bepaald als volgt:
1° met betrekking tot interest van vóór 1 december 1962 uitgegeven Belgische overheidsfondsen die niet van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld en die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar leggen:
a) is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 2/98 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen;
b) is de aan de bron in te houden roerende voorheffing gelijk aan 10,5 pct. van hetzelfde bedrag.
2° met betrekking tot andere inkomsten die worden verleend of toegekend ter uitvoering van:
a) vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar leggen:
- is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 2/98, 3/97, 4/96, 6/94 of 8/92 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen, naargelang dit inkomen vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 juli 1966 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, aan de roerende voorheffing was onderworpen tegen een tarief van respectievelijk 2,4 pct., 3pct., 4 pct., 6 pct. of 8pct.;
- is de aan bron in te houden roerende voorheffing respectievelijk gelijk aan 10,5/98, 9,5/97, 8,5/96, 6,5/94 of 4,5/92 van hetzelfde bedrag, volgens het onderscheid dat hierboven wordt gemaakt met betrekking tot het tarief van de roerende voorheffing;
b) overeenkomsten die vanaf 1 december 1962 tot en met 31december 1966 zijn gesloten en de last van de roerende voorheffing op de schuldenaar leggen:
- is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 15/85 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen;
- is de aan de bron in te houden roerende voorheffing gelijk aan 10/85 van hetzelfde bedrag.
Nummer 261/2
Voor een goed begrip van de uiteengezette stof, wordt de commentaar op de artikelen 261 tot 269, WIB 92, in 4 delen verdeeld.
Eerste deel
Dit deel behandelt in eerste instantie de gemene bepalingen geldend voor alle aan de RV onderworpen inkomsten (art. 261 tot 263 en 267 tot 269, WIB 92), d.w.z. :
- de aard van de aan de RV onderworpen inkomsten, hetzij de inkomsten van roerende goederen en kapitalen (art. 17 tot 20, WIB 92), hetzij sommige diverse inkomsten van roerende aard (art. 90, WIB 92), van Belgische of buitenlandse oorsprong;
- de schuldenaars van de RV, hetzij de schuldenaar van de inkomsten, hetzij een in België gevestigde tussenpersoon, hetzij de verkrijger van de inkomsten;
- het verschuldigd zijn van de RV, wat voortvloeit uit de toekenning of de betaalbaarstelling van de inkomsten;
- de berekeningswijze van de RV (tarief en belastbare grondslag) en de modaliteiten van aangifte en storting ervan.
Bij de bespreking van deze gemene bepalingen wordt geen indeling gemaakt volgens de oorsprong van de inkomsten. Zij zijn algemeen van toepassing. Een onderscheid volgens de oorsprong van de inkomsten wordt evenwel gemaakt voor wat het ontstaan van de belastingschuld en de schuldenaars van de RV betreft.
Vervolgens worden de aan de inkomsten van buitenlandse oorsprong gemene regelen behandeld, inz. de vigerende controlemaatregelen m.b.t. die inkomsten die in België worden geïnd.
Tenslotte wordt het stelsel uiteengezet dat van toepassing is op de aan de internationale instellingen toegekende inkomsten enerzijds en op de inkomsten van sommige verrichtingen verwezenlijkt in het algemeen belang van de Schatkist anderzijds.
Tweede deel
Dit deel omschrijft de bijzondere bepalingen eigen aan elke categorie van de in beginsel aan de RV onderworpen inkomsten. De complexiteit van deze stof bestaat in grote mate uit de talrijke uitzonderingen op de grondbeginselen betreffende de inning van de RV. Deze afwijkingen die afhankelijk zijn van de hoedanigheid van de verkrijger van de inkomsten (of, in bepaalde gevallen, van de schuldenaar), zijn opgenomen hetzij in de art. 264 en 265, WIB 92 of in bijzondere wetten (in die gevallen spreekt men van een vrijstelling), hetzij in een koninklijk besluit genomen tot uitvoering van art. 266, WIB 92 (in die gevallen spreekt men van een verzaking van de inning van RV). De verzaking van de inning van RV is in bepaalde gevallen onvoorwaardelijk (art. 117, § 1, KB/WIB 92) en, in andere gevallen, onderworpen aan de naleving van bepaalde voorwaarden en aan de vervulling van bepaalde formaliteiten zoals vermeld in de art. 117, § 2 tot 12 en 118, § 1, KB/WIB 92 (overhandiging van een attest, permanentievoorwaarde, eigendom of vruchtgebruik van de rentegevende effecten en inschrijving op naam of in open bewaargeving van deze effecten).
De opbouw van dit deel is gesteund op de indeling en de volgorde van het KB/WIB 92. Na de categorieën verkrijgers te hebben gedefinieerd, ten gunste van wie van de inning van RV kan worden afgezien (art. 105, KB/WIB 92), zal achtereenvolgens de aandacht worden gegeven aan de bijzonderheden inzake RV m.b.t.:
- dividenden (art. 106, KB/WIB 92);
- inkomsten van vastrentende effecten(met inbegrip van de in art. 90, 6°, WIB 92, vermelde loten van effecten van leningen), dit zijn inz. obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten (art. 107 en 108, KB/WIB 92);
- inkomsten van schuldvorderingen en leningen (art. 107, KB/WIB 92);
- inkomsten van gelddeposito's (art. 110, KB/WIB 92);
- royalty's en diverse inkomsten van roerende aard, andere dan loten van effecten van leningen (art. 111, KB/WIB 92);
- inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten (art. 112, KB/WIB 92).
De in beginsel belastbare inkomsten, de niet belastbare inkomsten, de vrijstellingen, de verzakingen van de inning van RV, de eventuele bijzonderheden m.b.t. de inkomsten van buitenlandse oorsprong en sommige bijzondere gevallen worden, in beginsel, voor elk van deze inkomsten onderzocht.
Tenslotte behandelt dit deel de teruggave van de RV ten gunste van bepaalde verkrijgers onder bepaalde duidelijk omschreven voorwaarden (art. 118, § 2 en 119, KB/WIB 92) .
Derde deel
Hier worden de bijzondere bepalingen behandeld aangaande enerzijds de beleggingsvennootschappen (art. 106, § 7, 116, 117, §§ 6 en 9 en 118, § 1, 6° en §2, KB/WIB 92), de beleggingsfondsen (art. 109 en 117, § 1, 2°, KB/WIB 92), de erkende coördinatiecentra en ondernemingen gevestigd in tewerkstellingszones (art. 29, W 11.4.1983 en art. 110, 6° en 117, § 11, KB/WIB 92) zowel in hun hoedanigheid van schuldenaar als van verkrijger van de inkomsten en anderzijds de inkomsten van roerende waarden begrepen in spaarrekeningen ( art. 115, 117, §§ 7 en 8 en 118, § 1, 4° en 5°, KB/WIB 92)
Vierde deel
Dit deel heeft betrekking op de tijdelijke stelsels en overgangsstelsels die nog van toepassing kunnen zijn (art. 266, 1e lid, 1° en 507, WIB 92 en art. 107, § 2, 5°, c tot e en §§ 4 en 5, 113, 114, 117, § 1, 1°, b) en c) en §§ 6 en 11, 118, § 1, 3° en 234, KB/WIB 92).
III. GEMENE BEPALINGEN GELDEND VOOR AAN DE RV ONDERWORPEN INKOMSTEN
A. AAN DE RV ONDERWORPEN INKOMSTEN
1. Algemeen
Nummer 261/3
Uit de art. 261 en 262, WIB 92, vloeit voort dat de aan de RV onderworpen inkomsten de in art. 17, WIB 92, vermelde inkomsten van roerende goederen en kapitalen omvatten, met uitzondering van de in art. 21, WIB 92, bedoelde inkomsten, evenals bepaalde in art. 90, 5° tot 7°, WIB 92, vermelde diverse inkomsten van roerende aard.
Voor meer bijzonderheden wordt verwezen naar de commentaar op de art. 17 tot 21 en 90, WIB 92 (begripsomschrijving van sommige inkomsten). Terherinnering zullen evenwel de inkomsten, die in beginsel in het toepassingsgebied van de RV vallen, in 261/5 tot 10 worden opgesomd.
Nummer 261/4
In dit deel wordt geen enkel onderscheid gemaakt tussen inkomsten van Belgische oorsprong en inkomsten van buitenlandse oorsprong (zelfs indien de oorsprong van de inkomsten soms een invloed uitoefent op de inning van de RV), aangezien de inkomsten uit buitenlandse roerende waarden, uit schuldvorderingen op het buitenland, uit in het buitenland gedeponeerde geldsommen en alle andere inkomsten van buitenlandse oorsprong van dezelfde aard zijn als die van Belgische oorsprong.
2. Inkomsten van roerende goederen en kapitalen
a) Dividenden
Nummer 261/5
Deze inkomsten worden in art. 18, WIB 92 gedefinieerd en omvatten :
1° de gewone dividenden, met name winsten die gedurende de exploitatie van de vennootschap aan welke aandelen of winstbewijzen ook worden toegekend, ongeacht de herkomst van die inkomsten en de vorm waarin zij voorkomen;
2° de dividenden uit bijzondere verdelingsverrichtingen :
- de terugbetalingen van maatschappelijk kapitaal;
- de aflossingen van het kapitaal;
- de verkrijging door een vennootschap van haar eigen aandelen;
- de gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap, ingevolge het overlijden, de uittreding of de uitsluiting van een vennoot;
- de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap, ingevolge haar ontbinding en vereffening of ingevolge met vereffening gelijkgestelde verrichtingen;
3° onder bepaalde voorwaarden, de interesten van voorschotten die door de bestuurders en door de vennoten aan hun vennootschap worden toegestaan.
b) Interesten
Nummer 261/6
Deze inkomsten worden in art. 19, WIB 92, gedefinieerd en omvatten :
1° interest, achterstallige rente, premies en alle andere opbrengsten van al dan niet vastrentende effecten, van niet door effecten vertegenwoordigde leningen en schuldvorderingen en van gelddeposito's die men kan onderverdelen in :
- inkomsten van al dan niet vastrentende effecten (zie 2/18 tot 33 en 19/2 tot 21);
- inkomsten van niet door effecten vertegenwoordigde leningen en schuldvorderingen, bv. handelspapier en voorschotten (zie 19/22 tot 29);
- inkomsten van gelddeposito's, met inbegrip van de in art. 19, §3, WIB 92, vermelde opbrengsten uit cessie-retrocessieverrichtingen (zie 19/30);
2° de in art. 10, § 2, WIB 92 vermelde termijnen die voortkomen van bepaalde overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend, met uitzondering van het in die termijnen begrepen gedeelte dat dient om het in het gebouw belegde kapitaal of, als het een bestaand gebouw betreft, de verkoopwaarde ervan, volledig weer samen te stellen (zie inz. onroerende leasing) (zie 19/37 tot 39);
3° de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven betreffende levensverzekeringscontracten met gewaarborgd rendement die de belastingplichtige individueel heeft gesloten en waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot een belastingvermindering voor het lange termijnsparen met toepassing van de art. 145/1 tot 145/20 (voor meer bijzonderheden, zie circ. 17.10.1995 nr. Ci.RH. 231/465.838, Bull. 755).
c) Royalty's
Nummer 261/7
Deze inkomsten zijn beoogd in art. 17, § 1, 3°, WIB 92 en worden gedefinieerd als de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen (zie 17/2 tot 7).
d) Inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten aangelegd onder bezwarende titel
Nummer 261/8
Deze inkomsten worden in de art. 17, § 1, 4° en 20, WIB 92, gedefinieerd (zie 17/8 tot 23).
Het betreft de inkomsten, begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten (met uitzondering van diegene die de aard hebben van met beroepsinkomsten gelijkgestelde pensioenen) die onder bezwarende titel aangelegd zijn :
- ten laste van enige rechtspersoon of onderneming;
- door middel van stortingen die zijn verricht of kapitalen die zijn afgestaan na 1.1.1962.
3. Diverse inkomsten van roerende aard
Nummer 261/9
De hier bedoelde inkomsten zijn de inkomsten als vermeld in art. 20, 5° tot 7°, WIB 92, en omvatten :
1° inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen (zie 90/26 tot 31);
2° loten van effecten van leningen (zie 90/32);
3° opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht (zie90/33 en 34).
4. Inkomsten toegerekend op de resultaten van Belgische inrichtingen van niet-inwonende belastingplichtigen
Nummer 261/10
Hier bedoeld zijn de interesten, royalty's, inkomsten begrepen in bepaalde lijfrenten of tijdelijke renten (art. 17, § 1, 2° tot 4°, WIB 92) en loten van effecten van leningen (art. 90, 6°, WIB 92) voor zover zij worden toegerekend op de resultaten van inrichtingen waarover aan de BNI onderworpen belastingplichtigen in België beschikken.
1. Algemeen
Nummer 261/11
Over het algemeen gebeurt de inning van de RV door inhouding aan de bron zelf van de inkomsten.
Op die regel zijn evenwel enkele uitzonderingen, in die zin dat de RV door de verkrijger van de in 261/5 tot 10 vermelde inkomsten of opbrengsten verschuldigd is na inning ervan, inz. in gevallen waarin de in het vorige lid bedoelde regel niet kan worden toegepast m.b.t. inkomsten of opbrengsten - inz. van buitenlandse oorsprong, maar ook voor bepaalde inkomsten van Belgische oorsprong - waarvoor de RV ten name van de verkrijgers een definitieve belasting vormt (b.v. in de RPB).
De art. 261 en 262, WIB 92, duiden de schuldenaars aan van de RV :
- de eerste bepaling betreft de gevallen waarin de RV bij de bron wordt geheven bij de schuldenaar van de inkomsten van Belgische oorsprong of door elke in België gevestigde tussenpersoon die optreedt bij de betaling van inkomsten van buitenlandse oorsprong die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een inhouding van die voorheffing door een vorige tussenpersoon;
- de tweede bepaling somt in afwijking van de eerste bepaling, de gevallen op waarin de RV door de verkrijgers zelf van de inkomsten verschuldigd is.
2. Inkomsten van Belgische oorsprong
a) Inhouding aan de bron en betaling van de RV door de schuldenaar van de inkomsten
Nummer 261/12
Uit art. 261, WIB 92, volgt dat - onder voorbehoud van het bepaalde in art. 262, WIB 92 (zie 261/17 en 18), de RV op de in 261/5 tot 10 vermelde inkomsten van Belgische oorsprong steeds verschuldigd is door de schuldenaar zelf van die inkomsten, d.w.z. :
1° de rijksinwoners, met inbegrip van inz. notarissen, rentmeesters en zaakvoerders voor de inkomsten die zij betalen of verschuldigd zijn;
2° de binnenlandse vennootschappen, inz. m.b.t. de inkomsten uit hun aandelen, obligaties en andere schuldvorderingen wegens geldleningen;
3° de verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen en aan de RPB onderworpen rechtspersonen, met inbegrip van inz. de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, gemeenten en de overige Belgische openbare inrichtingen of instellingen voor de inkomsten uit de effecten die ze hebben uitgegeven;
4° de ESV en de EESV, want hoewel zij worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten voor de toepassing van de inkomstenbelastingen, behouden zij evenwel de rechtspersoonlijkheid voor de andere fiscale verplichtingen, zoals voor de aangifte en de storting van RV op de roerende inkomsten die zij als schuldenaar toekennen aan andere verkrijgers dan hun leden (zie 29/43 e.v. en 179/29);
5° de Belgische inrichtingen van aan de BNI onderworpen belastingplichtigen, voor de inkomsten toegerekend op de resultaten van die inrichtingen en bedoeld in 261/10.
Volgende verduidelijkingen werden door de rechtspraak aangebracht :
- al wie in België verblijft of woont en uit welken hoofde ook inkomsten of interesten betaalt, moet op grond van art. 20, § 1, 3*, SWIB (thans art. 261, WIB 92), de op die inkomsten of interesten verschuldigde mobiliënbelasting (MB thans de RV) betalen (Cass., 18.6.1928, Pas. 1928, I, blz. 199 - Renard, S.V.R.IV, blz. 127, Bull. 32);
- noch art. 20, SWIB (thans art. 261, WIB 92) noch enige andere wettelijke bepaling doet de verplichting opgelegd door dit artikel wat de inhouding en de storting van de MB (thans de RV) betreft, afhangen van de wijze waarop de betaling van het belastbare inkomen gebeurt of van de omstandigheden waarin de inhouding moet geschieden; het is derhalve nutteloos dat, om zich aan de betaling van de MB (van de RV) te onttrekken, een Belgische vennootschap de praktische onmogelijkheid zou inroepen om de belasting aan de bron in te houden door het feit dat de buitenlandse bank, die haar geld heeft voorgeschoten, zich de verschuldigde interesten toeëigent door op iedere vervaldag het debet van de rekening van de Belgische vennootschap te verhogen en zich vervolgens betaalt door inningen in het buitenland (Brussel, 31.12.1940, NV "Navon en Misrahi", niet gepubliceerd).
Nummer 261/13
De inhouding van RV is van dwingende aard in die zin dat voormelde schuldenaars van de RV overeenkomstig art. 261, WIB 92 die RV op de belastbare inkomsten moeten inhouden, ongeacht de overeenkomst die daaromtrent met de verkrijger van de inkomsten is getroffen.
Nummer 261/14
Evenwel wordt opgemerkt dat, volgens de parlementaire werkzaamheden betreffende de W 20.11.1962 houdende de hervorming van de inkomstenbelastingen (V 1013 - Bull. 392), de bepalingen van art. 261, WIB 92 geenszins een hinderpaal zijn voor de toepassing van de regelen van het burgerlijk recht en, met name, voor de vrijheid van de partijen om overeen te komen wie - de schuldenaar of de verkrijger van de inkomsten - de erop betrekking hebbende RV effectief zal dragen; wat door de overeenkomst onder partijen niet kan worden gewijzigd, is de verplichting van de schuldenaar om de RV aan de fiscus te storten ter ontlasting van zijn schuldeiser (zie Senaat, Verslag van de Commissie voor de Financiën, zitting 1961-1962, Doc. nr. 366, blz. 247).
Dit standpunt is uitdrukkelijk bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 24.12.1968, inzake graaf Baudouin van der Burch (Pas. 1969, I, blz. 382, Bull. 469).
Nummer 261/15
De Interprofessionele effectendeposito- en girokas (CIK) - waarvan sprake is in 44/83 - is een instelling waarvan de hoofdactiviteit beperkt is tot verrichtingen van boekhoudkundige en administratieve aard en die in feite niet tussenbeide komt bij de betaling van de inkomsten, opgebracht door de in rekening-courant aangenomen waarden.
Derhalve dient zij, inz. met betrekking tot buitenlandse aandelen en obligaties, geen enkele van de formaliteiten te vervullen waartoe de tussenpersonen, die de coupons van dergelijke effecten uitbetalen, gehouden zijn (zie 261/19).
Die formaliteiten rusten op de aangeslotenen van de CIK (inz. de banken en de beursvennootschappen) voor zover deze laatsten in België gevestigd zijn.
Nummer 261/16
In geval van een lening verkregen met tussenkomst van een derde, is deze derde de RV verschuldigd (zie 261/392), behalve indien deze laatste optreedt als solidaire medeschuldenaar voor de betaling van de interesten en voor de terugbetaling van het kapitaal (zie 261/393).
b) Betaling van de RV door de verkrijger van de inkomsten
Nummer 261/17
Op het stelsel van inhouding aan de bron voor inkomsten van Belgische oorsprong bestaan twee categorieën van uitzonderingen.
De eerste categorie heeft betrekking op :
1° inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op in art. 90, 6°, WIB 92 bedoelde loten van effecten van leningen ingeval die inkomsten zonder enige inhouding of storting van RV zijn toegekend of betaalbaar gesteld aan belastingplichtigen die aan de RPB zijn onderworpen;
2° inkomsten die voortkomen uit de verhuring van stofferende huisraad in gemeubileerde woningen, kamers of appartementen, wanneer de verkrijger van die inkomsten onderworpen is aan de RPB of de BNI (2);
3° inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen, of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet gelegen is binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen wanneer de verkrijger onderworpen is aan de RPB of de BNI;
4° opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht wanneer de verkrijger onderworpen is aan de RPB of de BNI.
In die gevallen is de RV door de verkrijger zelf van de inkomsten verschuldigd.
[ (2) Het valt te noteren dat de vennootschappen, die vóór 1.1.1990 in vereffening zijn gesteld, eveneens de RV verschuldigd zijn, wanneer zij dergelijke inkomsten innen of verkrijgen.]
Nummer 261/18
De tweede categorie betreft de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en loten van effecten van leningen die onrechtmatig met vrijstelling van RV zijn verkregen :
1° op grond van een onjuiste verklaring (art. 262, 4°, a, WIB 92);
2° op collectieve of individuele spaarrekeningen die niet voldoen aan de vereisten van art. 21, 8°, WIB 92 (art. 262, 4°, b, WIB 92) (zie 261/515).
In die gevallen wordt de RV van de verkrijger geëist.
3. Inkomsten van buitenlandse oorsprong
a) Inhouding en betaling van de RV door een in België gevestigde tussenpersoon
Nummer 261/19
De RV op inkomsten van roerende goederen en kapitalen of loten van effecten van leningen van buitenlandse oorsprong is verschuldigd door de tussenpersoon (bank, beursvennootschap, enz.) die in België deze inkomsten betaalt of op rekening toekent, tenzij hem wordt bewezen dat een vorige tussenpersoon de RV reeds heeft ingehouden (Gent, 7.1.1993, De Clercq, niet gepubliceerd).
In beginsel moet de RV dus door de eerste in België gevestigde tussenpersoon worden ingehouden en gestort.
Er wordt opgemerkt dat een onderneming van hypothecaire leningen als eerste in België gevestigde tussenpersoon wordt aangemerkt, wanneer de schuldenaar van de inkomsten in het buitenland is gevestigd (zie261/393).
Overeenkomstig art. 263, WIB 92 van de Koning bijzondere controlemaatregelen nemen (art. 96 tot 101, KB/WIB 92) om de betaling te waarborgen van de RV op inkomsten van vreemde waarden, van schuldvorderingen op of van gelddeposito's in het buitenland, die door bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon werden geïnd of verkregen. Die controlemaatregelen worden besproken in 261/146 tot 193.
b) Betaling van de RV door de verkrijger van de inkomsten
Nummer 261/20
De tussenpersoon wordt ontheven van zijn verplichtingen inzake inhouding en storting van de RV m.b.t. de roerende goederen en kapitalen en loten van effecten van leningen van buitenlandse oorsprong in de gevallen als bedoeld in 261/18 hiervoor (art. 262, 4°, WIB 92).
Hier ook gebeurt de terugvordering van de RV ten laste van de verkrijger.
Nummer 261/21
Bovendien is in sommige gevallen met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong die rechtstreeks in het buitenland - dus zonder bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon - worden geïnd, de verkrijger van de inkomsten de wettelijke schuldenaar van de RV.
Dit is het geval met :
1° dividenden (3) die ingevolge de art. 202 en 203, WIB 92, als DBI kunnen worden afgetrokken (voor meer bijzonderheden, zie commentaar op art. 199, WIB 92) en werden verkregen door buitenlandse vennoot-schappen en lichamen die overeenkomstig art. 233, WIB 92, aan de BNI/ven. zijn onderworpen (art. 262, 2°, WIB 92);
2° de hierna vermelde inkomsten wanneer zij zijn verkregen door aan de RPB onderworpen belastingplichtigen, voor wie de RV een definitieve belasting vormt :
[ (3) Met inbegrip van de inkomsten van certificaten van buitenlandse gemeenschappelijke beleggingsfondsen voor zover zij betrekking hebben op dividenden van buitenlandse oorsprong.]
a) inkomsten van roerende goederen en kapitalen, met inbegrip van de inkomsten die voortkomen uit de verhuring van stofferende huisraad in gemeubileerde woningen, kamers of appartementen (art. 262, 1°, b en 3°, WIB 92);
b) loten van effecten van leningen (art. 262, 1°, b, WIB 92).
c) inkomsten verkregen buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet gelegen is binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen (art. 262, 3°, WIB 92);
d) de opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht (art. 262, 3°, WIB 92);
e) inkomsten van vastrentende effecten wanneer die effecten vóór de vervaldag van de inkomsten worden vervreemd (art. 262, 5°, WIB 92).
Nummer 261/22
Bovendien zijn de vóór 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschappen, overeenkomstig de bepalingen van de art. 294 en 333, §1, 9°, W 22.12.1989 houdende fiscale bepalingen (V 2019, Bull. 691), de RV verschuldigd op de dividenden, interesten en royalty's (art. 17, 1° tot 3°, WIB 92) alsmede op de in 261/21, 2e lid, c) en d), vermelde inkomsten, die zij zonder bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon rechtstreeks in het buitenland innen of verkrijgen.
Nummer 261/23
...
4. Aan de RV onderworpen inkomsten toegerekend op de resultaten van Belgische inrichtingen van niet-inwonende belastingplichtigen
Nummer 261/24
In samenhang met wat in 261/10 is bepaald zijn de daarin vermelde niet-inwonende belastingplichtigen de RV verschuldigd uit hoofde van de interesten, royalty's, inkomsten begrepen in bepaalde renten en loten van effecten van leningen die op de resultaten drukken van de Belgische inrichtingen als bedoeld in art. 229, § 1, WIB 92 (art. 261, 1°, WIB 92).
Nummer 261/25
De in 261/292 tot 481 opgenomen richtlijnen met betrekking tot de in nr. 261/24 bedoelde categorieën van inkomsten zijn van toepassing indien die inkomsten als zodanig door de Belgische inrichtingen van niet-inwonende belastingplichtigen worden betaald of toegekend.
Nummer 261/26
Betreft het daarentegen aan de RV onderworpen inkomsten toegerekend op de resultaten van voormelde inrichtingen, zonder door deze laatsten werkelijk te zijn betaald of toegekend :
- dan moet de belastbare grondslag worden beperkt tot het als beroepskost aangenomen bedrag. Die beperking is uiteraard niet van toepassing op het gedeelte van de toegerekende interesten dat als beroepskost moet worden verworpen overeenkomstig art. 55, WIB 92; wanneer omtrent dat bedrag een betwisting ontstaat op het stuk van de vaststelling van het in de BNI/nat. pers. of BNI/ven. belastbare inkomen, behoort het evenwel de RV te vorderen op een bedrag dat overeenstemt met de kosten waarop de belastingplichtige aanspraak maakt en de aanslag in de RV mag slechts worden verminderd nadat het geschil omtrent de beroepskosten definitief is afgehandeld;
- dan is de RV altijd tegen het tarief van 25,75 of van 13,39 % verschuldigd (dus geen toepassing van de volledige of gedeeltelijke verzakingen van de inning van RV bepaald in de art. 107 tot 115, KB/WIB 92). Er wordt reeds op gewezen (261/36) dat, in het hier bedoelde geval, het tot RV aanleiding gevend feit zich voordoet op de laatste dag van het belastbare tijdperk waarvan de resultaten werden verminderd met de kosten die uit die toerekening volgen.
Nummer 261/27
Met inkomsten toegerekend op de resultaten van inrichtingen zonder door deze laatsten werkelijk te zijn betaald of toegekend, worden de inkomsten bedoeld die :
- werkelijk door niet-inwonende belastingplichtigen geheel of gedeeltelijk op hun Belgische inrichtingen worden verhaald vóór of nadat ze in het buitenland werden betaald of toegekend;
- niettegenstaande ze niet werkelijk worden verhaald, toch in mindering worden gebracht van de belastbare winsten of baten van de Belgische inrichtingen van niet-inwonende ondernemingen al dan niet bij toepassing van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting.
C. VERSCHULDIGD ZIJN VAN DE RV
1. Algemeen
Nummer 261/28
De tekst van art. 267, WIB 92 beoogt zowel de aan de bron verschuldigde RV als diegene die in bepaalde gevallen door de verkrijgers van de inkomsten verschuldigd is.
2. Ontstaan van de belastingschuld - RV op inkomsten van Belgische oorsprong
a) Algemene regel
Nummer 261/29
Wanneer de RV door de schuldenaar van de inkomsten verschuldigd is, ontstaat de belastingschuld zodra de inkomsten worden toegekend of betaalbaar gesteld; voor roerende inkomsten van Belgische oorsprong is de datum waarop de verkrijger de inkomsten werkelijk int zonder belang.
Nummer 261/30
Onder datum van toekenning of van betaalbaarstelling verstaat men de datum vanaf welke de verkrijger werkelijk over de inkomsten kan beschikken of ze kan opstrijken. Het feit dat het inkomen onmiddellijk kan worden geïnd, geeft aanleiding tot de belastingheffing. (Cass., 29.1.1917, "Compagnie mutuelle Eau, Gaz, Electricité", Pas. 1917, I, blz. 98; 13.6.1927, Visserie belge, Pas. 1927, I, blz. 254; 19.6.1962, Soc. "Maurice de Wilde Cie", Pas. 1962, I, blz. 1193, Bull. 395; Cass. 3.10.1967, NV "Comptoir Anversois d'Escompte", Pas. 1968, I, blz. 156, Bull. 456).
Wanneer de algemene vergadering van een NV niet zelf de datum heeft vastgesteld waarop de dividenden betaalbaar zullen worden gesteld en het bepalen van die datum aan de zorg van de raad van bestuur heeft overgelaten, is het van deze laatste datum af dat het inkomen door de aandeelhouder wordt verkregen en dat de RV verschuldigd is (Cass., 7.2.1967, NV "Metro-Goldwyn-Mayer", Pas. 1967, I, blz. 698, Bull. 450).
Met betrekking tot uitgiftepremies van vastrentende effecten is de RV verschuldigd vanaf de datum waarop de effecten terugbetaalbaar zijn (de RV is dus betaalbaar binnen 15 dagen na die datum; zie 261/141).
Nummer 261/31
"Toekenning" vindt niet alleen plaats wanneer de verkrijger werkelijk over het inkomen kan beschikken of dit kan innen, doch eveneens wanneer het inkomen ingeschreven wordt op een ten voordele van de verkrijger geopende rekening, zelfs indien die rekening onbeschikbaar is, mits de onbeschikbaarheid volgt uit een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst met de verkrijger.
De onbeschikbaarheid van het inkomen is dus in beginsel geen beletsel voor het ontstaan van de belastingschuld; de RV is verschuldigd wanneer het vaststaat dat het inkomen onbeschikbaar is ingevolge de wil of met de goedkeuring van de verkrijger of ingevolge een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst tussen de partijen.
Daarentegen, zo ingevolge een omstandigheid buiten de wil om van de rechthebbende (bv. blokkering in het buitenland van fondsen wegens een transfer- en gebruiksverbod) de rekening onbeschikbaar is, kan noch in feite noch in rechte van toekenning van inkomen worden gesproken en bestaat er bijgevolg -althans tot de effectieve opneming door de verkrijger- geen aanleiding tot heffing van RV.
De overschrijving van gekapitaliseerde interesten op het credit van de rekening op naam van een geldschieter is echter als een toekenning van inkomsten te beschouwen, indien het vaststaat dat de onbeschikbaarheid van de inkomsten het gevolg is of afhangt van de door de verkrijger gegeven toestemming.
In dat verband is gevonnist dat er toekenning is van de inkomsten wanneer de kapitalisatie van de interesten in het leencontract bedongen is en hun onbeschikbaarheid uit een uitdrukkelijke overeenkomst met de verkrijger voortvloeit, omdat die kapitalisatie een verrijking voor de ontlener uitmaakt en het inkomen door de toevoeging aan het geleende kapitaal geconcretiseerd is (Luik, 19.2.1969, Dr. Hubert Funk, Bull. 470).
Eveneens is een toekenning of betaalbaarstelling, de boeking door een vennootschap, als vaststaande schuld, van de totale som die door de houders van coupons van een obligatielening invorderbaar is, daar de vennootschap zodoende de netto-interesten ter beschikking van de rechthebbenden stelt (Cass., 3.10.1967 NV "Comptoir Anversois d'Escompte", Pas.1968, I, blz. 156, Bull. 456).
Nummer 261/32
Wanneer normaal op 1.11.1993 vervallen inkomsten van Belgische waarden op 1.4.1994 betaalbaar worden gesteld, is de RV op die laatste datum verschuldigd, d.w.z. op het ogenblik dat de interesten vatbaar zijn voor onmiddellijke inning (Cass., 19.6.1962, Soc. "Maurice de Wilde, ", Pas. 1962, I, blz. 1193, Bull. 395).
b) Wettelijke ficties
RV verschuldigd op inkomsten van gelddeposito's
Nummer 261/33
Overeenkomstig art. 267, 4e lid, WIB 92 worden de inkomsten van alle gelddeposito's geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het tijdperk waarop ze betrekking hebben, zelfs wanneer die inkomsten slechts na verloop van dat tijdperk in rekening worden gebracht. Voor interesten vergoed op rekeningen die b.v. op 31 december worden afgesloten, moet de RV dus ten laatste op 15 januari daaropvolgend worden betaald (zie 261/141).
Die bepaling wijzigt evenwel geenszins de regels die van toepassing zijn op interesten of opbrengsten van kapitalisatiecontracten (zie261/39 en 444).
RV verschuldigd op renten van geldsommen gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas
Nummer 261/34
Overeenkomstig art. 267, 5e lid, WIB 92, worden de renten van geldsommen gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op 31 december van ieder jaar.
RV verschuldigd door de verkrijger van de inkomsten
Nummer 261/35
Overeenkomstig art. 267, 6e lid, WIB 92, worden de inkomsten en opbrengsten uit hoofde waarvan de verkrijger wettelijk de enige schuldenaar van de RV is, geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld de laatste dag (4) van het belastbare tijdperk waarin ze zijn verkregen (zie 261/17, 18, 20 en 21).
[ (4) Die laatste dag is 31 december, inz. voor aan de RPB, aan de BNI/nat.pers. of aan de BNI/rechtspers. onderworpen belastingplichtigen (in geval het verhuurde goed geen Belgische inrichting is) en voor de aan de BNI/ven. onderworpen belastingplichtigen die niet of per kalenderjaar boekhouden.]
c) Bijzondere gevallen
Belgische inrichtingen van niet-inwoners
Nummer 261/36
Eenvoudigheidshalve mag ten aanzien van Belgische inrichtingen van niet-inwoners ook worden aangenomen dat het tot RV aanleiding gevende feit zich heeft voorgedaan op de laatste dag van het belastbare tijdperk waarin de in 261/27, bedoelde inkomsten op de resultaten zijn toegerekend in geval die inrichtingen die inkomsten niet werkelijk als zodanig hebben betaald of toegekend (zie 261/26).
Loten van effecten van leningen
Nummer 261/37
Sommige uitgiftetypes van leningen bepalen dat de loten betaalbaar zijn op de normale vervaldag van de interestcoupons maar dat ze zonder vergoeding van interesten, kunnen worden geïnd op een vroegere datum die kort bij de trekkingsdatum ligt.
In dat geval, moet worden geacht dat het tot RV aanleiding gevende feit zich als volgt voordoet :
- in beginsel op de normale vervaldatum van de coupons;
- ofwel op de datum van de werkelijke inning van de loten, indien de verkrijger gebruik maakt van de door de uitgiftevoorwaarden geboden mogelijkheid tot vervroeging.
Inkomsten van vastrentende effecten
Nummer 261/38
M.b.t. vastrentende effecten waarvan de interesten worden gekapitaliseerd of deze die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interesten en die worden uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest (kapitalisatiebons of zerobons), is de RV op de boven de uitgifteprijs toegekende som, in afwijking van het bepaalde in 261/31, slechts verschuldigd op de eindvervaldag van het effect of op het ogenblik van de vervroegde terugbetaling of de inkoop van het effect door de emittent.
Overeenkomstig art. 19, § 2, 2e lid, WIB 92, zijn die inkomsten ten name van elke opeenvolgende houder van de effecten belastbaar in verhouding tot het tijdperk waarin hij houder is geweest. Hoewel er op het ogenblik van de overdracht van de effecten tussen 2 vervaldagen toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten is geweest, is de RV op dat tijdstip niet verschuldigd. De RV is slechts verschuldigd op de vervaldag (vervaldag van de coupon of eindvervaldag) of op het ogenblik van de vervroegde terugbetaling of inkoop van het effect door de emittent.
Termijndeposito's met kapitalisatie van de interesten en kapitalisatiecontracten met of zonder mogelijkheid tot vervroegde opzegging van het contract
Nummer 261/39
Bepaalde kredietinstellingen hebben depositorekeningen op termijn ingevoerd waarvan de bijzonderheid niet alleen bestaat in de kapitalisatie van de interesten en de toekenning ervan op de vervaldag, maar eveneens in de mogelijkheid tot vervroegde opzegging van het contract, tegen betaling van een deel van de tot op de datum van de opzegging gelopen interesten (dat gedeelte wordt berekend tegen een rentevoet die lager is dan de rentevoet die van toepassing zou zijn indien het contract zijn normale vervaldag had bereikt).
Voor die depositorekeningen op termijn kan worden aangenomen dat de toekenning of betaalbaarstelling van de interesten plaatsheeft bij het verstrijken van de overeengekomen termijn of, in geval van vervroegde opzegging van het contract, op de datum van de opzegging.
Nummer 261/40
Zolang een eigenlijk kapitalisatiecontract loopt (zie 261/444), wordt de nemer geen eigenaar van de interesten die zich bij de gestorte premie(s) komen voegen; de kapitalisatievennootschap mag die interesten dus niet op het credit van een ten name van de kapitaliseerder geopende rekening boeken, maar moet in al haar balansen, op een passivarekening "wiskundige reserve" het verlopen gedeelte van haar verplichtingen tegenover haar klanten inschrijven, d.w.z. de som van de geïncasseerde premies en het bedrag van de desbetreffende samengestelde interest, berekend op de datum van de afsluiting van het boekjaar, volgens een wettelijk goedgekeurde methode.
De samengestelde interest wordt dus op de datum van het verstrijken van het contract aan de verkrijger toegekend waardoor de RV op dezelfde datum verschuldigd wordt.
Wanneer de contractant evenwel gebruik maakt van de mogelijkheid van afkoop, wordt de dag van de toekenning bepaald door de datum waarop zijn recht op de afkoopwaarde, volgens de contractuele clausule betreffende die eventualiteit, ontstaat.
3. Ontstaan van de belastingschuld - RV op inkomsten van buitenlandse oorsprong
a) Algemene regel
Nummer 261/41
Inkomsten uit buitenlandse waarden die in België door bemiddeling van een tussenpersoon worden geïnd of toegekend, worden maar geacht ter beschikking van de verkrijgers te zijn gesteld wanneer ze effectief in België betaalbaar worden gesteld of wanneer het bedrag ervan geboekt is op een rekening waarover de belanghebbenden kunnen beschikken. Hetzelfde geldt wanneer de inkomsten op een onbeschikbare rekening worden geboekt en wanneer de onbeschikbaarheid voortvloeit uit een overeenkomst tussen partijen (Cass., 14.10.1993, Durlet - Waterschoot, niet gepubliceerd).
Het feit dat de Belgische verkrijgers in het bezit zijn van coupons of betaalmiddelen van dergelijke inkomsten, houdt niet noodzakelijk in dat die inkomsten aan hen ter beschikking zijn; inderdaad, de betrokkenen kunnen bedoelde inkomsten maar innen voor zover een tussenpersoon erin toestemt ze aan hen te betalen. De RV is dus pas verschuldigd op het ogenblik van de toekenning of van de werkelijke inning in België.
Met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong die in buitenlandse munt zijn uitgedrukt, wordt de RV berekend op de tegenwaarde van die inkomsten in Belgische frank, vastgesteld tegen de wisselkoers op het ogenblik van de betaling of toekenning op rekening aan de verkrijger (zie 17/24). Art. 17, § 2, WIB 92, geeft aan het woord "betaling" geen andere betekenis als die door art. 267, 2e lid, WIB 92 is weerhouden (Cass., 14.10.1993, Durlet - Waterschoot, niet gepubliceerd).
b) Wettelijke fictie
Zoals voor inkomsten van Belgische oorsprong, worden de inkomsten van buitenlandse oorsprong, uit hoofde waarvan de verkrijger overeenkomstig art. 262, WIB 92, wettelijk de enige schuldenaar van de RV is, geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het belastbare tijdperk waarin ze zijn verkregen (zie 261/35).
c) Bijzondere gevallen
Nummer 261/42
De in 261/38 opgenomen richtlijnen zijn eveneens van toepassing op inkomsten van vastrentende effecten van buitenlandse oorsprong.
4. Uitreiken van effecten ter vertegenwoordiging van inkomsten
Nummer 261/43
Overeenkomstig art. 267, 3e lid, WIB 92 wordt het uitreiken, ter vertegenwoordiging van inkomsten, van effecten die renderend kunnen zijn, ten belope van de waarde van het effect met betaalbaarstelling gelijkgesteld; bijgevolg brengt die verrichting het verschuldigd zijn van de RV met zich mee.
Nummer 261/44
In verband met die bepaling, die reeds is aangehaald bij de omschrijving van de inkomsten van roerende goederen en kapitalen (zie 18/19 en 19/36), dient nog het volgende te worden aangestipt met betrekking tot de grondslag zelf die voor de toepassing van de RV in aanmerking moet worden genomen.
Nummer 261/45
Voormeld art. 267, 3e lid maakt een onderscheid naargelang de ter vertegenwoordiging van inkomsten uitgereikte effecten al dan niet voorkomen in de laatste prijscourant door de Belgische regering gepubliceerd vóór de datum van toekenning of betaalbaarstelling.
Bedoelde prijscourant is diegene die als bijlage bij het Belgisch Staatsblad van de 20e van elke maand wordt gepubliceerd door tussenkomst van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen; ze vermeldt de waarde van de verschillende overheidsfondsen, aandelen en obligaties, die op een Belgische effectenbeurs worden genoteerd.
Nummer 261/46
[ Van toepassing op verrichtingen die plaatsvinden tot 23.01.2002:
Wat de op de beurs genoteerde effecten betreft, vormen de door voormelde prijscourant verstrekte gegevens de meest objectieve maatstaf voor het bepalen van de waarde van die effecten, vermits de beurs, om de huidige stand van de vennootschappen te bepalen, juist rekening houdt met de kansen op een gunstig of ongunstig verloop van de zaken bij die vennootschappen.
Om echter rekening te houden met de mogelijkheid dat de beurswaarde te hoog zou kunnen zijn, onder meer ingevolge een tijdelijke speculatie op sommige effecten, dient, wat aandelen betreft, de beursnotering over het algemeen slechts ten belope van 100/120 in aanmerking te worden genomen, ongeacht de nominale waarde van de effecten of de bij de intekening betaalde prijs.
Art. 267, WIB 92 belet a priori niet dat voor de toepassing van de RV een hoger bedrag dan de beurswaarde in aanmerking wordt genomen. Dergelijke eventualiteit mag evenwel slechts in overweging worden genomen in uitzonderlijke gevallen waarin de administratie ernstige redenen heeft om aan te nemen dat opzettelijk een abnormale koersdaling is uitgelokt.]
[ Van toepassing op verrichtingen die plaatsvinden vanaf 23.01.2002:
Wat de op de beurs genoteerde effecten betreft, vormen de door voormelde prijscourant verstrekte gegevens de meest objectieve maatstaf voor het bepalen van de waarde van die effecten, vermits de beurs, om de huidige stand van de vennootschappen te bepalen, juist rekening houdt met de kansen op een gunstig of ongunstig verloop van de zaken bij die vennootschappen.
Art. 267, WIB 92 belet a priori niet dat voor de toepassing van de RV een hoger bedrag dan de beurswaarde in aanmerking wordt genomen. Dergelijke eventualiteit mag evenwel slechts in overweging worden genomen in uitzonderlijke gevallen waarin de administratie ernstige redenen heeft om aan te nemen dat opzettelijk een abnormale koersdaling is uitgelokt.]
Nummer 261/47
Voor niet ter beurs genoteerde effecten, moet de schuldenaar van de RV de verkoopwaarde ervan aangeven onder toezicht van de administratie.
Nummer 261/48
In dergelijk geval kan, inz. wat obligaties betreft, de waarde van de effecten worden bepaald met inachtneming van de inschrijvingsprijs en van het bedrag van de voortgebrachte inkomsten.
Omtrent de waardebepaling van niet op de beurs genoteerde aandelen is het moeilijk eenduidige regels voorop te stellen. Bij ontstentenis van objectieve rechtvaardigingen die het mogelijk maken de werkelijke waarde van de aandelen te bepalen, dient men zich te houden aan hun intrinsieke waarde (netto-actief gedeeld door het aantal aandelen). Uiteraard mag hierbij niet alleen rekening worden gehouden met de boekwaarde van de bestanddelen van de vennootschap, maar moet eveneens rekening worden gehouden met de niet in de boekhouding uitgedrukte waarden zoals meerwaarden op activabestanddelen, cliënteel, goodwill, enz. (zie in dezelfde zin PV nr. 833 van 22.12.1993, Volksv. de Clippele, Bull. 740).
Nummer 261/49
Wanneer b.v. een vennootschap bij de verdeling van de winst van een boekjaar, in de toekenning van dividenden voorziet voor een bedrag van 2.000.000 F, betaalbaar in effecten van een andere vennootschap die ze in haar portefeuille bezit en die voor hetzelfde bedrag geboekt staan, doch een verkoopwaarde hebben van 3.500.000 F, is het wel te verstaan deze laatste waarde die voor het vestigen van de RV in aanmerking moet komen.
Nummer 261/50
Als een NV nieuwe obligaties uitreikt ter vertegenwoordiging van de door haar gedecreteerde dividenden of ter vervanging van onbetaalde coupons van vroegere obligaties, is de RV in beginsel verschuldigd op de nominale waarde van de als dusdanig uitgereikte nieuwe obligaties.
Die obligaties konden immers niet worden genoteerd in de laatste prijscourant gepubliceerd vóór hun uitreiking, wegens het feit dat zij vóór de uitreiking niet bestonden en niet konden worden verhandeld; ze moeten dus worden geraamd op hun nominale waarde die, op het ogenblik van hun uitgifte, in beginsel met hun werkelijke waarde overeenstemt.
Nummer 261/51
In geval van uitgifte van effecten ter vertegenwoordiging van inkomsten, is de waarde van die effecten in de praktijk gelijk aan het netto-inkomen waarvan wordt uitgegaan om het bruto belastbare inkomen vast te stellen (zie 261/60 en 61).
D. BEREKENINGSWIJZE EN AANGIFTE VAN DE RV
1. Belastbare grondslag
a) Innings- en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten
Algemeen
Nummer 261/52
Overeenkomstig art. 22, § 1, 1e lid, WIB 92 moet, om het netto-inkomen uit roerende goederen en kapitalen te bepalen, het bedrag dat in enige vorm is geïnd of verkregen onder meer worden verhoogd met de innings- en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten (zie 22/3).
Inkomsten van deposito's
Nummer 261/53
M.b.t. interesten van deposito's in rekening-courant, zijn voor de toepassing van de RV niet aftrekbaar, de uit hoofde van die deposito's bedongen commissielonen, de briefwisselingskosten in verband met het beheer van de rekening, het bedrag van de op de rekeninguittreksels aangebrachte fiscale zegels; die kosten zijn wel aftrekbaar in hoofde van de verkrijger van de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, behalve indien die inkomsten afzonderlijk in de PB worden belast (zie art. 22, § 1, 2elid, WIB 92).
Inkomsten van buitenlandse oorsprong
Nummer 261/54
Voor de vaststelling van het netto-inkomen uit roerende goederen en kapitalen van buitenlandse oorsprong, worden de in het buitenland ingehouden belastingen afgetrokken (zie 22/3); overeenkomstig het in 261/52 vermelde beginsel, mogen de in België en in het buitenland gedragen innings- en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten niet van die inkomsten worden afgetrokken voor de vaststelling van de belastbare grondslag in de RV.
Royalty's
Nummer 261/55
Art. 22, § 3, WIB 92, bepaalt dat die inkomsten belastbaar zijn over het nettobedrag, d.w.z. het brutobedrag verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden en die bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens forfaitair worden bepaald (zie 22/15 tot 20 en 261/461 tot 465).
b) Afrondingen en berekeningsmodaliteiten
Nummer 261/56
Overeenkomstig art. 83, KB/WIB 92 wordt voor de berekening van de RV het bedrag van de belastbare inkomsten evenals dat van de RV vastgesteld in frank; frankgedeelten worden voor een eenheid gerekend of weggelaten, naargelang zij 50 centiem of meer, of minder dan 50 centiem bedragen.
Die regel is van toepassing per toekenning of per betaalbaarstelling van inkomsten.
Voor dividenden of interesten van obligaties bv. geldt dit voor het geheel van de inkomsten die het voorwerp van één en dezelfde toekenning of betaalbaarstelling zijn, ongeacht of de verkrijgers ze al dan niet innen.
Voor inkomsten van schuldvorderingen, leningen en deposito's, evenals van buitenlandse roerende waarden, zijn de betalingen of toekenningen aan elke verkrijger daarentegen evenveel afzonderlijke verrichtingen die de inhouding van de RV tot gevolg hebben.
Wanneer inkomsten, belastbaar aan de RV, in buitenlandse munt zijn uitgedrukt, worden die inkomsten in Belgische frank omgezet tegen de wisselkoers van kracht op het ogenblik van de werkelijke betaling of inning in België (zie eveneens 261/41, 3e lid).
c) Belastbare grondslag ingeval geen of ontoereikende RV is ingehouden.
Nummer 261/57
Art. 268, WIB 92 bepaalt dat de RV die eventueel ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger van de inkomsten, aan het bedrag van die inkomsten wordt toegevoegd voor de berekening van de RV.
Nummer 261/58
Wanneer de RV ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger (zie 261/13 en 14), brengt dit immers voor deze laatste een voordeel mee dat in aanmerking moet worden genomen bij het vaststellen van de grondslag waarop de RV verschuldigd is.
Nummer 261/59
Uit de rechtspraak van de Hoven dient terzake te worden afgeleid (zie inz. Cass., 29.6.1937, "S.A. Belge pour l'exploitation d'autos chenilles", Pas. 1937, I, blz. 207, Bull. 123) dat de vraag wie van de twee partijen de RV ten laste dient te nemen, moet worden opgelost in het licht van de uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomsten die hun betrekkingen regelen en die moeten worden nagegaan op het ogenblik van de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten, zonder rekening te houden met de wijzigingen die daaraan achteraf zouden aangebracht zijn.
Nummer 261/60
Om in dergelijk geval het bedrag van het belastbare inkomen te bepalen, moet het bedrag van het netto uitgekeerde inkomen worden vermenigvuldigd met een breuk met als teller 100 en als noemer het verschil tussen 100 en het tarief van de RV (Brussel, 9.7.1935, "Banque de Placements hypothécaires", Bull. 100, en Luik, 28.2.1936, "Etablissements Max Cassart", Bull. 106).
Nummer 261/61
(De voorbeelden werden bijgewerkt en vervangen door de circulaire 2020/C/21)
Met andere woorden, het bruto-inkomen dat overeenstemt met het netto uitbetaalde inkomen, wordt hersamengesteld (gebruteerd), d.w.z. dat men dit netto-inkomen vermenigvuldigt bv. voor een tarief van :
25,75 % met : 100 = 100
100 - 25,75 74,25
13.39 % met : 100 = 100
100 - 13,39 86,61
Voorbeeld
Een NV heeft op 1.7.1993, een obligatielening van 1.000.000 F uitgegeven tegen 6 % netto.
De eerste coupon is betaalbaar op 1.7.1994.
Netto-interesten betaalbaar gesteld op die datum : 1.000.000 x 6 % = 60.000 F
Tarief van de RV : 13, 39 %
Belastbare grondslag van de RV : 60.000 x 100/86,61 = 69.276 F
Verschuldigde RV : 69.276 x 13,39 % = 9.276 F
Nummer 261/62
(De voorbeelden werden bijgewerkt en vervangen door de circulaire 2020/C/21)
Voor netto toegekende royalty's moet, wanneer de van die inkomsten aftrekbare kosten forfaitair worden geraamd (zie 22/16 en 17), evenwel rekening worden gehouden met het feit dat de kosten moeten worden berekend op het brutobedrag van deze royalty's, d.w.z. op het toegekende bedrag verhoogd met de verschuldigde RV.
Aangezien het toegekende bedrag in dergelijke gevallen bovendien de aftrekbare kosten bevat moet dit bedrag, om tot de belastbare grondslag in de RV te komen, worden vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan 100 min het percent van de forfaitaire kosten en de noemer het verschil vertegenwoordigt tussen 100 en de RV die op een brutotoekenning van 100 (kosten inbegrepen) verschuldigd is.
Indien die kosten bv. 50 % en de RV 13,39 % bedragen, is bedoelde breuk gelijk aan :
(100 - 50) / (100 - [(100-50) x 13,39/100] ) of 50 / 93,305
Voorbeeld
Een Belgische rechtspersoon betaalt aan een buitenlandse onderneming (zonder inrichting in België) 175.000 F voor de verhuring van toneelkostuums.
De RV is ten laste van de schuldenaar.
Belastbare grondslag van de RV : 175.000 F x (50 / 93,305) = 93.778 F
Verschuldigde RV : 93.778 F x 13,39 % = 12.557 F.
Het bedrag van de RV is zodoende hetzelfde als wanneer de netto toekenning zou worden vervangen door een brutotoekenning van 175.000 F + 12.557 F of 187.557 F, namelijk (187.557 F - 93.779 F) x 13,39 % = 12.557 F.
Nummer 261/63
(De voorbeelden werden bijgewerkt en vervangen door de circulaire 2020/C/21)
De bepalingen van 261/60 tot 62 zijn zowel van toepassing ingeval de schuldenaar van de inkomsten de RV volledig te zijnen laste neemt, als ingeval die voorheffing gedeeltelijk door de schuldenaar en gedeeltelijk door de verkrijger wordt gedragen.
Voorbeeld :
Een aan de RPB onderworpen belastingplichtige verkrijgt inkomsten uit de verhuring van een schip (zie 261/459, 1°).
Huurprijs : 120.000 F
Werkelijke kosten : 30.000 F
Nettobedrag van de huurprijs : 90.000 F
Indien de schuldenaar van de inkomsten 50 % van de verschuldigde RV ten laste neemt, is :
de breuk voor het vaststellen van de belastbare grondslag waarop de RV verschuldigd is :
[100 / (100 - 6,695)] = (100 / 93,305)
Belastbare grondslag van de RV :
90.000 F x (100 / 93,305) = 96.458 F
Verschuldigde RV :
96.458 F x 13,39 % = 12.916 F
Nummer 261/64
Art. 507, WIB 92, houdt een overgangsmaatregel in, die afwijkt van het in art. 261, WIB 92 vastgelegde beginsel.
Dat artikel wordt besproken in het kader van de bepalingen betreffende het tijdelijke stelsel (261/538 e.v.), onder meer uit het oogpunt van de toepassing van art. 268, WIB 92.
Nummer 261/65
Er wordt aan herrinnerd dat in geval van uitgifte van effecten ter vertegenwoordiging van inkomsten (zie 261/43 e.v.), de waarde van die effecten in de praktijk gelijk is aan het netto-inkomen waarvan wordt uitgegaan om het bruto belastbare inkomen vast te stellen zoals vermeld in 261/60 en 61.
Nummer 261/66
(De voorbeelden werden bijgewerkt en vervangen door de circulaire 2020/C/21)
De herkwalificatie van interesten als dividenden overeenkomstig art. 18, 3°, WIB 92 (zie 18/37 tot 67 en 261/214) heeft met name voor gevolg dat, inzake RV, de regels m.b.t. de dividenden hun toepassing vinden op de als zodanig geherkwalificeerde inkomsten.
Derhalve geldt art. 268, WIB 92 eveneens in het geval interesten, waarop een RV van 13,39 % werd ingehouden, als dividenden moeten worden belast en de vennootschap het verschil in RV ten laste neemt. Ze zijn uiteraard niet van toepassing wanneer de aanvullende RV ten laste van de verkrijger wordt gelegd (bv. door debitering van zijn lopende rekening).
Voorbeeld
Een interest van 100.000 F, waarop 13,39 % RV werd ingehouden, wordt ten bedrage van 20.000 F geherkwalificeerd als dividend. De vennootschap beslist de aanvullende RV ten laste te nemen.
Berekening van de aanvullende RV :
- brutodividend : 20.000 F
- ingehouden RV : - 2.678 F
- nettodividend : 17.322 F
- berekeningsgrondslag van de RV :
17.322 F x 100/74,25 : 23.329 F
- verschuldigde RV :
23.329 F x 25,75 % : 6.007 F
- ingehouden RV : - 2.678 F
- bij te betalen (= verworpen uitgave) : 3.329 F
Indien daarentegen de vennootschap de RV ten laste legt van de verkrijger, bedraagt het aanvullend bedrag 20.000 F x 12,36 % = 2.472 F.
d) Aan de RV onderworpen inkomsten toegerekend op de resultaten van Belgische inrichtingen van niet-inwonende belastingplichtigen
Nummer 261/67
Er wordt aan herinnerd (zie 261/26) dat de in de RV belastbare grondslag in beginsel moet worden beperkt tot het als beroepskost aangenomen bedrag wanneer het inkomsten betreft die worden toegerekend op de resultaten van Belgische inrichtingen van niet-inwoners, zonder door deze laatsten werkelijk te zijn betaald of toegekend. Men dient m.a.w. in het onderhavige geval te beschouwen dat de Belgische inrichting de RV niet ten hare laste neemt.
e) Lening terugbetaalbaar met maandelijkse afbetalingen
Nummer 261/67.1
Bij ontstentenis van andersluidende bepalingen van het leencontract i.v.m. de interesten die in de maandelijkse betalingen begrepen zijn, moet voor de berekening van de eventueel verschuldigde RV het degressieve bedrag van die interesten worden berekend tegen het percent volgend uit de formule van de gemiddelde vervaldag (zie PV nr. 157 van 15.9.1964, Sen. De Grauw, Bull. 414).
2. Berekening van de RV
a) Tarief
[Bij toepassing van de door België gesloten overeenkomsten tot voorkoming van dubbele belasting, kunnen de door de art. 269 en 519, WIB 92 en de art. 107, § 3, 113, § 4 en 114, § 3, KB/WIB 92, vastgestelde tarieven van de RV worden verlaagd, wanneer de verkrijger van de inkomsten een inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat.]
Inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan dividenden, en diverse inkomsten van roerende aard
Tarief van 13 %
Nummer 261/68
Overeenkomstig art. 269, 1e lid, 1°, WIB 92, bedraagt het tarief van de RV voor alle in 261/6 tot 10 vermelde inkomsten en opbrengsten 13%, behoudens de in art. 519, WIB 92, bedoelde afwijkingen, die in een tarief van 25 % voorzien (zie 261/69 en 70).
Tarief van 25 %
Nummer 261/69
Het tarief van 25 % is van toepassing op de in 261/6 tot 10 vermelde inkomsten en opbrengsten, met uitzondering van de in 261/70 tot 72, vermelde inkomsten, die zijn verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1.3.1990 gesloten overeenkomsten (art. 519, WIB 92)
Nummer 261/70
Het tarief van 25 % is evenwel nooit van toepassing op :
- inkomsten van gelddeposito's op zicht en deposito's zonder aanduiding van termijn;
- inkomsten van gelddeposito's met aanduiding van termijn of een opzeggingstermijn van minder dan 6 maanden, die gedaan of hernieuwd zijn vanaf 1.1.1990 ;
- loten van Belgische oorsprong m.b.t. obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten (zie eveneens 261/71);
- inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten met gewaarborgd rendement (zie 261/6, 3°);
- inkomsten van een nieuwe lening die ingevolge een vanaf 1.3.1990 gesloten overeenkomst is ontstaan en die voor de rechtstreekse aflossing van een voorheen bestaande lening is gebruikt (PV nr. 216 van 22.6.1990, Sen. de Clippele, Bull. 703).
Tarief van 20 %
Nummer 261/71
Overeenkomstig art. 107, § 3, KB/WIB 92, wordt de RV geheven tegen een tarief van 20 % op loten van Belgische oorsprong met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die ter uitvoering van vóór 1.3.1990 gesloten overeenkomsten worden verleend of toegekend.
Tarief van 12,5 %
Nummer 261/72
De art. 113, § 4 en 114, § 3, KB/WIB 92, bepalen dat de RV wordt geheven tegen een tarief van 12,5 % op de inkomsten die voortkomen uit sommige vóór 1.12.1962 gesloten overeenkomsten (zie 261/519 tot 531.1).
Dividenden
Tarief van 25 %
Nummer 261/73
Het basistarief van de RV dat op dividenden van toepassing is (zie261/5 en 206) bedraagt 25 %.
Dit tarief kan evenwel verlaagd worden tot 20 % of 13 %, overeenkomstig de in 261/74 e.v. vermelde bijzonderheden.
Tarief van 20 %
Nummer 261/74
Het algemene tarief van de RV van 25 % wordt tijdelijk verlaagd tot 20 % (zie evenwel 261/76 tot 79) voor de in art. 269, 2e lid, 1°, WIB 92, vermelde dividenden. Bedoeld zijn de dividenden van AFV-aandelen, uitgekeerd door vennootschappen die tijdens de jaren 1982 en 1983 zijn opgericht of hun kapitaal hebben verhoogd (KB nr. 15 van 9.3.1982 tot aanmoediging van de inschrijving op of de aankoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigheid in Belgische vennootschappen - zie circ. 14.11.1983, nr. Ci.RH.421/332.973, Bull.623; circ. 12.4.1985, nr. Ci.RH.421/350.705, Bull.640; circ. 30.6.1992, nr. Ci.RH.421/439.707, Bull. 719 en circ. 18.7.1994, nr. Ci.RH.421/450.943, Bull. 741).
Derhalve is de verlaagde RV van 20 % niet meer van toepassing voor de hierboven vermelde inkomsten die zijn toegekend vanaf het elfde boekjaar (oprichtingen of kapitaalverhogingen in 1982) of vanaf het tiende boekjaar (oprichtingen of kapitaalverhogingen in 1983) waarvoor de inkomsten vrijgesteld zijn van de PB, zelfs indien die inkomsten de vrijstelling inzake Ven.B nog kunnen verkrijgen.
De grens van 5 % inzake vrijstelling van Ven.B heeft in beginsel geen invloed op het bedrag van de dividenden, die onderworpen zijn aan de RV tegen het tarief van 20 %; m.a.w. de RV bedraagt ook 20 %, op het gedeelte van de dividenden dat de voormelde grens overschrijdt (zie PV nr.284 van 10.7.1987, Volksv. M. Wauthy, nr. 38, Bull. 668)).
Hetzelfde geldt wanneer de vrijstelling inzake Ven.B voor het aj.1994 wordt teruggebracht tot 0 % (zie 185/46).
Tarief van 13 %
Algemeen
Nummer 261/75
Het tarief van de RV kan worden verlaagd van 25 % tot 13 % m.b.t. :
1° de dividenden van in 261/74 vermelde AFV-aandelen die genoteerd worden op een Belgische beurs voor roerende waarden, wanneer de vennootschap die de inkomsten uitkeert in feite onherroepelijk heeft verzaakt aan de vrijstelling van Ven.B die op het geheel of een gedeelte van die dividenden van toepassing was (art. 269, 2e lid, 2°, WIB 92) ;
2° voor zover de vennootschap die de inkomsten uitkeert niet onherroepelijk verzaakt aan het voordeel van de verlaging van de RV, dividenden van aandelen die zijn uitgegeven vanaf 1.1.1994:
a) hetzij door het openbaar aantrekken van spaargelden (art. 269, 3e lid, a, WIB 92);
b) hetzij ter vertegenwoordiging van maatschappelijk kapitaal dat in geld wordt gestort en die vanaf hun uitgifte het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de uitgever of in België in open bewaargeving zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is onderworpen (art. 269, 3e lid, b, WIB 92);
3° eveneens voor zover de vennootschap niet onherroepelijk aan het voordeel verzaakt, de dividenden uitgekeerd door beleggingsvennoot-schappen naar Belgisch recht (BEVEK, BEVAK en VBS) (art. 269, 3e lid, c, WIB 92).
Dividenden van genoteerde AFV-aandelen
[De dividenden moeten betrekking hebben op een boekjaar dat is verbonden aan het aj. 1995 of aan een later aj. Behalve wat de eventuele interimdividenden betreft die tijdens een boekjaar verbonden aan het aj. 1995, in 1994 werden toegekend, zal, in de praktijk, de verlaging dan ook slechts toepassing vinden op de vanaf 1995 toegekende dividenden.]
* bedoelde aandelen
Nummer 261/76
Het betreft in beginsel de AFV-aandelen waarvan de dividenden, overeenkomstig art. 269, 2e lid, 1°, WIB 92, aan de RV onderworpen zijn tegen het tarief van 20 % (zie 261/74).
Nummer 261/77
De mogelijkheid om het verlaagde RV-tarief toe te passen wordt evenwel enkel geboden voor de aandelen die genoteerd zijn op een beurs voor roerende waarden. Dit is met name het geval voor de AFV-aandelen die :
- ofwel ingeschreven zijn op de eerste markt overeenkomstig het KB28.2.1993 betreffende de opneming van effecten in de eerste markt van een Effectenbeurs, genomen in uitvoering van art. 33, W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten;
- ofwel toegelaten zijn tot de tweede markt overeenkomstig KB 18.1.1991 houdende het reglement van de effectenbeursvennootschap van Brussel of overeenkomstig het KB 25.2.1996 houdende het reglement van de Effectenbeurs van Antwerpen.
In feite gaat het om de Beurzen voor roerende waarden opgericht in Antwerpen en Brussel overeenkomstig art. 5 van de voormelde W4.12.1990 en bestuurd respectievelijk door de CV "Effectenbeursvennoot-schap van Antwerpen" en de CV "Effectenbeursvennootschap van Brussel" (zie circ. 8.7.1993, nr. Ci. RH.421/451.076, Bull. 730 en 14.11.1994, nr. Ci.D.19/444.905, 24e aflevering, Bull. 745). Evenwel dient te worden opgemerkt dat de niet officieel genoteerde effecten die toegelaten worden tot de door de Beurscommissie georganiseerde openbare veilingen bij toepassing van de art. 128 en 189 van het voormelde KB 18.1.1991 niet aan de gestelde voorwaarden voldoen.
Nummer 261/78
De voorwaarde inzake notering moet worden beoordeeld per categorie van AFV-aandelen (AFV-1, AFV-2, enz.). Het is echter niet vereist dat alle effecten van eenzelfde categorie het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op de eerste markt of van een toelating tot de tweede markt in die zin dat aan de voorwaarde voldaan is wanneer voor een bepaalde categorie van AFV-aandelen de uitkerende vennootschap een aanvraag tot inschrijving of toelating heeft gedaan voor slechts een gedeelte van de effecten van deze categorie.
Nummer 261/79
Zijn eveneens beoogd, de bonusaandelen, die inz. zijn uitgegeven n.a.v. een kapitaalverhoging door incorporatie van reserves, in de mate dat zij worden toegekend aan AFV-aandelen waarvan de dividenden daadwerkelijk het verlaagde tarief van 13 % genieten.
Onder die voorwaarden worden, zelfs al betreft het geen AFV-dividenden, de gratis aandelen geacht dezelfde kenmerken te hebben als de aandelen die tot hun toekenning aanleiding hebben gegeven. Zodoende kunnen zij het aan voorheen bestaande effecten verbonden fiscale voordeel niet verhogen of verminderen.
* fiscale voordelen waaraan de uitkerende vennootschap moet verzaken
Nummer 261/80
Om de verlaagde aanslagvoet van de RV te kunnen toepassen, moet de vennootschap die de inkomsten uitkeert onherroepelijk hebben verzaakt aan de overdracht (7) op de aan de AFV-aandelen toegekende dividenden van :
[ (7) Wat deze overdracht betreft, zie nrs 2/26 tot 44, circ. 14.11.1983, nrCi.RH.421/332.973, Bull. 623.]
- de belastingbesparing die uit de terzake voorziene vrijstelling van Ven. B voortvloeit;
- het eventueel aanvullende inkomen dat voortvloeit uit de bedoelde vrijstelling die de vennootschappen, in de oprichting of kapitaalverhoging waaraan de desbetreffende vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks heeft deelgenomen, in voorkomend geval hebben verkregen.
Overeenkomstig art. 28, W 30.3.1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, moet de verzaking, om geldig te zijn, het voorwerp uitmaken van een vóór 1.1.1995 genomen regelmatige beslissing van de algemene vergadering van de aandeelhouders of de vennoten.
* aan de aandelen verbonden rechten
Nummer 261/81
Overeenkomstig art. 269, 4e lid, WIB 92, is de verlaagde RV slechts van toepassing voor zover de aandelen geen enkel voorrecht toekennen ten opzichte van de andere door de vennootschap uitgegeven aandelen.
Met betrekking tot de AFV-aandelen, verreiste het KB 15/150 niet dat deze bevoorrecht waren (zie PV nr. 139 van 25.6.1982, Sen. De Cooman, Bull. 610). Wanneer evenwel bevoorrechte aandelen werden gecreëerd, impliceert de afschaffing van het voorrecht dat de statuten moeten worden gewijzigd door een vóór 1.1.1995 regelmatig genomen beslissing van de algemene vergadering van de aandeelhouders of de vennoten.
Dividenden van aandelen uitgegeven vanaf 1.1.1994
* algemeen
Nummer 261/82
De tweede categorie aandelen waarvan de dividenden het verlaagde RV-tarief van 13 % kunnen verkrijgen zijn diegene die onder bepaalde voorwaarden vanaf 1.1.1994 zijn uitgegeven.
Daarbij zijn de voorwaarden verschillend naargelang het gaat om aandelen die uitgegeven zijn door het openbaar aantrekken van spaargelden dan wel in het kader van een besloten uitgifte.
Nummer 261/83
Het voordeel van de verlaging van de RV is facultatief in die zin dat de emitterende vennootschap eraan kan verzaken. Deze verzaking is onherroepelijk (zie Verslag Comm. Fin., 1993-1994, parl. st. 1290-6, blz. 36) en moet beslist worden overeenkomstig de bepalingen van de SWHV (zie261/128 tot 130).
Nummer 261/84
Er dient te worden opgemerkt dat de verlaging van de RV nooit toepassing kan vinden in verband met de interesten van voorschotten die, op grond van art. 18, 1e lid, 3° en 2e lid, WIB 92, als dividenden worden geherkwalificeerd (zie 261/214).
De verlaagde RV is evenwel van toepassing m.b.t. de converteerbare obligaties uitgegeven door het openbaar aantrekken van spaargelden en m.b.t. diegene die het voorwerp zijn van een besloten uitgifte (zie 261/94 e.v.). In beide gevallen kan de conversie van obligaties in aandelen worden gelijkgesteld met een inbreng in geld.
Nummer 261/85
Het moet gaan om aandelen die zijn uitgegeven vanaf 1.1.1994. De in aanmerking te nemen datum van uitgifte is die van de vastlegging bij authentieke akte van de oprichting of de kapitaalverhoging (d.w.z. na het verstrijken van de inschrijvingsperiode - zie art. 29, § 4 en 34, §§ 1, 4 en 5, SWHV) en niet, wat de openbaar uitgegeven aandelen betreft, die van het verzoek tot goedkeuring van het openbaar aanbod tot inschrijving bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) noch die van de openbare aankondiging van de verrichting door middel van de door de hoger vermelde Commissie vooraf goedgekeurde prospectus.
Zo ook moet, m.b.t. de kapitaalverhogingen ten gevolge van de conversie van converteerbare obligaties of de uitoefening van inschrijvingsrechten (of warants) (8), de datum van de akte waarin de kapitaalverhoging wordt vastgesteld, in aanmerking worden genomen en niet die van de uitgifte van de obligaties of van de rechten (zie PV nr. 792, van 15.6.1994, Sen.Cooreman, Bull. 743).
[ (8) Voor deze begrippen wordt verwezen naar de nrs 192/20 tot 22.]
Onder akte van kapitaalverhoging dient te worden verstaan de authentieke akte bedoeld in art. 101octies, SWHV, waarin de vaststelling gebeurt van de conversie van obligaties in aandelen of van de inschrijving op aandelen ingeval van uitoefening van de optie, van de daaruit voortvloeiende verhoging van het maatschappelijk kapitaal en van het aantal ter vertegenwoordiging van die verhoging uitgegeven nieuwe aandelen. Deze akte verleent de hoedanigheid van aandeelhouder aan de obligatiehouder die de conversie van zijn effect heeft gevraagd of aan de houder van het inschrijvingsrecht die zijn recht heeft uitgeoefend.
Nummer 261/86
Daarenboven moeten, indien de vennootschap voor de uitgifte van de converteerbare obligaties of de inschrijvingsrechten niet openbaar spaargelden heeft aangetrokken, de aandelen die uit deze conversie ontstaan uiteraard voldoen aan de voorwaarde van nominatieve inschrijving of open bewaargeving in België.
Nummer 261/87
De gehele of gedeeltelijke conversie van het gedecreteerde dividend in nieuwe aandelen (stockdividend) (9) heeft tot gevolg :
[ (9) Voor meer bijzonderheden m.b.t. dit begrip, zie de nrs 261/210 en 291.1.]
- dat het hele dividend verbonden aan de oude aandelen (uitgegeven vóór 1.1.1994) onderworpen wordt aan de RV tegen het gewone tarief (25%) of tegen het AFV-tarief (20 %), volgens het geval;
- dat de dividenden die nadien worden voortgebracht door de nieuwe, ingevolge de conversie ontvangen aandelen (uitgegeven vanaf 1.1.1994), de verlaagde RV zullen ondergaan voor zover voldaan is aan de overige terzake gestelde voorwaarden.
Nummer 261/88
In elk geval geldt voor de nieuwe aandelen als voorwaarde dat ze geen enkel voorrecht mogen verlenen ten opzichte van de andere door de vennootschap uitgegeven aandelen (inz. de toekenning van een bevoorrecht dividend of van een hoger dividend t.o.v. de andere door de vennootschap uitgegeven aandelen).
Indien het vóór 1.1.1994 bestaande kapitaal reeds vertegenwoordigd wordt door verschillende categorieën aandelen, mogen de nieuwe aandelen niet méér voorrechten toekennen dan de oude aandelen die er het minst verlenen. Met andere woorden, indien aan een gedeelte van de oude aandelen geen enkel voorrecht is gehecht, mogen de nieuwe er ook geen enkel verlenen.
* aandelen uitgegeven door middel van het openbaar aantrekken van spaargelden
Nummer 261/89
Zijn hier beoogd, de effecten uitgegeven vanaf 1.1.1994 die voldoen aan de criteria bepaald in KB 9.1.1991 over het openbaar karakter van verrichtingen om spaargelden aan te trekken en de gelijkstelling van bepaalde verrichtingen met een openbaar bod.
Er dient te worden opgemerkt dat de openbare uitgiften van aandelen het voorwerp moeten uitmaken van een kennisgeving bij de CBF (art. 26, KB nr. 185 van 9.7.1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten. Bijgevolg bestaat er een systematisch toezicht op deze uitgiften.
Zoals voorzien in art. 1 van het voormelde KB 9.1.1991, is het openbaar karakter van bepaalde financiële verrichtingen aangetoond van zodra één van de volgende omstandigheden zich voordoet:
1° het aanwenden, door hem die voor eigen rekening of voor rekening van een derde één van die verrichtingen uitvoert, van één of meer reclamemiddelen, van welke aard ook, gericht op het publiek in België om die verrichtingen aan te kondigen of aan te bevelen;
2° het beroep of tussenkomst van bemiddelaars (10) ;
3° het solliciteren, voor eigen rekening of voor rekening van een derde, van meer dan 50 personen.
[ (10) Onder bemiddelaar wordt verstaan, elke natuurlijke of rechtspersoon die in België, zelfs als bijkomstige of tijdelijke werkzaamheid, de hierboven vermelde verrichtingen uitvoert als makelaar, commissionair of handelaar in effecten, verkoper, lasthebber, vertegenwoordiger, agent, loketinstelling of in enige soortgelijke hoedanigheid.]
Nummer 261/90
In de onderhavige context beoogt de notie openbare uitgifte enkel de verrichtingen van openbaar aanbod tot inschrijving, die gelijktijdig met de oprichting van een vennootschap of de verhoging van haar kapitaal plaatsvinden. De aanbiedingen tot openbare verkoop van effecten, die een voorheen bestaand kapitaal vertegenwoordigen, kunnen derhalve niet in aanmerking worden genomen.
Dit impliceert dat het recht op verlaagde RV niet kan worden ingeroepen wanneer aandelen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een besloten uitgifte later openbaar worden geplaatst, en dit zelfs in het geval waarin die aandelen tot dan aan de in art. 269, 3e lid, b, WIB 92, gestelde voorwaarden (zie 261/94 e.v.) beantwoordden.
Nummer 261/91
De aandacht wordt erop gevestigd dat, om te kunnen worden ingeschreven op de eerste markt van een Beurs voor roerende waarden, de aandelen waarvan de dividenden onderworpen zijn aan de verlaagde RV moeten voldoen aan de karakteristieken die werden bepaald door de Minister van Financiën (zie 261/114 tot 116).
Nummer 261/92
Bovendien mag worden gesteld dat de in het KB 9.1.1991 bepaalde criteria vervuld zijn wanneer het openbaar aanbod het voorwerp heeft uitgemaakt van de vaste opname door een financiële tussenpersoon die de effecten bij cliënten plaatst, voor zover aan de andere voorwaarden betreffende het openbaar aantrekken van spaargelden is voldaan en de plaatsing gebeurt tegen dezelfde waarde en tijdens dezelfde periode als die van de inschrijving.
Nummer 261/93
Zijn eveneens beoogd de dividenden die worden toegekend aan bonusaandelen, inz. bonusaandelen die werden uitgegeven naar aanleiding van een kapitaalverhoging door incorporatie van reserves, in de mate dat zij worden toegekend aan voorheen bestaande aandelen die zijn uitgegeven door middel van het openbaar aantrekken van spaargelden.
Onder die voorwaarden worden, zelfs zonder dat er een openbaar beroep op het spaarwezen is gedaan, de gratis aandelen geacht te zijn verworven in dezelfde omstandigheden als de oude aandelen; zij dragen dan ook dezelfde kenmerken als de aandelen die tot hun toekenning aanleiding hebben gegeven. In elk geval kunnen zij het aan voorheen bestaande effecten verbonden fiscale voordeel niet verhogen of verminderen.
In tegenstelling tot aandelen, die het voorwerp uitmaken van een besloten uitgifte, die moeten overeenstemmen met een inbreng in geld (zie261/94, 2e lid), is geen enkele voorwaarde gesteld m.b.t. de wijze van volstorting van de inbrengen.
* besloten uitgiften van aandelen
principe
Nummer 261/94
De dividenden van aandelen die vanaf 1.1.1994 zijn uitgegeven zonder het voorwerp uit te maken van een openbaar aanbod, kunnen eveneens de RV van 13 % verkrijgen op voorwaarde dat ze werden toegekend :
- hetzij aan aandelen op naam;
- hetzij aan aandelen aan toonder die bij een financiële instelling in open bewaargeving werden gegeven.
De verlaagde RV is evenwel enkel van toepassing voor zover de aandelen maarschappelijk kapitaal vertegenwoordigen en in geld werden gestort (zie eveneens 261/84, 2e lid).
aandelen op naam
Nummer 261/95
Hier worden aandelen beoogd die sinds hun uitgifte het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam.
Hierbij valt te noteren dat, wat de handelsvennootschappen betreft, enkel de NV en de CVA de mogelijkheid hebben om aandelen uit te geven die niet op naam zijn, zodat bij de andere vennootschappen waarvan het kapitaal door aandelen wordt vertegenwoordigd (GCV, BVBA, CV), uiteraard steeds aan deze voorwaarde is voldaan.
De eigendom van een aandeel op naam wordt bewezen door de inschrijving in het register van de aandelen op naam (art. 42 en 43 SWHV). Aan de voorwaarde van inschrijving moet voldaan zijn vanaf de uitgifte van de effecten d.w.z., in de praktijk, vanaf de oprichting van de vennootschap of vanaf de kapitaalverhoging. Zij moet bovendien een permanent karakter vertonen. Daaruit volgt dat het recht op verlaagde RV definitief verloren gaat vanaf het ogenblik dat aandelen op naam omgezet worden in aandelen aan toonder.
Nummer 261/96
Indien die aandelen aanvankelijk aan toonder waren en nadien worden omgezet in effecten op naam, kan op grond van die omzetting het recht op verlaagde RV niet worden ingeroepen.
in open bewaring gegeven aandelen aan toonder
Nummer 261/97
Hier worden de aandelen aan toonder beoogd die vanaf hun uitgifte op ononderbroken wijze, in België in open bewaargeving zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de CBF is onderworpen.
Nummer 261/98
Overeenkomstig art. 119bis, KB/WIB 92, is aan de voorwaarde van permanente open bewaargeving voldaan indien :
1° de aandelen, met het oog op hun open bewaargeving en vanaf hun materiële uitgifte, door de emitterende vennootschap worden overhandigd aan een in 261/97 vermelde instelling die door de bewaargever bij de inschrijving op de aandelen werd aangewezen en
2° de open bewaargeving ononderbroken gehandhaafd is gebleven tot op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend.
De emitterende vennootschap moet, enerzijds, bij de materiële uitgifte ervan die aandelen doen identificeren door middel van een speciaal codenummer dat door het "Secretariaat voor Roerende Waarden" wordt toegekend, en anderzijds, ten gepaste tijde, het belastbare brutobedrag en de datum van toekenning of betaalbaarstelling van de gedecreteerde dividenden aan deze dienst meedelen (11).
[ (11) M.b.t. de aandelen die vóór 28.9.1995 werden uitgegeven en die vanaf hun materiële uitgifte, in België in open bewaargeving zijn gebleven, worden geacht te voldoen aan de voorwaarde van identificatie indien het voorgeschreven speciaal codenummer uiterlijk op 30.11.1995 werd toegekend.]
Nummer 261/99
Bij de toekenning of betaalbaarstelling van het dividend moeten de in 261/97 vermelde instellingen:
- per emitterende vennootschap een globaal attest opstellen waarin het aantal aandelen opgegeven wordt dat voldoet aan de hogervermelde voorwaarde van permanente open bewaargeving;
- dit attest bezorgen aan de emitterende vennootschap.
De emitterende vennootschap moet dit attest als bewijs bij haar aangifte in de RV voegen.
Nummer 261/100
In geval de aandelen van bewaarnemende instelling veranderen, wordt geacht dat de open bewaargeving niet onderbroken wordt indien deze verrichting gebeurt tussen instellingen als vermeld in 261/97 en voor zover:
- de verrichting plaats heeft zonder de afgifte van de aandelen aan de bewaargever;
- de instelling die de afstand doet aan de ontvangende instelling een attest uitreikt waarin zij bevestigt dat de betrokken aandelen tot op de dag van de voormelde verrichting het voorwerp hebben uitgemaakt van een open bewaargeving als vermeld in 261/98.
Nummer 261/101
Indien aandelen vanaf hun uitgifte het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam en recht hebben gegeven op de toepassing van de verlaagde RV, heeft elke omzetting van die aandelen in effecten aan toonder het verlies van het voordeel van die verlaagde RV tot gevolg, zelfs wanneer zij in open bewaring worden gegeven.
storting in geld
Nummer 261/102
Enkel de dividenden toegekend aan aandelen die werden uitgegeven ter vertegenwoordiging van maatschappelijk kapitaal en die overeenstemmen met inbrengen in geld komen in aanmerking om de verlaagde RV te genieten. Winstbewijzen, genotsaandelen, oprichtersbewijzen, enz. zijn bijgevolg uitgesloten.
De incorporatie in kapitaal van reserves, uitgiftepremies of voorheen bestaande meerwaarden kan evenmin worden aangemerkt als een inbreng in geld.
Nummer 261/103
Daarentegen kan worden aanvaard dat aandelen die voortkomen uit de omzetting van een schuldvordering (ongeacht de vorm ervan) worden aangemerkt als aandelen ter vertegenwoordiging van een inbreng in geld, behalve indien deze schuldvordering haar oorsprong vindt in een overdracht zoals bedoeld in 261/106. Het gaat inz. om schuldvorderingen die door converteerbare obligaties zijn vertegenwoordigd (zie eveneens 261/84, 2e lid).
De conversie van het gedecreteerd dividend in nieuwe aandelen (zie 261/87) wordt eveneens aangemerkt als een storting in geld.
* kapitaalvermindering na 31.12.1993
Nummer 261/104
Art. 269, 5e lid, WIB 92, bepaalt dat bij vennootschappen die na 31.12.1993 hun kapitaal verminderen, de kapitaalverhogingen waartoe zij overgaan slechts in aanmerking worden genomen in de mate dat zij meer bedragen dan die kapitaalverminderingen.
Het is daarbij zonder belang of de vermindering aan de kapitaalverhoging voorafgaat dan wel daarop volgt of dat ze wordt verricht door terugbetaling van maatschappelijk kapitaal dan wel op een andere wijze.
Te noteren dat overeenkomstig de bepalingen van art. 2, § 5 en 184, WIB 92, het 5e lid van art. 269, WIB 92, zowel de vermindering op de rekening "uitgiftepremies" als op de rekening "kapitaal" beoogt.
Nummer 261/105
Overeenkomstig art. 269, 6e lid, WIB 92, worden de kapitaalverhogingen evenwel geheel in aanmerking genomen wanneer die kapitaalverminderingen beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.
Dienaangaande bepaalt art. 269, 7e lid, WIB 92, dat de kapitaalverminderingen geacht worden aan die voorwaarde te voldoen indien ze gebruikt worden om :
- verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren (overgedragen verliezen of verlies van het boekjaar zelf);
- onbeschikbare reserves aan te leggen.
Onder "onbeschikbare reserves" wordt verstaan deze bedoeld in art. 72bis, § 2, SWHV. Die bepaling laat toe dat een kapitaalvermindering plaatsvindt om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies. Die reserve mag niet hoger zijn dan 10 % van het geplaatste kapitaal (na vermindering daarvan), noch uitgekeerd worden aan de aandeelhouders; ze mag slechts worden aangewend voor de aanzuivering van geleden verliezen of tot verhoging van het kapitaal door incorporatie van reserves.
Overeenkomstig art. 345, § 1, 1°, WIB 92, kunnen de betrokken vennootschappen voorafgaandelijk aan iedere beslissing inzake de vermindering van hun kapitaal, de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden (Rulingcommissie) om een akkoord vragen omtrent het feit dat de in het vooruitzicht gestelde verrichting aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.
* overdracht van goederen of aandelen
principe
Nummer 261/106
Overeenkomstig art. 269, 8e lid, WIB 92 mag het gedeelte van het nieuwe kapitaal dat overeenstemt met de prijs van de overdracht van bepaalde goederen, gedaan door natuurlijke of rechtspersonen die een belang hebben in het beheer of in het patrimonium van de vennootschap die de aandelen uitgeeft, derhalve niet in aanmerking worden genomen om recht te geven op de toepassing van de verlaagde RV.
bedoelde personen
Nummer 261/107
Worden bedoeld de overdrachten gedaan door :
- de stichters van de vennootschap die de overdracht verkrijgt, met name de natuurlijke of rechtspersonen door of namens wie de oprichtingsakte is ondertekend, of in geval van oprichting bij openbare inschrijving die de ontwerpoprichtingsakte hebben ondertekend;
- de aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de vennootschap die de overdracht verkrijgt;
- een natuurlijke of rechtspersoon die handelt in eigen naam, maar voor rekening van een oprichter, aandeelhouder, bestuurder, zaakvoerder of vennoot van de vennootschap die de overdracht verkrijgt.
Terzake is het zonder belang of de overdrager op het ogenblik van de overdracht reeds aandeelhouder, bestuurder, zaakvoerder of vennoot was in de vennootschap die de overdracht verkrijgt.
bedoelde goederen en aandelen
Nummer 261/108
Beoogd zijn de overdrachten van bestanddelen die, bij de overdrager, de aard hebben van :
- hetzij, goederen die vóór 1.1.1994 voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn aangewend (wat dit begrip betreft, wordt verwezen naar 41/2 tot 11);
- hetzij, aandelen die van zijn privaat vermogen deel uitmaken;
- hetzij, goederen die hebben toebehoord aan een vennootschap waarvan hij vóór 1.1.1994 aandeelhouder, bestuurder, zaakvoerder of vennoot was.
* dividenden van vreemde oorsprong
Nummer 261/109
In beginsel zijn de bepalingen van art. 269, 3e lid, a) en b), WIB 92, eveneens van toepassing, onder dezelfde voorwaarden als voor dividenden van Belgische oorsprong, op dividenden van nieuwe aandelen van buitenlandse vennootschappen die vanaf 1.1.1994 worden toegekend.
Derhalve moeten de openbare uitgiften van aandelen van buitenlandse vennootschappen worden gedaan in het kader van het KB9.1.1991 (zie 261/89). Bovendien moet de open bewaargeving van aandelen aan toonder die het voorwerp hebben uitgemaakt van een besloten uitgifte beantwoorden aan de modaliteiten die zijn vastgelegd in art. 119bis, KB/WIB 92 (zie 261/97 e.v.).
M.b.t. de inschrijving op naam bij de uitgever vanaf de uitgifte van de aandelen kan inz. worden verwezen naar de buitenlandse wettelijke bepalingen terzake, wetende dat voor bepaalde vennootschapsvormen een verplichting kan bestaan om uitsluitend effecten op naam uit te geven.
Nummer 261/110
De beperkingen inzake kapitaalverminderingen en verdoken inbrengen in natura (zie 261/104 tot 108) zijn terzake evenzeer van toepassing.
Nummer 261/111
In de praktijk moet de schuldenaar van de RV (de eerste Belgische tussenpersoon of de verkrijger van de inkomsten, al naargelang het geval) nagaan of alle voorwaarden voor de toepassing van de verlaagde RV vervuld zijn.
Dividenden uitgekeerd door Belgische beleggingsvennootschappen
Nummer 261/112
Voor zover er niet onherroepelijk verzaakt wordt aan dit voordeel (zie 261/128 tot 130), is de verlaagde RV eveneens van toepassing op vanaf 1.1.1994 door beleggingsvennootschappen naar Belgisch recht (12) uitgekeerde dividenden.
[ (12) De inkomsten als vermeld in art. 21, 2°, WIB 92, zijn echter van RV vrijgesteld (zie21/3).]
Bedoeld zijn de beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal (BEVEK), de beleggingsvennootschappen met vast kapitaal (BEVAK) en de vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen (VBS) respectievelijk bedoeld in art. 114, 118 en 119quinquies, W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten (zie 261/489.1 en 490).
Er dient te worden opgemerkt dat de verlaging van de RV hier aan geen enkele voorwaarde is onderworpen.
Bijzonderheden betreffende bepaalde genoteerde effecten
* algemeen
Nummer 261/113
Naast de materiële vormen van aandelen die op de eerste markt van een effectenbeurs worden opgenomen, worden hierna bepaalde bijzondere formaliteiten behandeld die inzake de verlaagde RV van toepassing zijn op de coupons van aandelen die vertegenwoordigd zijn door een mantel en twee couponbladen waarvan een ervan niet aan de mantel is gehecht (stripping).
* materiële vormen van de genoteerde effecten
Nummer 261/114
M.b.t. de AFV-aandelen en de vanaf 1.1.1994 d.m.v. het openbaar aantrekken van spaargelden uitgegeven aandelen (261/76 tot 79 en 261/89 tot 93), die het voorwerp uitmaken van een opneming op de eerste markt van een effectenbeurs, heeft de Administratie van de thesaurie de vorm bepaald die deze aandelen naar keuze mochten aannemen (13) :
[ (13) Bericht van de Administratie van de thesaurie, gepubliceerd in het BS 27.4.1996 met betrekking tot de materiële vorm van bepaalde aandelen waarvan de dividenden het verlaagde tarief van de RV kunnen genieten.]
a) ofwel vertegenwoordigd zijn door afzonderlijke effecten, aangeduid als "VVPR", samengesteld uit een mantel en een couponblad die de vermelding "verlaagde voorheffing" of "VV" dragen (voor wat de effecten betreft die werden uitgegeven in het Frans, "précompte réduit" of "PR");
b) ofwel vertegenwoordigd zijn door een mantel zonder bijzondere vermelding, voorzien van een eerste gewoon couponblad en vergezeld van een tweede afzonderlijk couponblad waarvan de coupons de vermelding "STRIP-VV" of "STRIP-PR" (14) dragen.
[ (14) Deze coupons worden hierna eenvoudigweg aangeduid door de benaming "STRIP-VVPR-coupons".]
Nummer 261/115
Wanneer evenwel niet wordt gekozen voor de uitgifte van gewone aandelen met een STRIP-VVPR-couponblad, kunnen de vroegere AFV-aandelen voortaan worden genoteerd als VVPR-aandelen.
Wanneer in een vennootschap meerdere reeksen AFV-aandelen bestonden (AFV1, AFV2, enz.), worden die tot één enkele reeks van onderling omwisselbare VVPR-aandelen versmolten.
Nummer 261/116
De handelswijze vermeld in 261/114, b) laat enerzijds toe dat de gewone en de VVPR-aandelen van eenzelfde vennootschap onderling verwisselbaar zijn en anderzijds dat de STRIP-VVPR-coupons afzonderlijk kunnen worden verhandeld.
M.b.t. de VVPR-aandelen die in de vorm van afzonderlijke effecten vermeld en 261/114, a) worden uitgegeven en de in het vorige nr. bedoelde vroegere AFV-aandelen dienen geen opmerkingen te worden gemaakt. Deze effecten bekomen een afzonderlijke notering op de beurs en de eraan gehechte coupons geven, zonder bijzondere formaliteiten, recht op de inning van het dividend onder aftrek van de RV van 13 %.
Nummer 261/117
De in 261/79 en 93 bedoelde bonusaandelen die tegen afgifte van, een voldoende aantal, aan VVPR-effecten gehechte coupons (zonder strip) worden afgeleverd, zullen zelf de aard hebben van VVPR-aandelen.
Met betrekking tot diezelfde bonusaandelen die, rekening houdend met wat voorafgaat, met STRIP-VVPR zijn uitgegeven, en gelet op het omwisselbaar karakter van enerzijds, de gewone aandelen waaraan ze werden toegekend (vertegenwoordigd door een mantel en een gewoon couponblad) en anderzijds het STRIP-VVPR-couponblad (dat het recht op de RV van 13 % vertegenwoordigt), moet door de uitkerende vennootschap een splitsing worden doorgevoerd tussen :
- de aflevering van de mantel met het gewone couponblad eigen aan het nieuwe bonusaandeel tegen afgifte van een voldoende aantal gewone coupons die gehecht waren aan de oude aandelen;
- de aflevering van het STRIP-VVPR-couponblad tegen afgifte van eenzelfde aantal coupons van de voorheen bestaande STRIP-VVPR-couponbladen, die dezelfde volgnummers dragen als de coupons die recht geven op de afgifte van het bonusaandeel.
* aandelen met STRIP-VVPR-coupons
toepassingsmodaliteiten van de verlaagde RV op STRIP-VVPR-coupons
Nummer 261/118
Er wordt in herinnering gebracht (zie 261/114) dat de aandelen met STRIP-VVPR-coupons vertegenwoordigd worden door een mantel met twee couponbladen (zie 261/114).
De mantel vormt samen met het eerste couponblad een gewoon aandeel. Als zodanig wordt dit effect niet afzonderlijk op de beurs genoteerd.
Het tweede afzonderlijke couponblad, STRIP-VVPR-couponblad genoemd, vertegenwoordigt uitsluitend het recht van de houder ervan om de verlaagde RV van 13 % te verkrijgen en moet aan de volgende vormvereisten voldoen :
1° de coupons van het STRIP-VVPR-couponblad dragen dezelfde volgnummers als die van de coupons die gehecht zijn aan de mantel en voldoen aan dezelfde vormvereisten (o.a. nummer van het aandeel);
2° zij dragen de vermelding "STRIP-VV" (of "STRIP-PR") in vette en goed leesbare lettertypes.
Nummer 261/119
Aangezien de gewone coupon het recht op het dividend vertegenwoordigt terwijl de STRIP-VVPR-coupon enkel toelaat de RV-inhouding van 13 % i.p.v. 25 % te genieten, is het duidelijk dat de beide coupons (die hetzelfde volgnummer dragen) samen ter inning moeten worden aangeboden opdat het dividend zou kunnen worden uitbetaald onder afhouding van een verlaagde RV.
De aandacht wordt er in het bijzonder op gevestigd dat :
- indien de begunstigde enkel de gewone coupon aanbiedt, deze zal worden uitbetaald onder afhouding van de "gewone" RV;
- de afzonderlijk aangeboden STRIP-VVPR-coupon daarentegen geen enkel recht verleent.
Nummer 261/120
Hoewel de STRIP-VVPR-coupon gelijktijdig met een gewone coupon moet worden aangeboden, is het niet vereist dat deze voortkomt van het STRIP-VVPR-couponblad dat oorspronkelijk verbonden was met het aandeel waarvan de gewone coupon afkomstig is.
Er wordt op gewezen dat de STRIP-VVPR-couponbladen op zichzelf verhandelbaar zijn en het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke notering op de beurs.
Nummer 261/121
Overeenkomstig de bewoordingen van het bericht in het BS27.4.1996 geven enkel de STRIP-VVPR-coupons, die uiterlijk op 30november van het jaar van toekenning van een dividend gelijktijdig met de coupons met hetzelfde volgnummer die het recht op dividend vertegenwoordigen worden aangeboden, recht op de verlaging van de RV.
Dit betekent in principe dat, na 30 november, de financiële instellingen die tussenkomen bij de betaling van de dividenden deze moeten uitbetalen rekening houdend met een RV van 25 %, zelfs indien de begunstigde bij de inning de twee vereiste coupons (gewone coupon + STRIP-VVPR-coupon) gelijktijdig aanbiedt.
Er is evenwel gebleken dat deze datum van 30 november, in bepaalde gevallen, aanleiding kon geven tot moeilijkheden inz. wanneer een tussentijds dividend wordt uitbetaald in de loop van het laatste trimester.
Om die reden werd dan ook beslist dat, m.b.t. de na 31 augustus gedecreteerde dividenden, de datum van 30 november mag worden vervangen door 31 maart van het volgende jaar.
Nummer 261/122
De hiervoor uiteengezette principes hebben enkel betrekking op de inhouding van de RV aan de bron. Zij doen uiteraard geen afbreuk aan de mogelijkheid waarover de belastingplichtige beschikt om, overeenkomstig art. 366, WIB 92, een bezwaarschrift in te dienen wanneer hij kan aantonen dat het dividend werd uitbetaald onder afhouding van een RV van 25 % daar waar die RV 13 % had moeten bedragen (zie 261/127).
modaliteiten van storting van de RV
Nummer 261/123
M.b.t. de aandelen met dubbel couponblad (zie 261/114 en 118) mag, op het ogenblik van toekenning van het dividend, de te storten RV worden berekend en aan de schatkist worden gestort, uitgaande van de veronderstelling dat alle STRIP-VVPR-coupons geldig en tijdig zullen worden aangeboden, d.w.z. ten laatste op de uiterst toegestane datum (15).
[ (15) Naar gelang van het geval is dit ofwel 30 november, ofwel 31 maart (zie 261/121).]
Het verschil tussen de RV die, gelet op de geldig aangeboden STRIP-VVPR-coupons, werkelijk verschuldigd is en de RV die oorspronkelijk werd gestort, moet binnen de 15 dagen vanaf de uiterst toegestane datum(1) worden voldaan door middel van een verbeterde aangifte in de RV met verwijzing naar de oorspronkelijke aangifte.
Nummer 261/124
In voorkomend geval dienen de personen die gemachtigd zijn tot de uitbetaling van de coupons aan de schuldenaar tijdig de noodzakelijke inlichtingen te verschaffen.
Nummer 261/125
Deze mogelijkheid waarover de schuldenaar van de RV beschikt om over te gaan tot een regulariserende storting van RV na de in art. 412, WIB 92, bepaalde uiterste datum van de verschuldigdheid ervan, (te weten vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten) verhindert in principe dat hem dienaangaande een administratieve sanctie wordt opgelegd voor zover, wel te verstaan, de vereiste bijkomende storting plaatsvindt binnen de toegestane termijnen.
controlemaatregel
Nummer 261/126
Ten einde controle te kunnen uitoefenen op het aantal STRIP-VVPR-coupons dat geldig ter inning wordt aangeboden, moet de vennootschap die de inkomsten uitkeert een lijst ter beschikking van de administratie houden met de nummers van de aandelen (in stijgende orde gerangschikt), waarvan de gewone coupons samen met de overeenstemmende STRIP-VVPR-coupons ter inning werden afgegeven, en met vermelding van de datum van uitbetaling van het dividend.
terruggave van teveel bij de bron ingehouden RV
Nummer 261/127
Wat de dividenden betreft waarop 25 % RV werd ingehouden maar waarvoor de belastingplichtige kan aantonen dat de voorwaarden zijn vervuld om de verlaagde aanslagvoet van 13 % als bedoeld in art. 269, 2e lid, 2° en 3e lid, a, WIB 92, toe te passen, kan de teruggave van de teveel bij de bron ingehouden RV worden bekomen door het indienen van een bezwaarschrift overeenkomstig art. 366, WIB 92.
Verzaking aan het voordeel van de verlaagde RV
* algemeen
Nummer 261/128
In de gevallen bedoeld in art. 269, 3e lid, WIB 92, kan de emitterende vennootschap, om redenen die haar eigen zijn, beslissen om, aan het voordeel van de verlaagde RV te verzaken.
Die verzaking moet het voorwerp uitmaken van een beslissing door de vennootschap die de aandelen uitgeeft en zij moet op formele en onherroepelijke wijze worden uitgedrukt.
Hoewel de beleggingsvennootschappen naar Belgisch recht de verlaagde RV verkrijgen ongeacht de uitgiftedatum van de aandelen, sluit de wet echter niet uit dat ook zij kunnen verzaken aan deze verlaging van de RV.
* modaliteiten van verzaking
Nummer 261/129
De wijze waarop de verzaking aan de verlaagde RV moet worden uitgedrukt werd wettelijk niet vastgelegd. Meestal zal deze verzaking worden ingeschreven in de akte van oprichting of van verhoging van het maatschappelijk kapitaal.
De verzaking is eveneens geldig wanneer zij voortvloeit uit een beslissing van de algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten die wordt bijeengeroepen om zich voor de eerste maal uit te spreken over de uitkering van een dividend aan de nieuwe aandelen tenzij in de loop van het voorbije boekjaar reeds een interimdividend werd toegekend met toepassing van de verlaagde RV.
Nummer 261/130
Voor de verzaking aan het voordeel van verlaagde RV moeten de oprichting en iedere kapitaalverhoging die vanaf 1.1.1994 werd doorgevoerd, afzonderlijk in aanmerking worden genomen.
b) Aanvullende crisisbijdrage
Nummer 261/131
Art. 463bis, § 1, 2°, WIB 92 vestigt 3 opcentiemen op de RV als aanvullende crisisbijdrage (afgekort ACB; zie commentaar op art. 463bis, WIB 92).
Nummer 261/132
Die bepaling stelt uitdrukkelijk dat de ACB van toepassing is op de RV en alle aan voormelde voorheffing onderworpen inkomsten, ondergaan deze verhoogde inhouding ongeacht de hoedanigheid van de verkrijger.
Nummer 261/133
De ACB is uiteraard niet van toepassing wanneer de RV, ingevolge een vrijstelling of een verzaking van de inning, niet is verschuldigd.
Nummer 261/134
Art. 463bis, § 3, WIB 92, bepaalt de wijze waarop de ACB moet worden berekend, door te stellen dat het met 3 opcentiemen verhoogde tarief van de RV wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al dan niet 5 bereikt. Hier wordt dus het tarief van de RV zelf beïnvloed door de ACB.
Voorbeeld
Voor interesten van overheidsfondsen en soortgelijke effecten, die zijn betaald of toegekend ter uitvoering van vóór 1.12.1962 gesloten overeenkomsten en die van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld, bedraagt het tarief van de RV (exclusief ACB) in principe 12,5 %.
Na toepassing van de ACB is het tarief gelijk aan 12,5 x 1,03 = 12,875 %, dat tot 12,88 moet worden afgerond.
Nummer 261/135
De percentages die overeenkomstig de bepalingen van de art. 269 (zie 261/68, 73 tot 75 en 79) en 519, WIB 92 zie 261/69), alsook van de art. 107, § 3 (zie 261/71), 113, § 4 en 114, § 3, KB/WIB 92 (zie 261/72) van toepassing zijn, worden respectievelijk :
zonder ACB ACB inbegrepen
12,5 % 12,88 %
13 % 13,39 %
20 % 20,60 %
25 % 25,75 %
Nummer 261/136
Om, uitgaande van het nettobedrag (vóór aftrek van de innings- en bewaringskosten), het belastbare bedrag van de inkomsten te bepalen, moeten, naargelang het toegepaste tarief van de RV, de volgende coëfficiënten worden gebruikt :
Tarief van de RV Toe te passen coëfficiënt
12,5 % 100/87,5
12,88 % 100/87,12
13 % 100/87
13,39 % 100/86,61
20 % 100/80
20,60 % 100/79,40
25 % 100/75
25,75 % 100/74,25
Nummer 261/136.1
Opmerking : In de hiernavolgende commentaar zal uitsluitend rekening gehouden worden met de tarieven van de RV na toepassing van de ACB.
3. Aangifte en storting van de RV
a) Aangifte
Nummer 261/137
De schuldenaar van de RV moet aan de ontvanger van de belastingen die bevoegd is om de storting in ontvangst te nemen, een aangifte overhandigen die overeenstemt met het door de Minister van Financiën vastgestelde model.
Nummer 261/138
Die aangifte vermeldt per categorie het bedrag van de aan de RV onderworpen inkomsten en moet worden onderschreven :
- bij de storting van de RV;
- of, ten laatste binnen de 15 dagen na de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten (16).
[ (16) Wanneer de RV verschuldigd is door de verkrijger van de inkomsten, dan moet de aangifte van de RV ten laatste binnen de 15 dagen volgend op de laatste dag van het belastbare tijdperk worden onderschreven (zie 261/35).]
Nummer 261/139
Er bestaan twee modellen van aangifteformulieren :
- 273 A : voor dividenden van Belgische oorsprong;
- 273 : voor alle andere inkomsten.
Nummer 261/140
Tot staving van die aangiften en om de verzaking van de inning van RV te kunnen verkrijgen die eventueel van toepassing is op een bepaald gedeelte van de in het toegekende of betaalbaargestelde bedrag begrepen inkomsten, zijn de belastingschuldigen verplicht bewijsstukken voor te leggen. Verduidelijkingen dienaangaande worden hierna verstrekt onder de rubrieken die over de verschillende categorieën van aan de RV onderworpen inkomsten handelen.
b) Storting
Betalingstermijn
Nummer 261/141
De RV moet binnen de 15 dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten worden betaald.
Nummer 261/142
Die verplichting blijkt uit art. 412, 1e lid, WIB 92 (voor meer bijzonderheden, zie 412/3).
Nummer 261/143
De aandacht wordt er hier evenwel op gevestigd dat de dag van de toekenning of van de betaalbaarstelling niet in de termijn van 15 dagen moet worden begrepen; aldus is de RV betreffende op 4 juni toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten ten laatste op de 19e van dezelfde maand betaalbaar.
Nummer 261/144
Bijzondere maatregelen worden voorgeschreven in verband met de RV die financiële instellingen moeten storten uit hoofde van inkomsten betreffende de talrijke lopende rekeningen of deposito's van klanten en van inkomsten van buitenlandse roerende waarden (zie 412/4 tot 10).
Zie ook 261/530 en 412/11 en 12 met betrekking tot een geval waarin van de bepalingen van art. 412, 1e lid, WIB 92 wordt afgeweken.
Stortingsregels
Nummer 261/145
De RV is binnen de 15 dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten (zie 261/141) betaalbaar bij de ontvanger van het gebied waarin is gevestigd, hetzij de schuldenaar van bedoelde inkomsten, hetzij de eerste Belgische tussenpersoon die de inkomsten van buitenlandse oorsprong betaalt, hetzij de verkrijger van de inkomsten ingeval deze laatste wettelijk de enige schuldenaar van de RV is.
Voor vennootschappen moet de gemeente van hun belangrijkste bestuursinrichting in aanmerking worden genomen en voor natuurlijke personen de gemeente van hun woon- of verblijfplaats in België. Voor openbare machten en inrichtingen is de in aanmerking te nemen gemeente die van de zetel van hun hoofdbestuur (b.v. te Brussel voor de Administratie van de thesaurie, in elke provinciehoofdstad voor de provinciale besturen; in elke gemeente voor de gemeentebesturen).
In het bijzonder geval van opbrengsten uit verhuring van jachtrechten m.b.t. goederen die aan de staat toebehoren is de bevoegde ontvanger der belastingen die in wiens ambtsgebied de ontvanger der domeinen is gevestigd die met de inning van deze opbrengsten belast is.
E. AAN DE INKOMSTEN VAN BUITENLANDSE OORSPRONG GEMENE BEPALINGEN
1. Controlemaatregelen voor inkomsten geïnd of verkregen door bemiddeling van in België gevestigde tussenpersonen
a) Verplichtingen van de tussenpersonen
Algemeen
Nummer 261/146
Er wordt aan herinnerd dat, behalve in de gevallen waarin de RV door de verkrijger van de inkomsten is verschuldigd (zie 261/20 tot 23), de RV op inkomsten van buitenlandse oorsprong in beginsel verschuldigd is door de tussenpersoon die in België dergelijke inkomsten uitbetaalt (zie 261/19).
Overeenkomstig art. 263, 1e lid, WIB 92, werden bijzondere maatregelen genomen om de betaling te waarborgen van de RV op inkomsten van vreemde waarden, van schuldvorderingen op of van gelddeposito's in het buitenland. Deze maatregelen zijn opgenomen in de art. 96 tot 101, KB/WIB 92.
Bijzonder register
Algemeen
Nummer 261/147
Art. 96, § 1, KB/WIB 92, bepaalt dat al wie in België inkomsten van buitenlandse oorsprong uitbetaalt of op enigerlei wijze bij de inning van dergelijke inkomsten optreedt (zoals inz. vennootschappen, instellingen, bankiers, notarissen, rentmeesters, zaakvoerders en andere personen) voormelde verrichtingen, naarmate zij zich voordoen, moet boeken in een bijzonder register dat door de controleur der directe belastingen van het ambtsgebied is genummerd en geparafeerd en dat alle door de Minister van Financiën voorgeschreven vermeldingen inhoudt.
Voorgeschreven vermeldingen
Nummer 261/148
Van het bijzonder register bestaat geen officieel model, vermits het naast de vereiste vermeldingen (zie 261/149), andere inlichtingen mag bevatten die de tussenpersonen voor de vlotte werking van hun diensten nuttig achten.
Nummer 261/149
Het bijzondere register moet ten minste de volgende vermeldingen bevatten (bij voorkeur in de volgorde van opsomming, en voor iedere vermelding een afzonderlijke kolom) (17) :
[ (17) Het verdient aanbeveling bij het opmaken van het register enkele kolommen (b.v. 4) te voorzien die in geval van wijziging van de wetgeving kunnen worden gebruikt.]
1° Volgnummer van de verrichting
De inschrijvingen moeten, per kalenderjaar, op ononderbroken wijze genummerd zijn.
2° Datum van de verrichting
3° Nummer van het borderel
* Het betreft het borderel met betrekking tot de betalingsverrichting of de toekenning op een rekening van de inkomsten.
* Het borderel dat tot staving van het register wordt bewaard moet de identiteit en het adres van de verkrijger van de inkomsten (18) vermelden en, eventueel, ook die van de persoon die de inkomsten voor rekening van de verkrijger int.
[ (18) Die inlichtingen zijn enkel bestemd om het nazien van de RV mogelijk te maken en ze mogen dus niet worden ingeroepen met het oog op de taxatie van de verkrijgers (zie 317/10).]
* De tussenpersoon mag, indien hij dit verkiest, die inlichtingen rechtstreeks in het register aanbrengen op de plaats van het nummer van het borderel; in dat geval moet het register behoorlijk worden aangepast.
4° Omschrijving van de verrichting
* Het bedrag van de in beginsel aan de RV onderworpen inkomsten (19), evenals de identiteit of de benaming van de buitenlandse schuldenaar van de inkomsten moeten nauwkeurig worden vermeld.
[ (19) Aantal en waarde, per aard, van coupons of andere invorderingsmiddelen (b.v. dividendenchecks van buitenlandse waarden op naam) of, in voorkomend geval, andere inlichtingen die het mogelijk maken nauwkeurig het inkomstenbedrag te bepalen dat aan de RV moet worden onderworpen.]
* De inlichtingen betreffende de schuldenaar van de inkomsten moeten voldoende duidelijk zijn om de controle mogelijk te maken hetzij van een vermindering, een vrijstelling of een gehele of gedeeltelijke verzaking van RV of van het verschuldigd zijn van een aanvullende buitenlandse belasting door toepassing van een internationale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting, hetzij van de belastbare grondslag zelf wanneer het coupons van buitenlandse beleggingsfondsen betreft (zie 261/187) en een deel van deze coupons niet aan de RV onderworpen is.
* De in dit 4° bedoelde inlichtingen mogen worden weggelaten indien zij volledig op het in 3° bedoelde borderel voorkomen.
5° Tarieven
* Per tarief van de RV, dat overeenkomstig de art. 269 en 519, WIB 92 of de art. 113, § 4 en 114, § 3, KB/WIB 92 van toepassing is op inkomsten van roerende goederen en kapitalen, evenals op loten van effecten van leningen van buitenlandse oorsprong moet worden opgemaakt :
- een kolom die het brutobedrag van de inkomsten vermeldt (20);
[ (20) Bedrag vastgesteld in frank; frankgedeelten worden voor een eenheid gerekend of weggelaten, naargelang zij vijftig centiem of meer, of minder dan vijftig centiem bedragen (art. 83, KB/WIB 92 - zie 261/56).]
- een kolom met het bedrag van de RV dat verschuldigd is op de in het eerste gedachtestreepje vermelde inkomsten.
* Deze kolommen moeten maandelijks worden opgeteld.
6° Buitenlandse belasting
* Hiermee wordt de aanvullende belasting bedoeld die overeenkomstig art. 2, § 2, W 14.8.1972 (V 1358 - Bull. 502) ten voordele van de Verenigde Staten van Amerika moet worden ingehouden (zie nrs 17 tot 19, circ. 3.1.1973, nr. Ci. R 9 USA/264.228, Bull. 505).
* Bedrag moet worden afgerond zoals bepaald in 261/56.
* Kolom moet maandelijks worden opgeteld.
7° Bedrag waarop de RV niet is verschuldigd
* Het betreft inz. inkomsten :
- waarop de RV reeds door een vorige tussenpersoon is ingehouden;
- uit buitenlandse roerende waarden in België gedeponeerd door niet-inwoners (zie 261/192 en 193);
- uit buitenlandse roerende waarden uitgedrukt in buitenlandse deviezen waarvan de in België gedomicilieerde coupons door een beurs- of kredietinstelling werden overgemaakt aan een Belgische kredietinstelling die door de emittent belast is met het centraliseren van de betalingsverrichtingen (genaamd "belangrijkste betaler") en waarvoor door deze belangrijkste betaler geen RV is verschuldigd (zie 261/171 tot 185);
- van dividenden, toegekend aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten, (intercommunale) openbare centra voor maatschappelijk welzijn en bepaalde intercommunales (zie 261/283), evenals aan de internationale instellingen (zie 261/194 tot 196 en 202);
- van dividenden (zie 261/285 tot 290) of van inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten (zie 261/363) geïnd door een binnenlandse vennootschap;
- toegekend aan financiële instellingen of ermee gelijkgestelde ondernemingen en aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermee gelijkgestelde instellingen (zie 261/361, 362 en 387), inkomsten waarvoor van de inning van RV werd afgezien op voorwaarde van identificatie van de verkrijgers volgens de in 261/366, 367, 389 tot 391 bepaalde regelen;
- (interesten) van de effecten van de lening 3,5 % 1965-2005 van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer (onvoorwaardelijke verzaking van de inning van RV wie ook de verkrijgers ervan zijn) (zie 261/519 tot 521);
- (interesten) van de effecten van de 2,5 % schuld van de Belgische Staat (verzaking van de inning van RV indien de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn) (zie 261/519 tot 521).
* Eveneens het deel van de coupons van buitenlandse beleggingsfondsen vermelden dat niet onderworpen is aan de RV (zie261/189).
Wanneer het niet mogelijk is het niet aan de RV onderworpen deel van de coupons van buitenlandse beleggingsfondsen bij de inschrijving in het register te bepalen, dient een korte aantekening in de kolom van de opmerkingen die tijdelijke ontstentenis -die zo spoedig mogelijk is te verhelpen- te rechtvaardigen, zowel wat de in het voorgaande lid voorgeschreven inlichtingen als de vermelding van het belastbare gedeelte waarvan sprake is in 5° betreft.
8° Opmerkingen
* De redenen moeten worden vermeld (zie 7°) die inz. de eventuele ontstentenis van inhouding van de RV of van de identiteit van de vorige tussenpersoon die de inhouding reeds heeft gedaan, verantwoorden.
* Het gebruik van aangenomen tekens waarvan de betekenis kan worden onderzocht bij de tot staving van het register aan de administratie ter controle voor te leggen basisbescheiden wordt toegestaan.
* Na de laatste inschrijving van het kalenderjaar, moeten de in 5° en 6° bedoelde maandtotalen (inkomsten en inhoudingen) worden samengevat en opgeteld.
Viseren en paraferen van het register
Nummer 261/150
Het bijzondere register moet vóór elk gebruik door de Hoofdcontroleur van de belastingen die bevoegd is voor de taxatie van de tussenpersoon, of door zijn afgevaardigde, worden geviseerd en geparafeerd; die ambtenaar brengt, als bewijs van het volbrengen van die formaliteit, op de eerste bladzijde de volgende behoorlijk gedagtekende en door hem ondertekende tekst aan :
"Dit register, bevattende ...... bladzijden, voorgelegd door (naam en voornamen, firmanaam, beroep en volledig adres).................................................
en bestemd om te worden gebruikt in de inrichting gelegen te .................
..............................................straat, nr. ...., werd vandaag door de ondergetekende hoofdcontroleur geviseerd en geparafeerd.
........................."
Wat de registers betreft die worden aangeboden door bankinstellingen met maatschappelijke zetel (of voornaamste inrichting) in de Brusselse agglomeratie, kan de Inspecteur A waarvan de hierboven bedoelde Hoofdcontroleur afhangt, met de Leider van het bevoegde Documentatiecentrum-Bedrijfsvoorheffing (zie 261/481) de nodige maatregelen treffen om aan gezegde Hoofdcontroleur medewerking van die dienst voor het viseren en het paraferen van de registers te verlenen.
Centralisaties
Nummer 261/151
Dezelfde tussenpersoon mag zoveel registers bijhouden als hij nodig acht om de organisatie van zijn diensten niet te moeten wijzigen (bv. een register per incasseringsloket).
In dat geval moet hij in één van zijn registers de in 261/149, 5° en 6° bedoelde maandtotalen (inkomsten en inhoudingen) uit de andere registers overbrengen, vermits slechts een enkele aangifte 273 (voor de RV) of 273 U.S.A. (voor de aanvullende Amerikaanse belasting) moet worden onderschreven voor het geheel van de verrichtingen (zie evenwel 261/153 wat de banken met talrijke agentschappen betreft).
Nummer 261/152
Er wordt aangenomen dat slechts een gezamenlijke inschrijving per dag en per dienst wordt gedaan op basis van de afzonderlijke opgaven die alle in 261/149 voorgeschreven vermeldingen bevatten.
Dit kan het geval zijn met betrekking tot coupons van in openbewaring gedeponeerde effecten, die de bevoegde dienst door middel van een collectief borderel aan de dienst van de coupons overzendt.
Nummer 261/153
In beginsel moet het bijzonder register in elke inrichting worden bijgehouden (zetel, agentschap of bijhuis), die afhangt van de tussenpersonen als vermeld in art. 96, § 1, KB/WIB 92 (zie 261/147). De bankinstellingen die over talrijke agentschappen beschikken zijn evenwel gemachtigd om in het bijzondere register van de administratieve zetel de verrichtingen van de onder hun toezicht geplaatste agentschappen samen te vatten. In dat geval is het toegestaan :
1° de betalingsborderellen van de coupons per agentschap of kantoor samen te voegen;
2° die borderellen te vermelden op een per agentschap of kantoor aangelegde opgave;
3° de verschillende opgaven van de agentschappen, afhangend van eenzelfde bestuurlijke zetel, samen te vatten;
4° in het op die zetel gehouden register slechts dagelijks de algemene samenvatting van de per agentschap aangelegde opgaven in te schrijven,
dit alles op uitdrukkelijke voorwaarde dat de borderellen, opgaven en samenvattingen waarvan sprake is, op de zetel ordelijk en in goede staat bewaard blijven als bijlagestukken bij het register (21).
[ (21) Met het akkoord van de ambtenaar van het toezicht en op voorwaarde hem op eenvoudig verzoek een fotokopij te bezorgen van de opgaven en de samenvattingen die zouden gevraagd worden met het oog op het vergelijken van de betalingsborderellen, mogen de bankinstellingen evenwel, indien hun organisatie dit rechtvaardigt, deze borderellen bewaren in de agentschappen en kantoren waar ze werden opgemaakt.]
De bankinstellingen die van de in het voorgaande lid bedoelde mogelijkheid geen gebruik maken, zijn ertoe gehouden -per administratieve zetel- ten minste de in 261/151, 2e lid, voorgeschreven samenvatting van de maandtotalen (inkomsten en inhoudingen) te maken.
Coupons ter inning overgezonden vóór betaling aan de verkrijgers
Nummer 261/154
Wanneer coupons van buitenlandse waarden naar het buitenland moeten worden gezonden voordat ze aan de verkrijgers van de inkomsten worden betaald, moet als volgt worden gehandeld :
1° bij hun afgifte ter inning, worden de in 261/149, 1° tot 3°, bedoelde vermeldingen in het bijzondere register ingeschreven en een beknopte aantekening in de kolom "opmerkingen" geeft de redenen aan van de ontstentenis van de andere vermeldingen;
2° indien de betaling van de coupons plaatsheeft :
* voor het verstrijken van de maand waarin ze zijn ingeschreven, moeten de desbetreffende inschrijvingen in het bijzondere register behoorlijk worden aangevuld;
* na het verstrijken van de hiervoor bedoelde maand, verwijzen de bij de betaling te verrichten nieuwe inschrijvingen naar de volgnummers van de eerste aantekeningen, die op dezelfde wijze worden vervolledigd.
Dezelfde werkwijze is van toepassing op coupons die voortkomen uit open bewaargevingen. Voor die coupons is de eventuele tweede inschrijving in het bijzondere register echter overbodig indien de bewaargeving aan de voorwaarden voldoet om vrijstelling te verkrijgen ingevolge art. 230, 2°, WIB 92 (zie 261/192 en 193); in dat geval moet de inschrijving, in het register aangebracht op het ogenblik van het verzenden van de coupons, tijdig met het bedrag van de inkomsten worden aangevuld.
Storting van de ingehouden belastingen
Nummer 261/155
Naast de in 261/149, 5° tot 7° bedoelde maandtotalen, eventueel verkregen na centralisatie (zie 261/151 tot 153) in de kolom "opmerkingen" moet de datum en het nummer van het kwijtschrift van de storting van de inhoudingen worden vermeld.
Nummer 261/156
Die storting, vergezeld van de vereiste aangiften (273 en 273U.S.A.), moet bij de bevoegde Ontvanger van de belastingen worden gedaan.
Eenvoudigheidshalve kan ze gebeuren (zie 412/4) :
1° binnen de eerste 15 dagen van de maand volgend op die waarin de inhoudingen zijn gebeurd;
2° binnen de 15 dagen die volgen op het verstrijken van het kwartaal waarin de inhoudingen zijn gedaan, indien het maandtotaal 2.000 F niet te boven gaat;
3° binnen de 15 dagen die volgen op het verstrijken van het jaar waarin de inhoudingen zijn gedaan, indien het maandtotaal 500 F niet te boven gaat.
Nummer 261/157
In bankinstellingen die over talrijke administratieve zetels, bijhuizen en agentschappen beschikken, moet de storting van de ingehouden belasting in beginsel door de maatschappelijke zetel (of de belangrijkste Belgische inrichting) worden gedaan.
In dergelijk geval :
- moet die maatschappelijke zetel (of belangrijkste Belgische inrichting) bij haar aangiften 273 en 273 U.S.A. een opgave voegen, waarin per administratieve zetel de in 261/149, 5° en 6° bedoelde maandtotalen (inkomsten en inhoudingen) zijn vermeld;
- wordt de in 261/156, 2e lid, 1°, bedoelde termijn met 15 dagen verlengd, rekening houdend met de tijd die nodig is voor het uitvoeren van de centralisatieverrichtingen;
- moet iedere administratieve zetel in het register de maandelijkse vermelding van de datum en van het nummer van het stortingsbewijs vervangen door de datum van mededeling van de te centraliseren inlichtingen aan de maatschappelijke zetel (of de belangrijkste Belgische inrichting).
Nummer 261/158
Er wordt evenwel aangenomen dat de storting wordt gesplitst en dat de verschillende administratieve zetels ze -binnen de termijn vermeld in 261/156, 2e lid, 1°, en bij de Ontvanger van de belastingen van het ambtsgebied waarin zij gevestigd zijn- verrichten voor de bijhuizen en agentschappen die ervan afhangen. De maatschappelijke zetel (of de belangrijkste Belgische inrichting) van de bank die van die mogelijkheid gebruik maakt, moet de Hoofdcontroleur die instaat voor de taxatie erover inlichten door hem, voor elke administratieve zetel, het ermee overeenstemmende ontvangkantoor mee te delen.
Indien die bijhuizen en agentschappen het bijzondere register bijhouden (geval waarin geen gebruik wordt gemaakt van de in 261/153, bedoelde mogelijkheid), moeten ze ook maandelijks de datum van mededeling, van de te centraliseren inlichtingen aan de maatschappelijke zetel, laten kennen.
Daarnaast kan de Minister van Financiën, overeenkomstig art. 97, KB/WIB 92 het gebruik van fiscale zegels als bewijs van de inning van de RV voorschrijven. Tot op heden werd van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Bescheiden te bewaren tot staving van het register
Nummer 261/159
Afgezien van wat in 261/149, 3° en 261/152 is voorgeschreven, moeten tot staving van het register worden bewaard :
1° de bescheiden die de tussenpersonen eventueel hebben ontvangen van de verkrijgers van dividenden van Amerikaanse vennootschappen, om de inhouding van de aanvullende Amerikaanse belasting achterwege te laten;
2° tenzij zij zich in het dossier van de openbewaargeving bevinden:
* de aangifte voorgeschreven in het kader van de voorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling waarvan sprake is in art. 230, 2°, WIB 92 (zie 261/193);
* de bijzondere attesten die door de buitenlandse beurs- of kredietinstellingen worden toegezonden (zie 261/181);
* de eigendomsattesten, op te maken hetzij door openbare machten; (intercommunale) openbare centra voor maatschappelijk welzijn en intercommunales tot verkrijging van vrijstelling van de RV op de dividenden van buitenlandse oorsprong (zie 261/283), hetzij door internationale instellingen tot vrijstelling van de RV op dezelfde inkomsten evenals op die uit buitenlandse effecten van leningen (zie 261/196);
* de aangiften die de binnenlandse vennootschappen hebben afgegeven tot verkrijging van de verzaking van de inning van RV op dividenden (zie261/289);
* de attesten, die overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92 worden onderschreven door verkrijgers die zijn geïdentificeerd hetzij als financiële instellingen, of ermede gelijkgestelde ondernemingen, hetzij als parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen wanneer ze de in art. 107, § 2, 8°, KB/WIB 92, vermelde inkomsten verkrijgen (zie 261/367);
* de attesten, die overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92 worden onderschreven door verkrijgers die zijn geïdentificeerd hetzij als financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen, hetzij als parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, hetzij als beroepsbeleggers, wanneer ze de in art. 107, § 2, 9°, KB/WIB 92, vermelde inkomsten verkrijgen (zie 261/389 en 390);
* de attesten, die overeenkomstig art. 117, § 12, KB/WIB 92 worden onderschreven door binnenlandse vennootschappen of buitenlandse vennootschappen en lichamen die overeenkomstig art. 233, WIB 92 aan de BNI/ven. onderworpen zijn, wanneer ze inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van buitenlandse oorsprong verkrijgen (art 108, KB/WIB 92 - zie 261/368).
Controle van de inschrijvingen
Nummer 261/160
Het voortdurend bijgewerkte bijzondere register, evenals alle opgaven, borderellen en als bewijs dienende bescheiden, in de volgorde van inschrijving behoorlijk gerangschikt, moeten onmiddellijk op elk verzoek van de ambtenaren van de administratie der directe belastingen en van de administratie der douane en accijnzen worden voorgelegd (art. 96, § 2 en 101, KB/WIB 92).
Bezwaarschrift
Nummer 261/161
Inzake RV mag een bezwaarschrift zowel door de wettelijke schuldenaar als door de verkrijger van de inkomsten worden ingediend; dubbele teruggave moet dus worden voorkomen. De ambtenaar die belast is met het onderzoek van een bezwaar betreffende een inhouding van RV op inkomsten van buitenlandse oorsprong dient zich daarom, zonder de verplaatsing ervan te kunnen eisen, het bijzondere register waarin de ontvangst is ingeschreven (evenals eventueel het borderel of de opgave betreffende de verrichting terzake) te doen voorleggen, om er behoorlijk geparafeerd in de kolom "Opmerkingen" de vermeldingen met betrekking tot dat bezwaarschrift (datum en inschrijvingsnummer in de aanwijzer van de directie) in aan te brengen (zie eveneens 261/482 tot 489).
b) Uittreksel uit het bijzondere register (zending van coupons)
Algemeen
Nummer 261/162
Art. 98, KB/WIB 92, bepaalt dat elke zending binnen het land of naar het buitenland van coupons of middelen tot inning waarop de in het land betaalde of toegekende inkomsten van buitenlandse waarden betrekking hebben, vergezeld moet gaan van een uittreksel uit het bijzonder register, waarin de door de Minister van Financiën voorgeschreven vermeldingen voorkomen.
Deze bepalingen vullen de aan de tussenpersonen opgelegde verplichting aan om een bijzonder register bij te houden voor de in het vorige lid vermelde inkomsten, om beter de betaling van de RV terzake te kunnen controleren en de opeenvolgende houders van de op vermelde inkomsten rechtgevende coupons tegen herhaalde inning van die RV te vrijwaren.
Voorgeschreven vermeldingen
Nummer 261/163
Het uittreksel uit het bijzondere register vermeldt, buiten naam, voornamen of benaming en adres van de verzender en van de geadresseerde, de in 1° (volgnummer) en 4° (aantal, waarde, schuldenaar), van 261/149 bedoelde vermeldingen; het wordt aangevuld met een door de verzender gedagtekend en ondertekend getuigschrift (van inning of van niet-inning van de RV, volgens het geval) waarin hij verklaart dat hij zich naar de bepalingen van art. 96, KB/WIB 92 heeft geschikt.
Met betrekking tot coupons van aandelen van Amerikaanse vennootschappen moet het uittreksel ook het attest bevatten waarbij wordt bevestigd dat de Amerikaanse bijbelasting is ingehouden en ingeschreven in het bijzondere register, of beknopt de reden van de niet-inning vermelden.
Nummer 261/164
Elk begeleidingsstuk van coupons mag het vereiste uittreksel vervangen, op voorwaarde dat het tenminste de in 261/163 voorgeschreven gegevens bevat.
Er is bijgevolg geen officieel model van het uittreksel uit het bijzondere register opgemaakt.
Nummer 261/165
Wanneer banken aan de met de financiële dienst belaste instelling van vennootschappen of buitenlandse inrichtingen een stel coupons zenden dat bij hen door een reeks personen ter inning werd aangeboden en dat met andere coupons in verschillende borderellen onder een groot aantal volgnummers in het bijzondere register werd ingeschreven, is het hun praktisch onmogelijk al die nummers bij de zending op het uittreksel uit het register aan te brengen.
In dat geval wordt aanvaard dat op het uittreksel enkel het eerste en het laatste van de gezegde nummers worden vermeld, zelfs indien het niet om een ononderbroken reeks gaat.
Nummer 261/166
Het verdient aanbeveling een afzonderlijk uittreksel te maken voor coupons of andere stukken tot invordering van inkomsten uit buitenlandse waarden, waarvoor geen RV moest worden ingehouden.
Gevolgen van het niet naleven van deze formaliteit
Nummer 261/167
Indien de in 261/162 vermelde coupons of middelen tot inning m.b.t. buitenlandse waarden niet vergezeld worden van een behoorlijk opgemaakt uittreksel uit het bijzondere register :
1. is het verboden deze coupons of middelen tot inning, al dan niet afgeknipt van de effecten waartoe zij behoren, naar het buitenland te zenden (art. 99, KB/WIB 92);
2. is de in België gevestigde tussenpersoon die deze coupons of middelen tot inning ontvangt, ertoe gehouden de RV in te houden en te storten (behoudens eventuele toepassing van vrijstellingen van RV of van verzakingen van de inning ervan).
c) Model van het bijzondere register en van het uittreksel daaruit.
Nummer 261/168
Overeenkomstig art. 100, KB/WIB 92, stelt de Minister van Financiën het model vast van het bijzondere register en van het uittreksel daaruit en regelt hij het bijhouden of de gebruikswijze daarvan.
1° Modellen zie 261/149 en 163; opdat de door de tussenpersonen gebruikte drukwerken worden aanvaard, is het nodig en voldoende dat zij ten minste de voorgeschreven vermeldingen bevatten.
2° Bijhouden en gebruiksaanwijzing : wordt geregeld door de algemene onderrichtingen die voorafgaan en door de bijzondere maatregelen, voorgeschreven in de hiernavermelde bijzondere gevallen.
2. Bijzondere gevallen
a) Overdracht van inkomsten van een in het buitenland geblokkeerde rekening naar een andere geblokkeerde rekening
Nummer 261/169
De Belgische kredietinstelling die van zijn in het buitenland geblokkeerde rekening inkomsten van buitenlandse waarden overbrengt naar een andere in het buitenland geblokkeerde rekening op naam van een beursvennootschap of van een particulier, moet voor de inning van de RV zorgen.
b) Buitenlandse roerende inkomsten die naar België worden overgemaakt
Nummer 261/170
Wanneer een Belgische tussenpersoon een bedrag ontvangt ten voordele van een in België gedomicilieerde natuurlijke of rechtspersoon en dat bedrag roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong vertegenwoordigt, is hij ertoe gehouden de in beginsel verschuldigde RV in te houden en de verrichting in het bijzondere register in te schrijven.
c) Buitenlandse coupons toegezonden ter inning naar een Belgische "belangrijkste betaler" door een buitenlandse of Belgische beurs- of kredietinstelling
Algemeen
Nummer 261/171
Worden hoofdzakelijk bedoeld de inkomsten van buitenlandse coupons uitgedrukt in buitenlandse deviezen die ter inning naar een Belgische kredietinstelling worden toegezonden door Belgische of buitenlandse beurs- of kredietinstellingen.
Nummer 261/172
Het beoogde doel bestaat erin om, voor de toepassing van de RV, de Belgische kredietinstelling die optreedt als belangrijkste betaler belast met de centralisatie van de betaling van inkomsten van in België gedomicilieerde buitenlandse effecten, niet als eerste tussenpersoon te beschouwen wanneer deze kredietinstelling de bedoelde inkomsten aan een andere Belgische of buitenlandse financiële tussenpersoon doorstort (22).
[ (22) De hiernavolgende onderrichtingen treden in werking op het tijdstip zoals vermeld in nr.16 van de circ. 21.11.1994, nr. Ci.RH.233/460.065 (Bull. 745).]
De kredietinstelling die door de emittent belast is met het centraliseren van de betalingsverrichtingen van coupons en met de terugbetaling van effecten op de vervaldag, wordt hierna "belangrijkste betaler" genoemd.
Toepassingsmodaliteiten
Begrippen
Belgische kredietinstellingen
Nummer 261/173
Onder Belgische kredietinstellingen worden verstaan :
- de in België gevestigde kredietinstellingen,
- de bijkantoren van de naar het recht van een vreemde Staat opgerichte kredietinstellingen die in België werkzaam zijn,
die onder het toezicht staan van de CBF overeenkomstig de art. 46, 73 en 81, W 22.3.1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
Onder in België gevestigde kredietinstellingen worden verstaan de banken, de spaarbanken of spaarkassen en de openbare kredietinstellingen met uitzondering van de gemeentespaarkassen (art. 3, 2°, b, W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten).
Buitenlandse kredietinstellingen
Nummer 261/174
Onder buitenlandse kredietinstellingen worden verstaan de in het buitenland gevestigde kredietinstellingen die overeenkomstig hun nationaal recht gemachtigd zijn bankactiviteiten uit te oefenen analoog aan diegene die worden uitgeoefend door Belgische kredietinstellingen (zie 261/173) en bijkantoren van kredietinstellingen naar Belgisch recht die in het buitenland werkzaam zijn.
Belgische beursinstellingen
Nummer 261/175
Onder Belgische beursinstellingen worden verstaan de Belgische beursvennootschappen erkend door de CBF en onderworpen aan de Controle van het Interventiefonds van de beursvennootschappen (art. 45 en 52, van voormelde W 4.12.1990).
De overeenkomstig art. 65 van de voormelde W 4.12.1990 in België gevestigde buitenlandse beursinstellingen worden met Belgische beursinstellingen gelijkgesteld.
Buitenlandse beursinstellingen
Nummer 261/176
Onder buitenlandse beursinstellingen worden verstaan de buitenlandse beursinstellingen die in het buitenland gevestigd zijn en die aldaar gemachtigd zijn om te bemiddelen bij effectentransacties.
Buitenlandse coupons toegezonden ter inning naar een Belgische "belangrijkste betaler" door een buitenlandse beurs- of kredietinstelling
Bedoelde inkomsten
Nummer 261/177
Het betreft inkomsten van buitenlandse roerende waarden uitgedrukt in buitenlandse deviezen waarvan de coupons in België gedomicilieerd zijn, d.w.z. dat bedongen is dat ze in België betaalbaar zijn.
Aldus komen in aanmerking de dividenden en de interest van vastrentende effecten van buitenlandse oorsprong als bedoeld in de art. 2, § 4, 17, § 1, 1° en 2° en § 2, 18 en 19, § 1, 1° en § 2, WIB 92.
Nummer 261/178
Zijn daarentegen uitgesloten van dit stelsel :
* de in 261/177 bedoelde inkomsten van roerende waarden uitgedrukt in Belgische frank;
* de inkomsten van buitenlandse roerende waarden gedeponeerd in België volgens de voorwaarden voorzien bij art. 230, 2°, WIB 92 (zie 261/192 en 193).
Werkwijze en voorwaarden
Nummer 261/179
In principe is de RV verschuldigd op de coupons van buitenlandse waarden die door buitenlandse beurs- of kredietinstellingen ter inning naar België worden gezonden.
Van deze regel wordt evenwel afgeweken m.b.t. de coupons van buitenlandse roerende waarden die in België gedomicilieerd zijn, d.w.z. dat bedongen is dat ze in het land betaalbaar zijn, wanneer de buitenlandse beurs- of kredietinstelling na ze in het buitenland te hebben betaald, ze overzendt naar de in België gevestigde "belangrijkste betaler".
Nummer 261/180
In dat geval moet de "belangrijkste betaler" de verrichting inschrijven in zijn bijzonder register en in de kolom "opmerkingen" melding maken van de aard ervan en van de identiteit van de beurs- of kredietinstelling die de betaling in het buitenland heeft uitgevoerd.
Deze inschrijving moet gestaafd worden door een document dat moet worden bewaard ter verantwoording van het bijzonder register (b.v. een kopie van het inningsborderel of een ander invorderingsstuk dat de "belangrijkste betaler" heeft afgeleverd aan de beurs- of kredietinstelling).
Formaliteiten
Nummer 261/181
De in 261/179, 2e lid, voorziene afwijking is onderworpen aan de voorwaarde dat de "belangrijkste betaler" in het bezit wordt gesteld van een attest waarin de buitenlandse beurs- of kredietinstelling :
* bevestigt de hoedanigheid te hebben van een beurs- of kredietinstelling en gemachtigd is om overeenkomstig het nationale recht waaronder zij ressorteert tussen te komen bij transacties in roerende waarden of om bankactiviteiten uit te oefenen;
* de "belangrijkste betaler" machtigt, om de in het attest opgenomen inlichtingen aan de Administratie der directe belastingen mee te delen;
* zich verbindt om aan de "belangrijkste betaler" elke wijziging mee te delen die de juistheid van dat attest zou aantasten.
Dit attest moet door de "belangrijkste betaler" ter beschikking van de Administratie der directe belastingen worden gehouden.
Opmerking
Nummer 261/182
De aandacht wordt evenwel gevestigd op het feit dat dit stelsel, niet tot gevolg heeft de Belgische "belangrijkste betaler" te onttrekken aan zijn verplichtingen m.b.t de inning van de RV, wanneer hij de inkomsten betaalt aan een andere belastingplichtige dan een buitenlandse beurs- of kredietinstelling.
Buitenlandse coupons ter inning aangeboden aan een Belgische "belangrijkste betaler" door een Belgische beurs- of kredietinstelling
Bedoelde inkomsten
Nummer 261/183
Het betreft dezelfde inkomsten als vermeld in 261/177, met inbegrip evenwel van de inkomsten van in België gedeponeerde buitenlandse roerende waarden waarvan sprake is in art. 230, 2°, WIB 92.
Zijn evenwel uitgesloten, de inkomsten van buitenlandse roerende waarden uitgedrukt in Belgische frank.
Werkwijze en voorwaarden
Nummer 261/184
Wanneer een Belgische beurs- of kredietinstelling coupons van buitenlandse roerende waarden zoals bedoeld in 261/183 ter inning aanneemt en ze, vooraleer de tegenwaarde aan de klanten door te storten, aan een "belangrijkste betaler" overmaakt, dient deze laatste, voor de toepassing van de RV, niet te worden aangemerkt als eerste tussenpersoon (23).
[ (23) De in 261/162 e.v. uiteengezette onderrichtingen moeten in elk geval worden nageleefd (art. 98, KB/WIB 92).]
In dergelijk geval, schrijft de "belangrijkste betaler" de verrichting in in zijn bijzonder register op dezelfde wijze als omschreven in 261/180. Die inschrijving moet eveneens worden gestaafd door een document afgeleverd door de "belangrijkste betaler" aan de beurs- of kredietinstelling (b.v. een kopie van het inningsborderel of een ander invorderingsstuk).
Het is bijgevolg deze laatste instelling die de voorschriften m.b.t. de inning van de RV moet nakomen.
Opmerkingen
Nummer 261/185
De aandacht wordt gevestigd op het feit dat dit stelsel niet tot gevolg heeft de Belgische "belangrijkste betaler" in zijn hoedanigheid van financiële tussenpersoon te onttrekken aan zijn verplichtingen m.b.t. de inning van de RV, wanneer hij de desbetreffende inkomsten aan een andere belastingplichtige dan een Belgische beurs- of kredietinstelling betaalt.
In dat opzicht wordt eraan herinnerd dat wanneer Belgische beurs- of kredietinstellingen, buitenlandse coupons voor hun eigen rekening ter inning aanbieden bij een Belgische "belangrijkste betaler", deze instellingen zich mogen beroepen op de verzaking van de inning van de RV als bedoeld in art. 106, § 1, 107, § 2, 8°, a en 108, KB/WIB 92.
d) Beleggingsfondsen
Inkomsten rechtstreeks geïnd in het buitenland ten voordele van een Belgisch beleggingsfonds
Nummer 261/186
Wanneer de beheersvennootschap rechtstreeks in het buitenland inkomsten int ten voordele van een beleggingsfonds bedoeld door de W4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten (zie261/497 tot 500), moet zij in haar hoedanigheid van eerste tussenpersoon in België de RV inhouden en storten (zie eveneens 261/170).
Inkomsten van certificaten van buitenlandse beleggingsfondsen
Nummer 261/187
Aangezien buitenlandse beleggingsfondsen zonder rechtspersoonlijkheid, zoals Belgische beleggingsfondsen (zie 261/497 tot 500), onverdeeldheden zijn, is de RV principieel alleen van toepassing op het bedrag of de tegenwaarde in Belgische frank van het gedeelte van de coupons van de certificaten, dat overeenstemt met inkomsten van roerende goederen en kapitalen (dividenden en interesten, met uitsluiting van realisatiemeerwaarden en liquidatiebonussen) van niet-Belgische oorsprong, die ten voordele van het buitenlandse beleggingsfonds door de beheersvennootschap zijn geïnd (24).
[ (24) Zie evenwel 261/421, voor wat de bijzondere stelsels betreft die op de door deze fondsen verkregen inkomsten van gelddeposito's van toepassing zijn.]
Nummer 261/188
De toepassing van die maatregel moet evenwel ondergeschikt blijven aan de normale uitoefening van het controlerecht van de administratie op de bepaling van het in de RV belastbare gedeelte, bedoeld in het vorige nummer.
In de huidige stand van zaken mag worden aangenomen dat dit het geval is met buitenlandse beleggingsfondsen die zijn ingeschreven bij de CBF waarvan deze laatste elk jaar een lijst opmaakt die in het BS wordt bekendgemaakt (art. 137, W 4.12.1990).
Nummer 261/189
De nodige inlichtingen in verband met het belastbare gedeelte en het niet belaste gedeelte van de coupons van de buitenlandse beleggingsfondsen moeten in het bijzonder register ingeschreven worden (zie 261/149).
e) Coupons van buitenlandse waarden gekocht door personen die zich beroepshalve met wisselverrichtingen bezig houden
Nummer 261/190
Bij verlenging van een inschikkelijkheid die rekening hield met het beroepskarakter van handelsverrichtingen op buitenlandse coupons en met het feit dat de inning van de belasting op het bedrag van die coupons de banken niet meer zou hebben veroorloofd dit soort verrichtingen voort te zetten, kunnen de personen die zich beroepshalve met wisselverrichtingen bezighouden, in het buitenland aankoop- en verkoopverrichtingen van coupons van buitenlandse waarden doen zonder de RV op het bedrag van die coupons te moeten storten, voor zover die coupons niet in het land worden ingevoerd of, indien ze zijn ingevoerd, voor zover ze vervolgens in het buitenland zijn voortverkocht door dezelfde beroepspersonen of door toedoen van andere beroepspersonen.
Om misbruiken te voorkomen moeten de voormelde aankoop- en verkoopverrichtingen van coupons door de beroepspersonen die afstaan en door degenen die verkrijgen worden ingeschreven in een afzonderlijk bijzonder register met dezelfde inhoud als het in 261/147 e.v. bedoelde register. De RV die, ingevolge onderzoek, zou worden bevonden verschuldigd te zijn, moet onmiddellijk worden gestort.
Als ze in het land worden ingevoerd, moeten de desbetreffende coupons bij latere overdrachten vergezeld zijn van een in het vorige lid voorgeschreven uittreksel uit het register; dit uittreksel of het begeleidingsdocument dat daartoe dient moet de in 261/163 vereiste vermeldingen bevatten.
Het spreekt vanzelf dat het verschil tussen de aan- en de verkoopprijs van de buitenlandse coupons moet worden geboekt, zodat die verrichtingen in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de boekwinst van de personen die zich beroepshalve met wisselverrichtingen bezighouden.
f) Teruggave van buitenlandse belastingen
Nummer 261/191
Ter uitvoering van o.m. dubbelbelastingverdragen, kunnen aan inwoners van België teruggaven worden verleend van in het buitenland aan de bron ingehouden belastingen op inkomsten van buitenlandse roerende waarden.
Die teruggaven zijn buitenlandse roerende inkomsten die, in beginsel, aan de RV onderworpen zijn op het ogenblik dat ze door bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon worden verkregen.
Ze vormen inderdaad een aanvullend roerend inkomen dat de betrokkenen bij de inning van de coupons zouden hebben verkregen, indien op dat ogenblik het juiste bedrag van de werkelijk aan de bron verschuldigde buitenlandse belasting was ingehouden.
3. Inkomsten van buitenlandse roerende waarden in België gedeponeerd door niet-inwoners
Nummer 261/192
Overeenkomstig art. 230, 2°, WIB 92 zijn van de BNI (en bijgevolg van de RV) vrijgesteld de inkomsten uit buitenlandse roerende waarden gedeponeerd in België, wanneer die bewaargevingen beantwoorden aan de voorwaarden bepaald door de Minister van Financiën en voor zover de bewaargever die waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt.
Nummer 261/193
Die vrijstelling is van toepassing indien de verkrijger van de inkomsten uit in België gedeponeerde buitenlandse roerende waarden een niet-inwoner is.
Om aan de thans gestelde voorwaarde te voldoen, moeten de depositohoudende inrichtingen een aangifte van de bewaargever verkrijgen waarin deze laatste verklaart :
1° dat hij :
- geen rijksinwoner is;
- geen binnenlandse vennootschap is;
- geen aan de RPB onderworpen rechtspersoon is;
N.B. de niet-inwonende vennootschappen, verenigingen, enz., zonder rechtspersoonlijkheid -behalve de buitenlandse beleggingsfondsen open voor het publiek- moeten verklaren dat elk lid aan de hiervoor gestelde voorwaarden voldoet.
2° dat hij die roerende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België heeft gebruikt;
3° dat hij de volle eigendom of het vruchtgebruik van die roerende goederen heeft, of, indien hij er geen eigenaar of vruchtgebruiker van is, dat de verkrijger van de inkomsten aan de onder 1° en 2° bedoelde voorwaarden voldoet.
De vrijstelling is slechts van toepassing in geval van bewaargeving; ze is dus niet van toepassing op inkomsten van buitenlandse effecten die een niet-inwoner in een brandkast in een Belgische bank zou hebben geplaatst, aangezien er terzake geen bewaargeving in de juridische zin van het woord is en de RV in beginsel verschuldigd is indien de inkomsten van gezegde effecten in België worden geïnd.
Daarentegen kunnen wel het voorwerp zijn van een bewaargeving in de zin van de wettelijke bepaling terzake:
- de attesten van inschrijvingen op naam, opgesteld op naam van de eigenaar en de eigendomsattesten ter vertegenwoordiging van een attest op naam dat volgens de van kracht zijnde Amerikaanse wetgeving is opgesteld op naam van een "nominee";
- de attesten ter vertegenwoordiging van delen van buitenlandse beleggingsfondsen; terzake slaat de vrijstelling op de RV die betrekking heeft op het gedeelte van de coupon dat, na schifting, overeenstemt met roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong (zie 261/187) en kan er bovendien worden afgezien van de inning van RV op de interesten van in België gedeponeerde gelden (zie 261/421).
Wanneer de bewaargeving bestaat uit couponbladen van buitenlandse roerende waarden en niet uit volledige effecten, is de vrijstelling eveneens van toepassing onder de voorwaarden vermeld in het 2e lid van dit nummer.
F. INKOMSTEN TOEGEKEND AAN INTERNATIONALE INSTELLINGEN DIE VRIJ ZIJN VAN BELGISCHE BELASTINGEN
Nummer 261/194
Onder internationale instellingen die vrij zijn van Belgische belastingen verstaat men de instellingen die zijn bedoeld in art. 105, 2°, c, KB/WIB 92 (zie261/202).
De aan bedoelde instellingen toegekende inkomsten zijn in beginsel niet onderworpen aan de inhouding van RV.
De in 261/228 tot 237 voorgeschreven formaliteiten zijn mutatis mutandis van toepassing op dividenden en inkomsten van vastrentende effecten die aan deze instellingen worden toegekend. De tekst van de in voormelde nummers opgenomen modellen van attesten moet dienovereenkomstig worden aangepast.
Met betrekking tot de inkomsten van schuldvorderingen en leningen, de inkomsten van gelddeposito's, de royalty's en de diverse inkomsten van roerende aard, kan de schuldenaar ambtshalve en zonder formaliteiten afzien van de inning van RV, met dien verstande dat hij verantwoordelijk is voor een eventuele onjuiste beoordeling van de hoedanigheid van de verkrijger van de inkomsten.
Nummer 261/195
Wanneer het gaat om vastrentende effecten mogen de in art. 118, KB/WB 92 bedoelde beperkingen niet op voormelde instellingen worden toegepast. Dit betekent dat de in die bepaling gestelde vereisten van vastheid van de effecten niet mogen worden ingeroepen om hen aan de bron de niet-inning van de RV waarop zij recht hebben te weigeren. Dat recht slaat alleen op interesten die de instelling werkelijk heeft genoten. Voor effecten die zijn aangekocht of verkocht tijdens de periode waarin het inkomen wordt opgebracht, moet de niet-inning van RV aldus worden beperkt tot de interesten die betrekking hebben op het gedeelte van de bedoelde periode waarin de instelling eigenaar of vruchtgebruiker van de effecten is geweest (zie261/326).
Hieruit volgt dat voor inkomsten van vastrentende effecten, de niet-inning van de RV aan een internationale instelling die vrij is van Belgische belastingen slechts mag worden toegestaan indien deze aan de schuldenaar van de voorheffing (of aan de financiële instelling die de financiële dienst van de effecten waarneemt) een attest overhandigt waarbij zij bevestigt eigenaar of vruchtgebruiker van de effecten te zijn geweest :
- ofwel gedurende het gehele tijdperk waarop de interesten betrekking hebben;
- ofwel gedurende een welbepaald gedeelte van dat tijdperk.
In die tweede eventualiteit moet de niet-inning van RV worden beperkt tot het pro rata van de bruto-interesten waarvan de betrokken organisatie werkelijk het genot of de beschikking heeft gehad, rekening houdend met de datum van de verwerving van de effecten.
De schuldenaar van de RV moet de bedoelde attesten bij zijn aangifte in de RV voegen.
Mits de documenten worden aangepast kunnen de regels voor de identificatie van de verkrijgers worden toegepast die bedoeld zijn:
- in 261/316, voor inkomsten van effecten in open bewaring;
- in 261/317, voor inkomsten van effecten op naam.
Wanneer een hiervoor bedoelde internationale instelling -tussen twee vervaldagen van de inkomsten of voor de eindvervaldag- vastrentende effecten verkoopt, kan zij, op overlegging van een verzoekschrift en van de vereiste verantwoording bij de Gewestelijk directeur der belastingen te Brussel II - vennootschappen, teruggave van de RV verkrijgen met betrekking tot de interesten van de periode waarin zij eigenaar of vruchtgebruiker van de effecten is geweest (zie 261/483).
Nummer 261/196
De eerste in België gevestigde tussenpersoon, die aan de internationale instellingen inkomsten van buitenlandse oorsprong in rekening betaalt, is ervan ontslagen de RV op die inkomsten in te houden, indien hij in het bezit is van het in 261/229 bedoelde attest van eigendom die dienovereenkomstig is aangepast (zie 261/194).
De in 261/235 tot 237 opgenomen richtlijnen zijn mutatis mutandis van toepassing wanneer het recht op vrijstelling van RV wordt bewezen na de storting ervan.
G. INKOMSTEN VAN SOMMIGE VERRICHTINGEN VERWEZENLIJKT IN HET ALGEMEEN BELANG VAN DE SCHATKIST
Nummer 261/197
Art. 265, WIB 92 bepaalt dat de RV niet verschuldigd is op de aan de Staat verleende of toegekende inkomsten van financiële beheersverrichtingen verwezenlijkt in het algemeen belang van de Schatkist of voortvloeiend uit de vorming van onmiddellijk beschikbare gelden om het hoofd te bieden aan de kastekorten, wegens de onmogelijkheid toegang te krijgen tot de geldmarkt door middel van dagelijkse uitgiften van schatkistcertificaten.
IV. BIJZONDERE BEPALINGEN EIGEN AAN ELKE CATEGORIE VAN INKOMSTEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN EN DIVERSE INKOMSTEN VAN ROERENDE AARD
A. CATEGORIEEN VAN VERKRIJGERS TEN GUNSTE VAN WIE VAN DE INNING VAN RV KAN WORDEN AFGEZIEN
1. Algemeen
Nummer 261/198
Art. 105, KB/WIB 92 geeft een opsomming en een omschrijving van de 5 categorieën van verkrijgers die een verzaking van de inning van RV kunnen bekomen.
2. Eerste categorie : financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen (art. 105, 1°, KB/WIB 92)
Nummer 261/199
Er wordt opgemerkt dat :
- de v óór 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschappen in de hierna volgende onderneming niet worden bedoeld (zie 261/203, 2°);
- de vennootschappen (inz. de banken en de verzekeringsmaatschappijen) die voor rekening van ondernemingen extra-wettelijke pensioenfondsen beheren, zich voor de inkomsten daarvan niet op hun eventuele hoedanigheid van financiële instelling of ermede gelijkgestelde onderneming kunnen beroepen. Hetzelfde geldt voor inkomsten van "solidariteitsfondsen" die in uitvoering van een groepsverzekeringscontract zijn opgericht.
Met financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen bedoelt men de :
1° Belgische banken en Belgische instellingen van buitenlandse banken (art. 105, 1°, a), KB/WIB 92).
2° Belgische openbare kredietinstellingen (art. 105, 1°, b), KB/WIB 92) :
- de Nationale Bank van België;
- het Herdisconterings- en Waarborginstituut;
- de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (25);
- de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid;
- het Gemeentekrediet van België;
- de Nationale Kas voor Beroepskrediet;
- het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet;
- het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet.
[ (25) De ASLK heeft vanaf 1.10.1992 de vorm van een bankholding van openbaar nut aangenomen, onder de benaming "NV ASLK-Holding" (sinds 12.6.1995 de Federale Participatiemaatschappij) met dochterondernemingen de "NV ASLK-Bank" en de "NV ASLK-Verzekeringen".]
3° Financiële ondernemingen (art. 105, 1°, c), KB/WIB 92)
Bedoeld zijn de ondernemingen die zich ertoe beperken de liquide middelen van hun filialen in ontvangst te nemen om de belegging ervan te centraliseren en onder de voorwaarde dat ervan gewoonlijk geen gebruik wordt gemaakt voor bank- of kredietverrichtingen afgesloten met andere derden dan hun filialen.
Bondig gezegd, beschouwt men dat onder die rubriek mogen worden gerangschikt, de vennootschappen die participaties of portefeuillewaarden beheren waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 %, hetzij van de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal, hetzij van het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden. In aanmerking komen de waarde van de deelnemingen en het bedrag van het gestorte kapitaal, de reserves en de meerwaarden op de dag waarop de vennootschap die de deelnemingen bezit haar jaarrekening heeft opgesteld. Om te bepalen of de grens van 50 % overschreden is, worden de actieve en vaste deelnemingen, die ten minste 75 % vertegenwoordigen van het gestorte kapitaal van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven, niet in aanmerking genomen.
Worden eveneens ermee gelijkgesteld de vennootschappen die kunnen aantonen dat ze beantwoorden aan de bepaling van het vorige lid. Kunnen inz. in aanmerking worden genomen de ondernemingen als bedoeld in het KB nr. 64 van 10.11.1967, tot regeling van het statuut van portefeuillevennootschappen, waarvan de lijst in de bijlagen bij het jaarverslag van de CBF wordt gepubliceerd.
4° Privé-spaarkassen die aan de controle van de CBF zijn onderworpen (art. 105, 1°, d), KB/WIB 92).
5° Kapitalisatieondernemingen (art. 105, 1°, c), KB/WIB 92).
Hiermee zijn de kapitalisatieondernemingen zonder loterijen bedoeld, die een beroep doen op de spaarders en in ruil van eenmalige of op geregelde tijdstippen gedane stortingen bepaalde verbintenissen aangaan, indien zij ten minste driehonderd aangeslotenen groeperen of indien hun verbintenissen over meer dan twee jaar lopen.
Deze ondernemingen, die onder de toepassing vallen van het KB nr. 43 van 15.12.1934 en het KB van 12.5.1938, zijn onderworpen aan het toezicht van de Controledienst voor de Verzekeringen. De lijst van deze vennootschappen, alsook de besluiten, waarbij de machtiging hetzij wordt verleend, hetzij wordt ingetrokken, zomede die, waarbij akte wordt verleend van het verzaken van de machtiging, worden in het BS afgedrukt. Sedert 1.1.1993 wordt geen machtiging meer verleend.
6° Hypotheekbanken (art. 105, 1°, f), KB/WIB 92);
Dit zijn de ondernemingen (met inbegrip van diegene die zich met hypothecaire leningen bij interventie bezighouden) die overeenkomstig het KB nr. 225 van 7.1.1936 door het Ministerie van Economische Zaken erkend werden.
7 ° Vennootschappen tot financiering van verkopen op afbetaling (art. 105, 1°, g), KB/WIB 92)
Bedoeld zijn de vennootschappen- natuurlijke personen zijn uitgesloten- die uitsluitend of hoofdzakelijk de financiering van verkopen op afbetaling als doel hebben en onder de toepassing vallen van de W 12.6.1991 op het consumentenkrediet.
Onder verkoop op afbetaling verstaat men elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, die normaal leidt tot de verkrijging van lichamelijke roerende goederen of levering van diensten en waarvan de prijs betaald wordt in ten minste drie betalingen, door middel van periodieke stortingen waaronder het voorschot niet is begrepen.
De kredietovereenkomst is elke overeenkomst waarbij een kredietgever een krediet verleent of toezegt aan een consument, in de vorm van uitstel van betaling van een lening, of van elke andere gelijkaardige betalingsregeling.
Bedoelde vennootschappen moeten worden erkend door de Minister van Economische Zaken die, per 31.12 van elk jaar, de lijst ervan vaststelt en deze bekendmaakt in het BS, waar hun benaming of maatschappelijk doel wordt gevolgd door het kenteken A5.
Er wordt op gewezen dat de vennootschappen die op afbetaling verkopen zonder financiering door een derde uitgesloten zijn.
8° Kredietkassen erkend door het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet en kredietverenigingen enz. erkend door de Nationale Kas voor Beroepskrediet (art. 105, 1°, h), KB/WIB 92).
Dit zijn de instellingen die in art. 56, § 2, 2°, f en g, WIB 92 bedoeld zijn met name de kredietverenigingen die zijn erkend door de Nationale Kas voor Beroepskrediet, de plaatselijke handelsvennootschappen en de gewestelijke of beroepsverenigingen van deze maatschappijen die, tot uitvoering van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, krediet voor ambachtsoutillage mogen verstrekken evenals de door het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet erkende kredietkassen.
9° Belgische Verzekeringsondernemingen (art. 105, 1°, i), KB/WIB 92) die:
- ofwel binnenlandse vennootschappen zijn;
- ofwel Belgische inrichtingen van buitenlandse verzekeringsondernemingen zijn die bij KB zijn erkend overeenkomstig art. 3, W9.7.1975, met betrekking tot de controle der verzekeringsondernemingen (BS 29.7.1975).
De lijst van de aldus erkende verzekeringsondernemingen wordt ieder jaar in het BS gepubliceerd.
De verzekeringsmakelaars zijn dus uitgesloten.
Met verzekeringsondernemingen kunnen worden gelijkgesteld, de ondernemingen die zich uitsluitend met herverzekeringsverrichtingen bezighouden voor zover zij, inzake reserves, voorzieningen en daarmee overeenstemmende waarden, dezelfde technieken gebruiken als die bepaald in de voormelde W 9.7.1975 met betrekking tot de directe verzekeringsondernemingen.
10° Nationale Investeringsmaatschappij en gewestelijke investeringsmaatschappijen (art. 105, 1°, j), KB/WIB 92).
De W. 2.4.1962 waarbij ze zijn ingesteld, is in het BS van 18.4.1962 gepubliceerd (Bull. 387).
11° Vennootschappen voor huisvesting (art. 105, 1°, k), KB/WIB 92).
Het betreft de vennootschappen voor huisvesting die zijn bedoeld in de art. 56, § 2, 2°, j, en 216, 2°, WIB 92.
12° Andere niet in 1° tot 11° bedoelde openbare of private instellingen met rechtspersoonlijkheid, waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het toestaan van kredieten en leningen; voor zover de desbetreffende inkomsten aan Belgische inrichtingen van die instellingen zijn verleend of toegekend (art. 105, 1°, l), KB/WIB 92)
Onder die rubriek vallen inz. :
- de Openbare kas van leningen van de stad Brussel;
- de Dienst voor kredietverstrekking van het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers voor:
a) de kapitalen die door de ASLK-Bank ter beschikking zijn gesteld en tijdelijk bij die instelling gedeponeerd blijven;
b) de leningen die worden toegestaan in uitvoering van de W30.6.1951;
- het Hulpfonds tot financieel herstel van de gemeenten;
- het Participatiefonds.
13° CV Belfox (art. 105, 1°, m), KB/WIB 92)
De opdracht van deze vennootschap bestaat hoofdzakelijk in het verzekeren van de organisatie van de Belgische Futures en Optiebeurs (zie het KB 10.4.1991 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Futures en Optiebeurs - BS 12.4.1991).
3. Tweede categorie : Parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen (art. 105, 2°, KB/WIB 92)
a) Instellingen voor sociale zekerheid
Nummer 261/200
1° Ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen die onder de toepassing vallen van de W 6.8.1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.
De ziekenfondsen alsook de landsbonden waarbij zij zich moeten aansluiten, bezitten rechtspersoonlijkheid vanaf de datum van bekendmaking in het BS van de beslissing van de Minister van Sociale Voorzorg tot goedkeuring van hun statuten.
2° Inrichtingen of instellingen die overeenkomstig de sociale wetgeving belast zijn met het inzamelen, centraliseren, kapitaliseren en verdelen van de gelden, bestemd voor het toekennen van door die wetgeving vastgestelde voordelen, en die zich met geen andere exploitaties of verrichtingen van winstgevende aard dan de plaatsing van de bedoelde gelden bezighouden :
- Aanvullende pensioenverzekeringskas voor zelfstandigen;
- Algemeen Belgisch VakverbondWerklozenwerking;
- Dienst voor overzeese sociale zekerheid;
- Dienst voor maatschappelijke veiligheid voor de zeelieden der koopvaardij;
- Erkende gemeenschappelijke kassen voor verzekering tegen arbeidsongevallen;
- Fonds voor arbeidsongevallen;
- Fonds voor de beroepsziekten;
- Fondsen voor bestaanszekerheid, opgericht in uitvoering van de W 7.1.1958, gewijzigd door de W 18.12.1968;
- Gemeenschappelijke verzekeringskassen tegen ouderdom en vroegtijdig overlijden van bedienden, aangenomen voor de uitvoering van de wetten van 12.7.1957, 22.2.1960 en 30.4.1962, zomede de takken "Wettelijk rusten overlevings-pensioen van de bedienden" en "bijkomende stortingen gedaan ter aanvulling van het wettelijk pensioen en beheerst door het KB14.5.1969 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij het KB nr. 50 van 24.10.1967 betreffende het rusten overlevingspensioen voor werknemers" van de op deze gebieden erkende ondernemingen;
- Gezinsvergoedingskas voor Notarissen, Senatoren en Geneesheren;
- Hulpen voorzorgskas voor zeevarenden;
- Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen;
- Hulpkas voor ziekteen invaliditeitsverzekering;
- Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers;
- Nationale Kas voor Bediendenpensioenen;
- Pensioenkas voor raadgevers van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
- Pensioenkas voor Volksvertegenwoordigers en Pensioenkas voor Senatoren;
- Pensionskasse der mitglieder des rates der deutschprachigen gemeinschaft V.o.E;
- Pool van de zeelieden ter koopvaardij;
- Provinciale Kassen voor pensioenen, opgericht bij besluit van de provincieraden;
- Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
- Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en, in 't algemeen, de andere inrichtingen en instellingen die voor de uitbetaling van het wettelijk vakantiegeld zorgen;
- Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers en, in 't algemeen, de inrichtingen en instellingen die voor de uitbetaling van de bedoelde wettelijke bijslagen zorgen;
- Rijksdienst voor sociale zekerheid;
- Rijksdienst voor pensioenen;
- Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
- Rijksinstituut voor ziekteen invaliditeitsverzekeringen;
- Rijkskas voor rusten overlevingspensioenen;
- Sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen, erkend bij KB;
- Verzekeringskas voor het gewezen personeel van Afrika;
- Voorzorgskas VUB VZW;
- Voorzorgskas voor geneesheren VZW.
b) Diverse instellingen
Nummer 261/201
1° Rentenfonds (openbare instelling opgericht bij BR 18.5.1945);
2° Nationale Kas voor Rampenschade;
3° Deposito- en Consignatiekas;
4° Nationaal waarborgfonds inzake kolenmijnschade;
5° Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater;
6° Spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de CBF afhangen;
7° VZW "Bond van Grote en van Jonge Gezinnen" en "Ligue des Familles" in zover zij goedkope leningen aan hun leden verstrekken.
c) Internationale instellingen
Nummer 261/202
Zijn hier beoogd, de internationale of supranationale instellingen naar publiek recht en de Belgische inrichtingen van dergelijke instellingen, die overeenkomstig internationale overeenkomsten of bijzondere, voor de W20.11.1962 (V 1013 - Bull. 392) geldende wettelijke bepalingen, van belasting op hun in België verkregen inkomsten zijn vrijgesteld.
Het betreft inz. de hierna vermelde instellingen :
- Afrikaanse Aardnootraad;
- Afrikaanse Ontwikkelingsbank;
- Afrikaans Ontwikkelingsfonds;
- Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa (SHAPE);
- Aziatische Ontwikkelingsbank;
- Belgisch-Kongolees Fonds voor Delging en Beheer;
- Centrum voor Industriële Ontwikkeling (CID);
- Drieledige Commissie voor de teruggave van het monetaire goud;
- Europees Centrum voor weervoorspellingen op middellange termijn;
- Europees Investeringsfonds;
- Europees Ruimte-agentschap (ERA);
- Europees Universitair Instituut;
- Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;
- Europese Economische Gemeenschap (EEG);
- Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom);
- Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS);
- Europese Investeringsbank (ElB);
- Europese Octrooiorganisatie;
- Europese Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (EUMETSAT);
- Europese Organisatie voor Telecommunicatiesatellieten (EUTELSAT);
- Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol);
- Europese School;
- Hoog Commissariaat van de UNO voor de vluchtelingen;
- Interamerikaanse ontwikkelingsbank;
- Intergeallieerd Agentschap voor de Herstelbetalingen (IARA);
- Intergouvernementele Commissie voor Europese Migratie (ICEM);
- Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie (IMCO);
- Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegverkeer (OTIF);
- Internationaal Fonds voor Agrarische Ontwikkeling (FIDA);
- Internationaal Katoeninstituut;
- Internationaal Muntfonds (IMF);
- Internationale Arbeidsorganisatie (ILO);
- Internationale Bank voor Wederopbouw en Economische Ontwikkeling (BIRD);
- Internationale Burgerlijke Luchtvaartorganisatie (ICAO);
- Internationale Douaneraad;
- Internationale Financieringsmaatschappij (IFC);
- Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA);
- Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA);
- Internationale Organisatie voor Maritieme satellieten (INMARSAT);
- Internationale Organisatie voor Telecommunicatiesatellieten (INTELSAT);
- Internationale Vereniging voor Verre Berichtgeving (ITU);
- Multilaterale Agentschap Investeringsgaranties;
- Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO - NATO);
- Noord-Atlantische Vergadering;
- Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO);
- Organisatie van de Verenigde Naties (UNO);
- Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO);
- Raad van Europa;
- Technisch centrum voor Landbouwsamenwerking en Plattelandsontwikkeling;
- Voedsels- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO);
- Wedervestigingsfonds van de Raad van Europa;
- Wereldorganisatie voor de Gezondheid (WHO);
- Wereldorganisatie voor Weerkunde (WMO);
- Wereldorganisatie voor intellectuele eigendom (OMPI);
- Wereldpostvereniging (UPU);
- West-Europese Unie (WEU);
4. Derde categorie : beroepsbeleggers (art. 105, 3°, KB/WIB 92)
Nummer 261/203
Worden hier bedoeld :
1° de aan de PB onderworpen rijksinwoners die de aan de RV onderworpen rentegevende roerende kapitalen voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt (zie 37/2 tot 5);
2° de in art. 2, § 2, 2°, WIB 92, bedoelde binnenlandse vennootschappen (zie
commentaar op voormeld artikel) die niet zijn vermeld in 261/199, zodat uitgesloten zijn :
- vennootschappen die vóór 1.1.1990 in vereffening zijn gesteld en op voorwaarde dat hun ontbinding een einde aan de exploitatie heeft gemaakt; hieruit volgt dat de al dan niet in 261/199 vermelde vennootschappen die vóór 1.1.1990 in vereffening zijn gesteld en waarvan de ontbinding geen einde aan hun exploitatie heeft gemaakt, niet zijn uitgesloten;
- vennootschappen die onderworpen zijn aan het bijzondere aanslagstelsel, ingesteld bij W 21.6.1927, Bull. 21 (zie 179/19 en 261/545 - zogenaamde koloniale vennootschappen) (26);
[ (26) Op te merken dat de betrokken vennootschappen voor hun inkomsten van schuldvorderingen en deposito's vrijstelling kunnen verkrijgen ingevolge art. 18, SWIB, dat nog steeds op hen van toepassing is (zie 261/545).]
3° de Belgische inrichtingen van niet-inwoners andere dan deze vermeld in 261/199, die belastingplichtig zijn volgens de art. 232, 1e lid, 2°, a, en 233, WIB 92.
5. Vierde categorie : privé-spaarders (art. 105, 4°, KB/WIB 92)
Nummer 261/204
Bedoeld zijn alle andere aan de PB onderworpen rijksinwoners, dan die vermeld in 261/203, 1°, d.w.z. diegenen die hun rentegevende roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt.
6. Vijfde categorie : spaarders niet-inwoners (art. 105, 5°, KB/WIB 92)
a) Algemeen
Nummer 261/205
Dit zijn alle in art. 227, WIB 92 bedoelde belastingplichtigen (natuurlijke personen en buitenlandse lichamen) die hun roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt.
Hierin zijn inz. begrepen de buitenlandse kaderleden, diplomaten en consuls (zie commentaar op art. 227, WIB 92).
b) Bijzondere gevallen
Personaliteiten, ambtenaren en personeelsleden van de Europese Gemeenschappen
Nummer 261/205.1
Hoewel zij in feite hun woonplaats in België hebben, kunnen sommige ambtenaren, personaliteiten en personeelsleden van de Europese instellingen als vermeld in 227/24 als niet-rijksinwoners worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepswerkzaamheid uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder hun toezicht staan.
Wanneer zij aan de voorwaarden voldoen om aan de BNI/nat.pers. i.p.v., aan de PB te worden onderworpen en zij hun roerende goederen en kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt, worden de voormelde personen voor de toepassing van de RV als "spaarders niet-inwoners" beschouwd.
Nummer 261/205.2
Een bijzonder drukwerk -getuigschrift 276 EUR- dient om de ambtenaren en personaliteiten van de Europese Gemeenschappen in staat te stellen inzonderheid van hun recht- of dat van hun echtgenoot of van hun kinderen- op de verzakingen van de inning van RV te doen blijken waarop zij in hun hoedanigheid van spaarder niet-inwoner aanspraak kunnen maken.
Nummer 261/205.3
Het getuigschrift 276 EUR bevat drie vakken :
- vak I is bestemd voor de personeelsleden van de Gemeenschappen die het getuigschrift betreffende de exceptie van fiscale woonplaats voor zichzelf, voor hun echtgenoot of voor een kind ten laste wensen te verkrijgen; daartoe is het voldoende delen A en C van vak I in te vullen (wat het gedeelte B van vak I betreft, zie 261/205.5);
- vak II is in te vullen door de bevoegde overheid van de Europese Gemeenschappen;
- vak III maakt het eigenlijke getuigschrift uit, waarbij de taxatiedienst verklaart dat de verkrijger van de inkomsten wordt geacht zijn fiscale woonplaats niet naar België te hebben overgebracht en dat hij de waarden die de inkomsten voortbrengen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België heeft gebruikt.
Nummer 261/205.4
Op aanvraag verstrekt het Centraal Taxatiekantoor te Brussel "Buitenland", Jan Jacobsplein 10, 1000 Brussel, de formulieren voor de getuigschriften aan de Belgische tussenpersonen die roerende inkomsten aan de in 261/205.1 bedoelde personen betalen. Die tussenpersonen nodigen de betrokkenen uit delen A en C van vak I in te vullen en vervolgens de formulieren in duplo over te leggen aan de bevoegde overheid van de Gemeenschap die, na vak II te hebben ingevuld, de formulieren -door bemiddeling van het Hoofdbestuur der directe belastingen (directie I/3)- aan de taxatiediensten doet toekomen voor het opmaken van het getuigschrift betreffende de exceptie van fiscale woonplaats.
Indien geen enkel gegeven in hun bezit het vermoeden wettigt dat de verkrijger van de inkomsten niet kan worden geacht zijn fiscale woonplaats in zijn land van oorsprong te hebben behouden of dat hij zijn roerende goederen en kapitalen voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België heeft gebruikt, vullen de taxatiediensten vak III van het formulier 276 EUR in en sturen het binnen 8 dagen terug aan het Hoofdbestuur (directie I/3).
In geval van twijfel, moeten de taxatiediensten het centraal fichestelsel raadplegen dat op het CTK te Brussel-Buitenland wordt bijgehouden. Als zij oordelen dat het getuigschrift betreffende de exceptie van fiscale woonplaats niet kan worden afgeleverd, moeten zij het Hoofdbestuur (directieI/3) daarvan binnen de 20 dagen door middel van een omstandig verslag op de hoogte brengen.
De taxatiediensten stellen een fiscaal dossier samen op naam van iedere persoon aan wie een getuigschrift is uitgereikt; een exemplaar van het getuigschrift moet in het dossier worden bewaard.
Nummer 261/205.5
Om de aan hun hoedanigheid van "spaarder niet-inwoner" verbonden verzaking van de inning van RV te verkrijgen, moeten de personaliteiten, ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hun echtgenoot of de kinderen ten laste, het hogervermelde getuigschrift overleggen en er een fotokopie van bezorgen -waarop zij deel B van vak I hebben aangevuld- hetzij aan de schuldenaar van de roerende inkomsten van Belgische oorsprong, hetzij aan de Belgische financiële instelling door toedoen waarvan zij de roerende inkomsten van de in openbewaargeving gedeponeerde buitenlandse roerende waarden innen.
Voor de verzaking van de inning van RV moet die fotokopie niet bij elke inning van inkomsten worden hernieuwd.
Vertegenwoordigers van de Lidstaten en hogere ambtenaren van de NAVO
Nummer 261/205.6
Zoals vermeld in 227/30, genieten de voornaamste vertegenwoordigers bij de NAVO en de leden van hun officiële staf, evenals de Secretaris-generaal en de Adjunct-secretaris-generaal van de NAVO (voorheen secretaris van de Organisatie en coördinator van de Noord-Atlantische Verdedigingsproduktie) en andere dergelijke permanente functionarissen van overeenkomstige rang, als overeengekomen moge worden tussen de voorzitter van de plaatsvervangende Leden van de Raad en de Regeringen van de Lidstaten, dezelfde voorrechten en immuniteiten als gewoonlijk worden verleend aan het diplomatiek personeel van overeenkomstige rang, op voorwaarde dat zij niet de Belgische nationaliteit bezitten.
Onder dezelfde voorwaarde geldt dit eveneens voor de gezinsleden van deze personen, ongeacht hun graad van verwantschap, op voorwaarde dat zij effectief deel uitmaken van het gezin van deze personaliteiten.
Net zoals de in België geaccrediteerde buitenlandse diplomatieke ambtenaren, kunnen deze personaliteiten en hun gezinsleden bijgevolg als spaarders niet-inwoners de verzaking van de inning van RV genieten.
Nummer 261/205.7
Indien zij aan de voorwaarden voldoen om als niet-rijksinwoners te worden beschouwd (zie 227/31) en zij de waarden die de roerende inkomsten voortbrengen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt, kunnen de vertegenwoordigers bij de Raad van de NAVO of bij een van zijn hulporganen (de adviseurs en technische deskundigen van delegaties daaronder begrepen) en het officiële administratief personeel dat die vertegenwoordigers vergezelt, evenals hun echtgenoot en kinderen, verzaking van de inning van RV verkrijgen zoals deze geldt voor "spaarders niet-inwoners".
Voormelde personen kunnen hun recht op de verzaking doen gelden met het drukwerk 276 NAVO/IMS/SHAPE.
Voor het gebruik van deze getuigschriften -die op dezelfde wijze zijn opgevat als het getuigschrift 276 EUR- dienen de in 261/205.3 tot 205.5 gegeven richtlijnen mutatis mutandis te worden toegepast.
Personeelsleden van SHAPE en van de IMS (NAVO)
Nummer 261/205.8
De leden van het militair of burgerlijk personeel van SHAPE en van de IMS (Internationale Militaire Staf), evenals hun echtgenoot en kinderen, worden onder bepaalde voorwaarden als niet-rijksinwoners beschouwd (zie227/32 en 33).
In dit geval kunnen de betrokkenen, indien zij de waarden die roerende inkomsten voortbrengen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt, aanspraak maken op de verzaking van de inning van RV die geldt voor "spaarders niet-inwoners".
Deze personen kunnen het bewijs van hun recht op verzaking van de inning van RV leveren door middel van een speciaal getuigschrift 276NAVO/IMS/SHAPE.
Voor het gebruik van deze getuigschriften -die op dezelfde wijze zijn opgevat als het getuigschrift 276 EUR- dienen de in 261/205.3 tot 205.5 gegeven richtlijnen mutatis mutandis te worden toegepast.
1. Bedoelde inkomsten
Nummer 261/206
De definitie van dividenden komt voor in de commentaar op art. 18, WIB 92. Op te merken is dat de gewone dividenden toegekend aan verkregen maar niet vernietigde eigen aandelen niet aan de RV onderworpen zijn (zie 186/18).
2. Bijzondere gevallen
a) Uitkering van dividenden in geval van verlies of van fictieve winsten
Nummer 261/207
Voor de toepassing van de RV is het van weinig belang dat uitkeringen van dividenden voortkomen van winsten of van het vermogen van de vennootschap; het enige waarop dient te worden gelet is het feit van de werkelijke uitkering die het vermogen van de aandeelhouder of van de vennoot verrijkt, zelfs wanneer die verrijking vreemd is aan de beroepswerkzaamheid van de vennootschap (zie 18/17, 2°).
Nummer 261/208
Er werd gevonnist dat de vordering tot terugbetaling ingespannen tegen de aandeelhouders die dividenden incasseerden uit de fictieve winst die bleek uit een balans waarvan de valsheid jaren later is vastgesteld geen aanleiding kan geven tot teruggave van de RV (Brussel, 5.7.1939, "Anc. Ets. Hubert Dresse", niet gepubliceerd).
b) Effecten onderverdeeld in deelcertificaten
Nummer 261/209
Met het doel de verhandeling van sommige beurswaarden te vergemakkelijken, geven Belgische financiële vennootschappen, ter vertegenwoordiging van effecten op naam of aan toonder die ze in depot ontvangen, verhandelbare coupures uit die voorzien zijn van coupons waarmee het deel van het dividend dat overeenstemt met de waarde van het deelcertificaat kan worden geïnd.
Wanneer coupons van effecten die in het bezit van vennootschappen zijn, betaalbaar worden gesteld, mogen de houders van de deelcertificaten zich in de zetel van die vennootschappen aanbieden om, na aftrek van het commissieloon, het bedrag van het dividend op te strijken dat proportioneel overeenstemt met het door het deelcertificaat vertegenwoordigde gedeelte van die effecten.
In werkelijkheid treden die financiële vennootschappen op als tussenpersonen bij de betaling van de coupon; daar deze laatste aan de bron is belast, zijn de coupons van de aldus uitgereikte deelcertificaten niet meer aan de RV onderworpen (zie 261/291 voor certificaten aan toonder uitgegeven ter vertegenwoordiging van buitenlandse aandelen die in het buitenland op naam van een financiële vennootschap zijn ingeschreven).
c) Toekenning van effecten door een vennootschap
Nummer 261/210
[Vervangen door de circulaire nr. Ci.RH.231/527.270 (AOIF 7/2003) dd. 04.04.2003]
Wanneer een vennootschap aan haar aandeelhouders of vennoten als dividenden ofwel aandelen die ze in portefeuille bezat, ofwel nieuwe aandelen die ze heeft uitgegeven, ofwel obligaties of andere effecten die renderend zijn, uitdeelt, zijn de aldus verleende of toegekende dividenden eveneens belastbare inkomsten voor de verkrijgers (zie 18/19).
Dit zou b.v. het geval zijn indien de algemene vergadering van een vennootschap beslist dat dividenden zullen worden uitgekeerd en die dividenden, zelf met uitgifte van nieuwe aandelen die aan de aandeelhouders of vennoten worden overhandigd, zullen worden aangewend tot een verhoging van het kapitaal, ten belope van de gedecreteerde dividenden ("stockdividenden") (en zeker in het geval waarin de aandeelhouder of vennoot zelf het dividend dat hem werd verleend uit eigen wil zou aanwenden tot een inschrijving op een kapitaalverhoging waartoe de vennootschap besliste).
Om het bedrag van de aan de RV te onderwerpen inkomsten te bepalen, wordt, gelet op de elementen eigen aan elk geval, verwezen naar de in 261/43 tot 51 uiteengezette richtlijnen.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Oorspronkelijke tekst:
c) Toekenning van effecten door een in België gevestigde vennootschap
Nummer 261/210
Wanneer een in België gevestigde vennootschap aan haar aandeelhouders of vennoten als dividenden ofwel aandelen die ze in portefeuille bezat, ofwel nieuwe aandelen die ze heeft uitgegeven, ofwel obligaties of andere effecten die renderend zijn, uitdeelt, zijn de aldus verleende of toegekende dividenden eveneens belastbare inkomsten voor de verkrijgers (zie18/19).
Dit zou b.v. het geval zijn indien de algemene vergadering van een in België gevestigde vennootschap beslist dat dividenden zullen worden uitgekeerd en die dividenden, zelfs met uitgifte van nieuwe aandelen die aan de aandeelhouders of vennoten worden overhandigd, zullen worden aangewend tot een verhoging van het kapitaal, ten belope van de gedecreteerde dividenden ("stockdividenden") (en zeker in het geval waarin de aandeelhouder of vennoot zelf het dividend dat hem werd verleend uit eigen wil zou aanwenden tot een inschrijving op een kapitaalverhoging waartoe de vennootschap besliste).
Om het bedrag van de aan de RV te onderwerpen inkomsten te bepalen, wordt verwezen naar de in 261/43 tot 51 uiteengezette richtlijnen.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Nummer 261/211
[Vervangen door de circulaire nr. Ci.RH.231/527.270 (AOIF 7/2003) dd. 04.04.2003]
Daarentegen, wanneer een vennootschap aan haar aandeelhouders of vennoten nieuwe aandelen uitreikt naar aanleiding van een overbrenging naar het kapitaal van niet als dividenden toegekende winst of van de opneming van reserves in het kapitaal ("bonusaandelen"), is er geen toekenning van belastbare dividenden (zie 18/21 voor meer bijzonderheden)."
---------------------------------------------------------------------------------------------------------
Oorspronkelijke tekst:
Nummer 261/211
Daarentegen, wanneer een Belgische vennootschap aan haar aandeelhouders of vennoten nieuwe aandelen uitreikt naar aanleiding van een overbrenging naar het kapitaal van niet als dividenden toegekende winst of van de opneming van reserves in het kapitaal ("bonusaandelen"), is er geen toekenning van belastbare dividenden (zie 18/21 voor meer bijzonderheden).
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------
d) Aflossing van het kapitaal
Nummer 261/212
Op fiscaal gebied moeten aflossingen van kapitaal overeenkomstig art. 72 ter, SWHV, in principe als gewone dividenden worden aangemerkt (zie 18/33 en 34).
e) Interesten geherkwalificeerd als dividenden
Nummer 261/213
De herkwalificatie van interesten als dividenden overeenkomstig art. 18, 3°, WIB 92 (zie 18/37 tot 18/67) brengt mee dat, inzake RV, de regels betreffende de dividenden op de geherkwalificeerde inkomsten toepassing vinden.
Dit heeft inz. tot gevolg dat :
- de RV in principe verschuldigd is tegen het tarief van 25,75 % (en niet tegen 13,39 %, zelfs wanneer de geherkwalificeerde interesten voortvloeien uit vanaf 1.3.1990 gesloten overeenkomsten) (zie 261/73);
- de voor dividenden geldende vrijstellingen van RV en de verzakingen van de inning ervan van toepassing zijn (b.v. wanneer de dividenden geacht worden voort te komen van definitief belaste reserves of van ten name van de vennoten belastbare reserves) (zie 261/226 e.v.);
- art. 268, WIB 92 eveneens van toepassing is wanneer de vennootschap de RV draagt ter ontlasting van haar bestuurder of vennoot (zie 261/58 tot 61 en 65).
Nummer 261/214
...
Nummer 261/215
...
Nummer 261/216
...
Nummer 261/217
...
Nummer 261/218
...
Nummer 261/219
...
Nummer 261/220
...
Nummer 261/221
...
Nummer 261/222
...
Nummer 261/223
...
Nummer 261/224
...
3. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
Nummer 261/225
Er wordt aan herinnerd dat inkomsten van roerende goederen en kapitalen niet de volgende inkomsten omvatten, en dat die inkomsten dus ook niet aan de RV onderworpen zijn :
1° inkomsten uit preferente aandelen van de NMBS (art. 21, 1°, WIB 92);
2° inkomsten uit aandelen betaald of toegekend bij verdeling van het maatschappelijk vermogen door een vennootschap in vereffening gesteld vóór 1.1.1990 (zie 261/546 tot 549);
3° inkomsten uit aandelen betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door buitenlandse vennootschappen en door beleggings-vennootschapen als bedoeld in de art. 114, 118 en 119quinquies van de W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten (BEVEK; BEVAK en VBS) (art. 21, 2°, WIB 92);
4° de eerste schijf van 5.000 F (27) -per vennoot- van dividenden van coöperatieve verbruiksverenigingen (zie 189/4), landbouwcoöperaties, produktiecoöperaties, distributiecoöperaties en dienstencoöperaties, wanneer die vennootschappen door de Nationale Raad van de Coöperatie zijn erkend (art. 21, 6°, WIB 92) ; de eerste schijf van 5.000 F (te indexeren) van dividenden van de betrokken coöperatieve vennootschappen moet evenwel aan de RV worden onderworpen, wanneer die inkomsten worden verleend aan een binnenlandse vennootschap of aan een in de BNI/Ven belastbaar lichaam;
5° onder bepaalde voorwaarden, de dividenden betaald of toegekend aan in het kader van het pensioensparen erkende instellingen voor collectieve belegging of aan houders van een individuele spaarrekening (art. 21, 8°, WIB 92 - zie 261/515).
[(27) Bedrag te indexeren overeenkomstig art. 178, WIB 92 (zie 178/2 en 41).]
4. Vrijstellingen
a) Dividenden verleend of toegekend aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn en aan bepaalde intercommunales
Algemeen
Nummer 261/226
Art. 264, 1e lid, 1°, WIB 92, stelt van RV vrij, alle dividenden die worden verleend of toegekend aan de openbare machten (Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, gemeenten), aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (de intercommunale centra inbegrepen) en aan intercommunales beheerst door de W 22.12.1986 waarvan de aandelen uitsluitend eigendom zijn van openbare machten en die gewoonlijk zuivere intercommunales worden genoemd in tegenstelling tot gemengde intercommunales die privaatrechtelijke vennootschappen onder hun vennoten tellen.
Dezelfde inkomsten worden ook aan de toepassing van de RV onttrokken wanneer ze worden verleend of toegekend door een in art. 180, 1°, WIB 92 bedoelde (gemengde of zuivere) intercommunale aan een eveneens in dat artikel bedoelde (gemengde of zuivere) intercommunale.
Formaliteiten
Nummer 261/227
De toepassing van art. 264, 1e lid, 1°, WIB 92 biedt geen bijzondere moeilijkheden wanneer het gaat om aandelen op naam of om aandelen van bijzondere reeksen; in dergelijk geval, kan de vennootschap-schuldenares immers bij de toekenning of de betaalbaarstelling van de inkomsten juist bepalen welk gedeelte vrijgesteld is van RV en kan ze tot staving van haar aangifte 273 A de vereiste verantwoording verstrekken.
Nummer 261/228
Voor inkomsten van aandelen aan toonder, daarentegen, vereist de toekenning van de bovenbedoelde vrijstelling het naleven van sommige formaliteiten opdat de administratie haar controlerecht zou kunnen uitoefenen.
Die formaliteiten bestaan in het voorleggen -onder de voorwaarden uiteengezet in 261/231 tot 237 van attesten volgens de hierna weergegeven modellen.
Nummer 261/229
ATTEST
betreffende dividenden verleend of toegekend aan openbare machten en aan bepaalde ermee gelijkgestelde instellingen (toepassing van artikel 264, 1e lid, 1° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992).
De ondergetekende(n) (28)...
[(28) Naam, voornamen en hoedanigheid.
Het attest moet worden opgesteld :
- voor een provincie : door de gouverneur of zijn gemachtigde en door de rekenplichtige van de provincie;
- voor een agglomeratie : door de voorzitter van het agglomeratiecollege en door de ontvanger van de agglomeratie;
- voor een gemeente : door de burgemeester en de ontvanger van de gemeente of het gewest;
- voor een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een intercommunaal centrum voor maatschappelijk welzijn : door de voorzitter en de ontvanger;
- voor een intercommunale : door twee daartoe bevoegde lasthebbers van de vereniging.]
handelend voor rekening van :
- de Belgische Staat (29)...
- de Gemeenschap (29)...
- het Gewest (29)...
- de provincie (29)...
- de agglomeratie (29)...
- de gemeente (29)...
- het (intercommunaal) openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (29)...
- de intercommunale beheerst door de Wet van 2.12.1986 (29)...
[(29) De niet passende vermeldingen doorhalen.]
A (30) B (30)
- bevestig(t)(en) dat deze laatste vóór de vervaldag van de eraan gehechte coupons eigenaar of vruchtgebruiker is en was van de aandelen, die gedeponeerd zijn of zullen worden gedeponeerd bij...
onder nr....
- verbind(t)(en) zich ertoe onmiddellijk aan de bewaarnemer elke wijziging te signaleren die de juistheid van dit attest zou aantasten
bevestig(t)(en) dat de hieronder vermelde coupons, ter inning aangeboden op
bij
werden afgeknipt van aandelen waarvan (31) eigenaar of vruchtgebruiker was vóór de vervaldag van die coupons.
Aantal en identificatie van de coupons :
Gedaan te...
Handtekening(en)
[ (30) Het niet passende vak doorhalen.
Alleen vak A invullen wanneer de aandelen gedeponeerd zijn bij een bank, openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de CBF is onderworpen. Alleen vak B invullen wanneer de aandelen niet gedeponeerd zijn of het voorwerp zijn van een niet in vak A vermeld depot.]
[(31) De verkrijger, voor wie het attest werd opgesteld, vermelden (Belgische Staat, Gemeenschap, Gewest, enz.).]
Nummer 261/230
ATTEST
betreffende dividenden van aandelen die werden gedeponeerd bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de CBF is onderworpen, door openbare machten of door bepaalde ermede gelijkgestelde instellingen.
(Toepassing van artikel 264, 1e lid, 1°, van het Wetboek van de inkomsten-belastingen 1992).
...
(benaming en volledig adres van de depothoudende inrichting)bevestigt dat de hieronder vermelde coupons werden afgeknipt van aandelen van de vennootschap (32)...
[(32) De vennootschap vermelden die de aandelen heeft uitgegeven.]
gedeponeerd (33) onder nr. .... door (34)... en dat het attest om de inkomsten vrij van roerende voorheffing te innen haar door deze laatste werd afgegeven.
[ (33) De depothoudende instelling mag het attest slechts uitreiken voor coupons van aandelen waarvoor haar een attest van eigendom (261/229) werd overhandigd.]
[ (34) De verkrijger van de coupons, opgenomen in het attest van eigendom van de aandelen, vermelden (Staat, Gemeenschap, Gewest, provincie ......, enz.).]
Aantal en identificatie van de coupons :
...
Gedaan te .........................................
Handtekening(en) van de mandataris(sen)
der depothoudende inrichting.
Stempel van de
depothouder
Recht op vrijstelling van RV vastgesteld vóór aangifte en storting van de RV
Nummer 261/231
De verkrijgers moeten aan de uitbetalende instelling waarbij de coupons ter inning worden aangeboden, een attest overeenkomstig het model in 261/229 afgeven, waarin zij bevestigen, op de datum van de vervaldag van de coupons eigenaars of vruchtgebruikers te zijn van de aandelen waarop de coupons betrekking hebben.
Op te merken valt dat door "uitbetalende instelling" ook wordt bedoeld, iedere vennootschap die zelf de financiële dienst van haar uitgiften waarneemt.
Nummer 261/232
Indien de aandelen gedeponeerd zijn in een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de CBF is onderworpen, is het voldoende :
- dat de verkrijger de depothouder in het bezit stelt van een attest (zie 261/229), vak A ingevuld;
- dat de depothouder bij elke inning van coupons het attest opstelt waarvan het model voorkomt in 261/230.
Nummer 261/233
Zijn de effecten niet gedeponeerd of zijn ze bij een niet in het vorig nummer bedoelde depothouder gedeponeerd, dan moet bij elke inning van coupons een getuigschrift (zie 261/223), vak B ingevuld, worden opgesteld.
Op vertoon van de attesten als vermeld in 261/229 (vak B ingevuld) of de attesten als vermeld in 261/230 door de uitbetalende instelling aan de vennootschap-schuldenares van de inkomsten, mag de genoemde vennootschap, enerzijds ervan afzien de RV op die inkomsten te storten en, anderzijds de uitbetalende instelling dekken ten belope van het brutobedrag van die inkomsten vóór aftrek van de RV.
Nummer 261/234
Het origineel of een fotokopie van de attesten als vermeld in 261/233 moet worden gevoegd bij de verantwoordingsnota's die tot staving van de aangifte 273 A worden overgelegd.
De vennootschap-schuldenares die de originele attesten niet uit handen wenst te geven, mag zich ervan onthouden een fotokopie ervan te maken, indien de inhoud ervan dezelfde is als die van de reeds met een vroegere aangifte 273A voorgelegde attesten; van die omstandigheid moet in de verantwoordingsnota melding worden gemaakt.
Na de RV te hebben nagezien, zendt de Ontv. de verantwoordingsnota en de erbij gevoegde stukken, samen met het afschrift van de aangifte 273 A, aan de territoriaal bevoegde Hfd.cr-Venn.
Recht op vrijstelling van RV vastgesteld na aangifte en storting van de RV - Eventuele teruggave
Nummer 261/235
Niet steeds heeft de vennootschap, vóór overlegging van de aangifte 273 A en storting van de RV, kennis van het feit dat sommige verkrijgers van betaalbaar gestelde inkomsten de hier bedoelde vrijstelling kunnen doen gelden.
Het kan ook gebeuren dat sommige verkrijgers de vrijstelling slechts enige tijd na het innen van de inkomsten doen gelden.
Sommige vennootschappen stemmen er verder mee in, aan de verkrijgers (Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, enz.) het niet met de RV verminderde brutodividend uit te keren, zelfs wanneer die RV reeds in de Schatkist is gestort.
In elk geval is de teruggave van de RV afhankelijk van het indienen van een bezwaarschrift in de vorm en binnen de termijn voorgeschreven bij art. 371, WIB 92.
Nummer 261/236
Dat bezwaarschrift kan zowel geldig door de verkrijger van de inkomsten, indien hij de ingehouden RV werkelijk heeft gedragen, als door de schuldenaar van die RV worden ingediend. De ten onrechte geïnde RV wordt alleszins aan de bezwaarindiener teruggegeven.
Nummer 261/237
Bij het bezwaarschrift moeten worden gevoegd :
- ingeval het door de verkrijger wordt ingediend :
het attest (zie 261/229), vak B ingevuld, en de bewijzen van inning van de coupons (in dit verband wordt aangestipt dat, wanneer de vennootschap-schuldenares het dividend niet bruto heeft willen uitbetalen, de Belgische vereniging der banken haar leden heeft aanbevolen aan de verkrijger een stuk uit te reiken waarin wordt bevestigd dat de coupons na aftrek van de RV zijn geïnd);
- ingeval het door de schuldenaar van de RV wordt ingediend :
de attesten (zie 261/229) vak B ingevuld en (zie 261/230) die hem door de verkrijger of door de uitbetalende instelling zijn overhandigd, evenals de bewijzen van inning van de coupons door die verkrijgers en alle nuttige gegevens betreffende het gestorte bedrag van de RV.
b) Uitgekeerde winsten bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door binnenlandse vennootschappen
Nummer 261/238
Art. 264, 1e lid, 2°, WIB 92, bepaalt uitdrukkelijk dat de RV niet verschuldigd is op het gedeelte van dividenden dat overeenstemt met de uitgekeerde winst, hetzij bij verkrijging door een binnenlandse vennootschap van haar eigen aandelen, hetzij bij gedeeltelijke of gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap, zoals bedoeld in de art. 186, 187 en 209, WIB 92.
Nummer 261/239
Vooreerst wordt er aan herinnerd dat voormelde inkomsten betaald of toegekend enerzijds door buitenlandse vennootschappen en door in art. 114, 118 en 119quinquies, W 4.12.1990, bedoelde beleggingsvennootschappen (BEVEK, BEVAK en VBS), en anderzijds door binnenlandse vennootschappen die vóór 1.1.1990 in vereffening zijn gesteld, als niet belastbare inkomsten worden aangemerkt (zie 261/225, 2° en 3° en 546 tot 549) (35).
[ (35) Voor de verrichtingen die vóór 1.1.1990 hebben plaatsgevonden, wordt, inz. bij gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen, de Ven.B geïnd door middel van een bijzondere aanslag (art. 116 en 118, WIB-oud). In het onderhavige geval, worden de betaalde of toegekende inkomsten uit aandelen niet als inkomsten of opbrengsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten aangemerkt (art. 19, 2°, WIB-oud) en zijn ze bijgevolg niet aan de RV onderworpen.]
Nummer 261/240
Bovendien wordt opgemerkt dat de terugbetalingen van uitgelote aandelen door vennootschappen die houdster zijn van een concessie, die bij afloop ervan aan de vergunnende overheid moet terugvallen, eveneens moeten worden aangemerkt als dividenden verkregen uit de verdeling van het maatschappelijk vermogen en dus niet aan de RV onderworpen zijn (zie 18/34 en 208/7).
Wanneer een binnenlandse vennootschap, die is overgegaan tot de verdeling van haar maatschappelijk vermogen of tot de verkrijging van haar eigen aandelen, in verband met die verrichtingen de RV zou hebben gestort, kan die RV slechts aan die vennootschap worden teruggegeven door een directoriale beslissing.
c) Dividenden toegekend door middel van definitief belaste reserves of van ten name van de vennoten belaste reserves
Algemeen
Nummer 261/241
Hoewel de RV volledig verschuldigd is op dividenden die worden toegekend door middel van winsten van het belastbare tijdperk, dient anders te worden gehandeld wanneer die dividenden worden geacht geheel of gedeeltelijk voort te komen :
- hetzij van "definitief belaste reserves", aangelegd tijdens de jaren 1973 en vorige (binnenlandse kapitaalvennootschappen en binnenlandse personenvennootschappen als bedoeld in art. 2, WIB 92);
- hetzij van "ten name van de vennoten belaste reserves" (binnenlandse personenvennootschappen).
In de mate dat die reserves aan de aandeelhouders of vennoten worden uitgekeerd, moet inzake RV inderdaad de regel "non bis in idem", worden toegepast. Die vrijstelling is gerechtvaardigd :
- voor opnemingen van reserves vermeld in het eerste gedachtestreepje, wegens het feit dat de aandeelhouders of vennoten redelijkerwijze niet het genot kan worden ontzegd van de vrijstelling van RV die hun zou zijn toegestaan indien de bedragen, die tijdens de aj. 1973 en vorige met DBI zijn aangelegd, onmiddellijk waren uitgekeerd (in plaats van in reserve gehouden);
- voor opnemingen van reserves vermeld in het tweede gedachtestreepje (aangelegd tijdens de aj. 1986 en vorige) omdat er geen reden meer toe bestaat inkomsten aan de RV te onderwerpen die reeds ten name van de vennoten zijn belast.
Opneming van reserves
Nummer 261/242
De art. 103 en 104, KB/WIB 92 regelen de aanrekening van de opnemingen op de verschillende bestanddelen van de gereserveerde winsten.
Deze stof houdt verband met het bijhouden van de "gedetailleerde opgave van de belaste reserves" (328 R) en van de "globale opgave van de belaste reserves" (328 A); ze wordt omstandig uiteengezet in de commentaar op de Ven.B (zie 199/128 e.v.).
De punten die de hier beoogde vrijstelling van RV aanbelangen, worden hierna bondig toegelicht.
Nummer 261/243
In de opgave 328 A van personenvennootschappen en van kapitaalvennootschappen worden in kol. 4 de "definitief belaste reserves" afzonderlijk vermeld; voor personenvennootschappen kan dezelfde opgave bovendien, in kol. 3, de "ten name van de vennoten belaste reserves" vermelden.
Wanneer op het einde van het belastbare tijdperk een vermindering van het totaal van de in de opgave 328 A ingeschreven reserves wordt vastgesteld wordt de opneming overeenkomstig art. 104, KB/WIB 92 geacht te hebben gediend :
- eerst, tot betaling van dividenden;
- daarna, tot alle andere doeleinden.
Nummer 261/244
Overeenkomstig art. 103, KB/WIB 92 wordt deze opneming van reserves in volgorde, aangerekend:
- op de "definitief belaste reserves" (kol. 4 van de opgave 328 A);
- op de "andere reserves" (kol. 5, id.);
- op de "ten name van de vennoten belaste reserves" (kol. 3, id.).
Nummer 261/245
De RV is niet verschuldigd indien en in de mate dat de opneming van reserves, die tot betaling van dividenden heeft gediend, voortkomt van "definitief belaste reserves" en "ten name van de vennoten belaste reserves".
Aftrek
Wijze van aanrekening
Nummer 261/246
De "definitief belaste reserves" en de "ten name van de vennoten belaste reserves" moeten worden afgetrokken van het nettobedrag (RV afgetrokken) van de dividenden die van een opneming van reserves voortkomen.
Het aldus verkregen verschil, vermenigvuldigd met de breuk 100/74,25 (zie 261/61), vormt de belastbare grondslag voor de RV tegen 25,75 %.
Voorbeelden
Nummer 261/247
De winst van een NV is als volgt samengesteld.
- Brutodividenden : 20.000.000 F
- Verworpen uitgaven : 11.000.000 F
31.000.000 F
Min : opneming van reserves : - 18.000.000 F
13.000.000 F
Bij de afsluiting van het vorige boekjaar vermeldde de opgave 328 A 50.000.000 F reserves, bestaande uit :
- kol. 3 : Ten name van de vennoten belaste reserves : -
- kol. 4 : Definitief belaste reserves : 10.000.000 F
- kol. 5 : Andere reserves : 40.000.000 F
De vennootschap heeft op het gedecreteerde dividend (20.000.000 F) een RV ingehouden en in de Schatkist gestort van :
20.000.000 x 25,75 % = 5.150.000 F
dus zonder rekening te houden met de gedeeltelijke vrijstelling waarop ze aanspraak kan maken.
Berekening van de RV :
- Gebruik van de opneming van reserves van 18.000.000 F : eerst voor de betaling van dividenden (zie 261/243);
- Aanrekening van de opneming van reserves (zie 261/244) :
- eerst op de "definitief belaste reserves" : 10.000.000 F
- het saldo op de "andere reserves" : 8.000.000 F
- Nettodividenden : 20.000.000 - 5.150.000 : 14.850.000 F
- Vrijgesteld bedrag : - 10.000.000 F
- Belastbare grondslag : 4.850.000 F
4.850.000 x 100 = 74,25
6.531.987 F
- Verschuldigde RV :
6.531.987 x 25,75 % = 1.681.987 F
- Terug te geven RV : 5.150.000 - 1.681.987 3.468.013 F
Nummer 261/248
II. De winst van een personenvennootschap is als volgt samengesteld :
- Dividenden : 30.000.000 F
- Verworpen uitgaven : 20.000.000 F
50.000.000 F
Min : opnemingen van reserves : - 35.000.000 F
15.000.000 F
Bij de afsluiting van het vorige boekjaar vermeldde de opgave 328 A 48.800.000 F reserves, bestaande uit :
- kol. 3 : Ten name van de vennoten belaste reserves : 4.000.000 F
- kol. 4 : Definitief belaste reserves : 9.200.000 F
- kol. 5 : Andere reserves: 35.600.000 F
De dividenden werden vrij van RV uitbetaald.
Berekening van de RV :
- Gebruik van de opneming van reserves van 35.000.000 F : eerst voor de betaling van dividenden (zie 261/243);
- Aanrekening van de opnemingen van reserves (zie 261/244) :
- eerst op de "definitief belaste reserves" : 9.200.000 F
- het saldo op de "andere reserves" : 25.800.000 F
- Nettodividenden : 30.000.000 F
- Vrijgesteld bedrag : - 9.200.000 F
20.800.000 F
- Belastbare grondslag :
20.800.000 x 100 = 28.013.468 F
74,25
- Verschuldigde RV :
28.013.468 x 25,75 % = 7.213.468 F
Dividenden die tegen verschillende tarieven aan de RV onderworpen zijn
Toepassingsmodaliteiten
Nummer 261/249
Wanneer niet alle dividenden tegen hetzelfde tarief aan de RV onderworpen zijn en een deel van die inkomsten van RV wordt vrijgesteld omdat het voortkomt van een opneming van gereserveerde winst als bedoeld in art. 264, 1e lid, 3°, WIB 92 (definitief belaste reserves en ten namen van de vennoten belaste reserves), moet die opneming over de tegen verschillende tarieven belaste inkomsten omgeslagen worden in evenredigheid tot het geheel van de netto-inkomsten.
Een geval dat zich kan voordoen is inz. dat waarbij een vennootschap dividenden toekent waarvan een gedeelte tegen 20,6 % aan de RV is onderworpen (zie 261/74; KB nr. 15) en het overige gedeelte tegen 25,75 %.
Om het totale bedrag van de te storten RV te berekenen moet die vennootschap vooraf de eventuele opneming van haar definitief belaste reserves of van haar ten name van de vennoten belaste reserves proportioneel omslaan over :
- enerzijds, de netto-inkomsten die aan de RV tegen 20,6 % zijn onderworpen;
- anderzijds, de netto-inkomsten die aan de RV tegen 25,75 % zijn onderworpen.
Om die omslag te maken moet de vennootschap de volgende vergelijking oplossen (36) :
[ (36) Deze vergelijking is slechts van toepassing voor de RV-tarieven van 20,6 % en 25,75%. Indien één of meer andere tarieven van toepassing zouden zijn (inz. bij toepassing van een DBV), dient de formule te worden aangepast.]
C x (0,794A + 0,7425B + 0,0515E) - 0,0515C 2 = 0,794AE
waarbij :
- A = totaal van de bruto-inkomsten onderworpen aan de RV tegen 20,6%.
- B = totaal van de bruto-inkomsten onderworpen aan de RV tegen 25,75 %.
- C = gedeelte van de opneming van reserves dat betrekking heeft op de aan de RV tegen 20,6 % onderworpen inkomsten.
- E = totaal van de opneming van definitief belaste reserves en van ten name van de vennoten belaste reserves.
Eens de waarde C bepaald, verkrijgt men de waarde D (gedeelte van de opneming van reserves dat betrekking heeft op de aan de RV tegen 25,75 % onderworpen inkomsten) door het verschil te maken : D = E - C.
De verschuldigde RV kan vervolgens als volgt worden berekend:
1. totaal van de bruto-inkomsten onderworpen aan de RV tegen 20,6 % : ..........
- C
.........
x 20,6 %
............
2. totaal van de bruto-inkomsten onderworpen aan de RV tegen 25,75 % : ............
- D
............
x 25,75 %
..........
Met betrekking tot het nazien van de aangifte RV 273A door de administratie is niets gewijzigd aan het principe volgens hetwelk met moet uitgaan van de netto-inkomsten, verminderd met de opneming van definitief belaste reserves en van ten name van de vennoten belaste reserves, om het bedrag van de verschuldigde RV te bepalen.
Voorbeelden
Nummer 261/250
I. De toestand van de reserves van een NV is op 31.12.1993 als volgt :
- definitief belaste reserves
(kol. 4 van de opgave 328A) : 1.000.000
- andere reserves
(kol. 5 van de opgave 328A) : 9.000.000
- totaal : 10.000.000
In 1994 beslist de betrokken vennootschap tot de toekenning van een brutodividend van 5.000.000 F, opgenomen uit haar gereserveerde winst en als volgt samengesteld :
- dividenden onderworpen aan RV tegen 20,6 % (KB nr. 15) : 3.000.000
- dividenden onderworpen aan RV tegen 25,75 % : 2.000.000
5.000.000
Om de verschuldigde RV te berekenen, moet deze vennootschap vooraf de opneming van definitief belaste reserves onderverdelen in :
- C = gedeelte van de opneming dat betrekking heeft op de dividenden onderworpen aan de RV tegen 20,6 %;
- D = gedeelte van de opneming dat betrekking heeft op de dividenden onderworpen aan de RV tegen 25,75 %
Wel te verstaan moet die onderverdeling gebeuren in evenredigheid tot de netto-inkomsten (zie 261/246).
De in 261/249 uiteengezette formule, nl. C x (0,794A + 0,7425B + 0,0515 E) - 0,0515C² = 0,794AE, geeft de volgende waarde : C = 612.821.
Daarvan wordt afgeleid D = 1.000.000 - 612.821 = 387.179.
Berekening van de RV door de vennootschap :
- RV tegen 20,6 % : (3.000.000 - 612.821) x 20,6 % = 491.759
- RV tegen 25,75 % : (2.000.000 - 387.179) x 25,75 % = 415.301
907.060
Controle door de administratie :
- Netto toegekend (20,6 %) : 3.000.000 - 491.759 = 2.508.241
- Netto toegekend (25,75 %) : 2.000.000 - 415.301 = 1.584.699
- Netto totaal : 4.092.940
- C = 1.000.000 x 2.508.241 = 612.821
4.092.940
- D : 1.000.000 - 612.821 = 387.179
- RV tegen 20,6 % : (2.508.241 - 612.821) x (20,6 / 79,4) = 491.759
- RV tegen 25,75 % : (1.584.699 - 387.179) x (25,75 / 74,25)= 415.301
- totale RV 907.060
Nummer 261/251
II. Zelfde gegevens als in voorbeeld I. Evenwel vergeet de vennootschap in haar berekening de opneming van definitief belaste reserves af te trekken.
RV berekend door de vennootschap :
- RV tegen 20,6 % : 3.000.000 x 20,6 % = 618.000
- RV tegen 25,75 % : 2.000.000 x 25,75 % = 515.000
- totaal gestorte RV : 1.133.000
Controle door de administratie :
- Netto toegekend (20,6 %) : 3.000.000 - 618.000 = 2.382.000
- Netto toegekend (25,75 %) : 2.000.000 - 515.000 = 1.485.000
- Netto totaal : 3.867.000
- C = 1.000.000 x 2.382.000 = 615.981
3.867.000
- D = 1.000.000 - 615.981 = 384.019
- RV tegen 20,6 % : (2.382.000 - 615.981) x (20,6 / 79,4) = 458.186
- RV tegen 25,75 % : (1.485.000 - 384.019) x (25,75 / 74,25 ) = 381.822
- totaal verschuldigde RV = 840.008
- terug te betalen RV : 1.133.000 - 840.008 = 292.992
Nummer 261/252
III. Zelfde gegevens als in voorbeeld I. Een door de taxatieambtenaar uitgevoerde rechtzetting van de gereserveerde winst van het boekjaar leidt evenwel tot een opneming van definitief belaste reserves van 200.000 F.
Er wordt aan herinnerd dat de vennootschap de volgende netto-bedragen had toegekend :
- Netto (20,6 %) : 2.508.241
- Netto (25,75 %) : 1.584.699
- Netto totaal : 4.092.940
Controle van de berekeningen door de administratie :
- C = 200.000 x 2.508.241 = 122.564
4.092.940
- D = 200.000 - 122.564 = 77.436
- RV tegen 20,6 % : (2.508.241 - 122.564) x (20,6 / 79,4) = 618.954
- RV tegen 25,75 % : (1.584.699 - 77.436) x (25,75 / 74,25) = 522.721
- totaal verschuldigde RV : 1.141.675
- gestorte RV : - 907.060
- te vorderen RV : 234.615
Opmerkingen
Nummer 261/253
Ingeval een gedeelte van de dividenden van de RV is vrijgesteld overeenkomstig art. 264, 1e lid, 1°, WIB 92 (zie 261/226) of wegens de toekenning aan een internationale instelling die vrij is van Belgische belastingen (zie 261/194), moet de vermindering ingevolge art. 264, 1e lid, 3°, WIB 92 evenredig worden aangerekend op de gedecreteerde bedragen die respectievelijk aan de privé- (geen vrijstelling van RV) en aan de openbare sector (vrijstelling van RV) toekomen.
Nummer 261/254
Er wordt opgemerkt dat art. 261, 1e lid, 3°, WIB 92 ook bij een uitkering van interimdividenden van toepassing kan zijn.
Wanneer evenwel twee of meer uitkeringen op een zelfde boekjaar betrekking hebben, moet de aftrek proportioneel op elke uitkering worden verricht voor de vaststelling van de RV die verschuldigd is op de verschillende data, bepaald overeenkomstig art. 412, WIB 92.
Bindend karakter van de regels van aanrekening van opnemingen van reserves
Nummer 261/255
De vrijstelling van RV is slechts verworven wanneer het geheel van de reserves op het einde van het belastbare tijdperk verminderd is en dan alleen in de mate dat de definitief belaste of de ten name van de vennoten belaste reserves volgens de voorgeschreven volgorde op de dividenden zijn aangerekend.
De beslissing van een algemene vergadering waardoor een bepaald gedeelte van een reserve tot uitkering van dividenden wordt gebruikt kan, omdat ze in strijd is met de bepalingen van de art. 103 en 104, KB/WIB 92, geen uitwerking hebben op de vaststelling van de inkomsten begrepen in de aan de uitkering van die dividenden bestede sommen, die worden geacht voort te komen van de winst van het belastbare tijdperk, resp. van definitief belaste reserves of van andere reserves (zie naar analogie, Cass.,31.1.1957, Barones Ida de Bonhomme, weduwe Dumont de Chassart, Pas. 1957, I, blz. 638 - Bull. 334).
In dezelfde zin is gevonnist dat wanneer de winst van het boekjaar hoger is dan de bedragen uitgekeerd aan de vennoten, de aan deze laatsten gedane toekenningen moeten worden beschouwd als uitkeringen van winst van het boekjaar, zonder dus rekening te houden met de beslissing van de algemene vergadering die aan de administratie niet kan worden tegengesteld (Brussel,29.1.1960, Saelen, Bull. 367).
Uitkering van RV terugbetaald ingevolge een onjuiste toepassing van art. 264, 1e lid, 3°, WIB 92
Nummer 261/256
De uitkering aan de aandeelhouders of vennoten van de RV die aan een vennootschap werd terugbetaald ingevolge het onderzoek van haar belastingtoestand, waarbij is vastgesteld dat ze een fout had begaan bij de toepassing van art. 264, 1e lid, 3°, WIB 92, geeft aanleiding tot het verschuldigd zijn van de RV (Cass., 20.6.1934, NV Glaces de Courcelles, Pas. 1934, I, 323; 7.2.1939, NV Charbonnages du Bonnier, Pas. 1939, I, 68; 14.10.1942, NV Charbonnages de Tamines, Pas. 1942, I, 228; Cass., 12.1.1948, NV Eternit Pas. 1948, I, 22).
d) Dividenden toegekend door erkende coördinatiecentra en erkende ondernemingen in een tewerkstellingszone
Nummer 261/257
De bepalingen die inzake RV op deze dividenden van toepassing zijn, zullen besproken worden in 261/505 e.v., die het bijzonder stelsel van de door die vennootschappen toegekende inkomsten van roerende goederen en kapitalen behandelen.
5. Verzakingen van de inning van RV
a) Dividenden toegekend aan sommige niet-inwoners
Dividenden toegekend aan sommige spaarders niet-inwoners
Bedoelde schuldenaars en verkrijgers
Nummer 261/258
Overeenkomstig art. 106, § 2, KB/WIB 92, wordt volledig van de RV afgezien met betrekking tot dividenden wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner :
- die geen onderneming exploiteert of die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt;
- en die in het land waarvan hij inwoner is, vrijgesteld is van inkomstenbelastingen;
en wanneer de schuldenaar :
- hetzij een rechtspersoon naar Belgisch publiek recht is;
- hetzij een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling is die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft.
Niet beperkende lijst van rechtspersonen naar Belgisch publiek recht
Nummer 261/259
- de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten;
- de verenigingen van publiekrechtelijke lichamen (b.v. de intercommunales) en de verenigingen van publiekrechtelijke lichamen en natuurlijke personen voor het beheer van een openbare dienst (vennootschappen met gemengd beheer, b.v. NMKN, NMBS, NBB, enz.);
- de Polders en Wateringen;
- de publiekrechtelijke beroepsverenigingen (b.v. de Orde der geneesheren, der apothekers, der dierenartsen, der architecten);
- de regieën of administraties met eigen rechtspersoonlijkheid (b.v. Regie der Luchtwegen);
- de openbare instellingen, lichamen en overheidsbedrijven (b.v. BRTN, RTBF, BELGACOM (37), DE POST, OCMW, enz.);
- bepaalde openbare instellingen met raadgevende bevoegdheid op economisch en sociaal vlak (b.v. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, bedrijfsraden, Hoge Raad voor de Middenstand, Nationale Arbeidsraad, gewestelijke economische raden);
- de NV's naar publiek recht (ASLK-Holding (38).
[ (37) Het valt te noteren dat BELGACOM sedert 22.12.1994 de vorm heeft aangenomen van een NV van publiek recht (KB 16.12.1994).]
[ (38) Sedert 12.6.1995 de Federale Participatiemaatschappij genoemd. (KB 7.4.1995).]
Formaliteiten
Nummer 261/260
Daarmee samengaand bepaalt art. 117, § 2, KB/WIB 92, dat van de RV slechts wordt afgezien op voorwaarde dat aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers :
- eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
- niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.
Dat attest moet door de schuldenaar van de inkomsten ter beschikking van de Administratie der belastingen worden gehouden.
Het is de kredietinstellingen echter toegestaan voor inkomsten van effecten aan toonder die in open bewaring zijn gegeven, enerzijds, een collectief attest naar het hierna volgende model aan de schuldenaar van de RV te overhandigen en, anderzijds, de individuele attesten samen met een kopie van dat collectief attest aan de ontvanger der belastingen bij wie de voorheffing moet worden gestort, toe te zenden.
Nummer 261/261
COLLECTIEF ATTEST
opgesteld overeenkomstig art. 117, § 2, KB/WIB 92 met betrekking tot dividenden verleend aan sommige spaarders niet-inwoners.
Refertenummer van de bewaarnemer :
De Bank (volledige benaming en adres van de bewaarnemer) ...
verklaart :
1. de bewaarnemer te zijn van de aandelen waarvan de hieronder vermelde coupons werden afgeknipt;
2. dat uit de in haar bezit zijnde attesten, die door de bewaargevers werden onderschreven, blijkt dat deze coupons betaalbaar zijn met volledige verzaking van roerende voorheffing.
Inlichtingen betreffende de ter inning afgegeven coupons :
A. Vennootschap, vereniging, inrichting, instellingen of rechtspersoon naar Belgisch publiek recht die de aandelen heeft uitgegeven :
Datum van betaling
van de coupons :
B. Aantal aangehechte coupons :
.......................................
.......................................
.......................................
Nummer van de coupons :
.......................................
.......................................
.......................................
Totaal : Overeenstemmend brutobedrag :
Een kopie van dit attest wordt heden samen met de attesten voor de identificatie van de verkrijgers van de inkomsten aan de bevoegde ontvanger der belastingen toegezonden.
Gedaan te .........., op ..........
Handtekening(en) van de gevolmachtigde(n) van de bewaarnemer
Stempel van de bewaarnemer.
Geval waarin de verzaking van de inning van RV niet wordt verleend
Nummer 261/262
Overeenkomstig art. 106, § 4, KB/WIB 92 kan er niet van de inning van RV worden afgezien met betrekking tot dividenden van Belgische oorsprong toegekend aan in 261/258 bedoelde spaarders niet-inwoners : wanneer die spaarders niet-inwoners, hoewel zij de aandelen of winstbewijzen in eigen naam beheren, overeenkomstig een contractuele verplichting ertoe gehouden zijn de opbrengsten ervan aan de uiteindelijke verkrijgers door te storten.
Nummer 261/263
Hieruit volgt inz. dat ook de Nederlandse administratiekantoren, die volgens de certificeringstechniek Belgische aandelenportefeuilles beheren, de verzaking van de inning van RV m.b.t. dividenden die deze kantoren contractueel aan de certificaathouders doorstorten niet kunnen verkrijgen.
Dividenden toegekend door een Belgische dochteronderneming aan een moedermaatschappij van een andere Lidstaat van de EEG
Algemeen
Nummer 261/264
Er wordt afgezien van de inning van RV op dividenden ingeval de schuldenaar een Belgische dochteronderneming is en de verkrijger een moedermaatschappij is van een andere Lidstaat van de EEG wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zowel ten aanzien van de schuldenaar als ten aanzien van de verkrijger van die inkomsten (art. 106, § 5, KB/WIB 92).
Deze verzaking is bovendien van de vervulling van bepaalde formaliteiten afhankelijk (art. 117, § 4, KB/WIB 92).
Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23.7.1990
Nummer 261/265
Hieronder wordt de tekst opgenomen van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (nr. 90/435/EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lidstaten.
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,
Gezien het voorstel van de Commissie (39),
[ (39) PB nr. C 39 van 22.3.1969, blz. 7, en wijziging toegezonden op 5 juli 1985.]
Gezien het advies van het Europese Parlement (40),
[ (40) PB nr. C 51 van 29.4.1970, blz. 6.]
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (41),
[ (41) PB nr. C 100 van 1.8.1969, blz. 7.]
Overwegende dat hergroeperingen van vennootschappen uit verschillende Lidstaten noodzakelijk kunnen zijn ten einde in de Gemeenschap soortgelijke voorwaarden te scheppen als op een binnenlandse markt en daardoor de instelling en de goede werking van de gemeenschappelijke markt te verzekeren; dat deze transacties niet moeten worden belemmerd door uit de fiscale voorschriften der Lidstaten voortvloeiende bijzondere beperkingen, nadelen of distorsies; dat er bijgevolg voor deze hergroeperingen concurrentie-neutrale belastingvoorschriften tot stand moeten komen om de ondernemingen in staat te stellen zich aan te passen aan de eisen van de gemeenschappelijke markt, hun productiviteit te vergroten en hun concurrentiepositie op de internationale markt te versterken;
Overwegende dat deze hergroeperingen kunnen leiden tot de vorming van groepen van moeder- en dochtermaatschappijen;
Overwegende dat de huidige fiscale voorschriften voor de betrekkingen tussen moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lidstaten van land tot land aanzienlijke verschillen vertonen en in het algemeen minder gunstig zijn dan de voorschriften voor de betrekkingen tussen moedermaatschappijen en dochterondernemingen van dezelfde Lidstaat; dat de samenwerking tussen vennootschappen van verschillende Lidstaten hierdoor benadeeld wordt ten opzichte van de samenwerking tussen vennootschappen van dezelfde Lidstaat; dat deze benadeling moet worden opgeheven door invoering van een gemeenschappelijke regeling en dat hergroeperingen van vennootschappen op communautair niveau aldus vergemakkelijkt moeten worden;
Overwegende dat, wanneer een moedermaatschappij als deelgerechtigde van haar dochteronderneming uitgekeerde winst ontvangt, de Lidstaat van de moedermaatschappij
- zich moet onthouden van het belasten van deze winst, of
- die winst moet belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij moet toestaan het gedeelte van de belasting van de dochteronderneming dat op deze winst betrekking heeft van haar eigen belasting af te trekken;
Overwegende dat voorts de winst, die een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij uitkeert, behoudens in enkele speciale gevallen, van inhouding van een belasting aan de bron moet worden vrijgesteld ten einde de belastingneutraliteit te verzekeren; dat evenwel de Bondsrepubliek Duitsland en de Helleense Republiek, wegens hun specifieke vennootschapsbelasting, en de Portugese Republiek, om budgettaire redenen, gemachtigd moeten worden om tijdelijk een bronbelasting te blijven heffen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
1. Elke Lidstaat past deze richtlijn toe :
- op uitkeringen van winst die door vennootschappen van deze Staat zijn ontvangen van hun dochterondernemingen uit andere Lidstaten;
- op winst die door vennootschappen van deze Staat is uitgekeerd aan vennootschappen van andere Lidstaten, waarvan zij dochteronderneming zijn.
2. Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de toepassing van nationale of verdragsrechtelijke voorschriften ter bestrijding van fraude en misbruiken.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder de term "vennootschap van een Lidstaat" verstaan iedere vennootschap :
a) die een van de in de bijlage genoemde rechtsvormen heeft;
b) die volgens de fiscale wetgeving van een Lidstaat wordt beschouwd in deze Staat haar fiscale woonplaats te hebben en die, volgens een met een derde Staat gesloten verdrag op het gebied van dubbele belastingheffing, niet wordt beschouwd als fiscaal buiten de Gemeenschap te zijn gevestigd;
c) die bovendien, zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld, onderworpen is aan een van de volgende belastingen :
- "vennootschapsbelasting"/"impôt des sociétés" in België,
- "selskabsskat" in Denemarken,
- "Körperschaftsteuer" in Duitsland,
- " µ µ" in Griekenland,
- "impuesto sobre sociedades" in Spanje,
- "impôt sur les sociétés" in Frankrijk,
- "corporation tax" in Ierland,
- "imposta sul reddito delle persone giuridiche" in Italië,
- "impôt sur le revenu des collectivités" in Luxemburg,
- "vennootschapsbelasting" in Nederland,
- "imposto sobre o rendimento das pessoas colectivas" in Portugal,
- "corporation tax" in het Verenigd Koninkrijk, of aan enige andere belasting die in de plaats zou treden van een van bovengenoemde belastingen.
Artikel 3
1. Voor de toepassing van deze richtlijn :
a) wordt de hoedanigheid van moedermaatschappij ten minste toegekend aan iedere vennootschap van een Lidstaat die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 en die een deelneming van ten minste 25 % bezit in het kapitaal van een vennootschap van een andere Lidstaat die aan dezelfde voorwaarden voldoet;
b) wordt verstaan onder dochteronderneming, de vennootschap in het kapitaal waarvan de onder a) bedoelde deelneming wordt gehouden.
2. In afwijking van lid 1 staat het de Lidstaten vrij om
- bij wege van bilaterale overeenkomst het criterium "deelneming in het kapitaal" te vervangen door het criterium "bezit van stemrechten",
- deze richtlijn niet toe te passen op de vennootschappen van deze Lidstaat die niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste twee jaren een deelneming behouden welke recht geeft op de hoedanigheid van moedermaatschappij of op de maatschappijen waarin een vennootschap van een andere Lidstaat niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste twee jaren een dergelijke deelneming behoudt.
Artikel 4
1. Wanneer een moedermaatschappij als deelgerechtigde van haar dochteronderneming uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de liquidatie van de dochteronderneming, moet de Lidstaat van de moedermaatschappij :
- of wel zich onthouden van het belasten van deze winst;
- of wel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij toestaan dat gedeelte van de belasting van de dochteronderneming dat op deze winst betrekking heeft van haar eigen belasting af te trekken en, in voorkomend geval, het bedrag dat, ingevolge de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, door de Lidstaat waar de dochteronderneming gevestigd is aan de bron is ingehouden, zulks binnen de grenzen van het bedrag van de overeenstemmende nationale belasting.
2. Iedere Lidstaat blijft evenwel bevoegd om te bepalen dat lasten die betrekking hebben op de deelneming en waardeverminderingen die voortvloeien uit de uitkering van de winst van de dochteronderneming, niet aftrekbaar zijn van de belastbare winst van de moedermaatschappij. Indien in dit geval de kosten van beheer met betrekking tot de deelneming forfaitair worden vastgesteld, mag het forfaitaire bedrag niet meer dan 5 % bedragen van de door de dochteronderneming uitgekeerde winst.
3. Lid 1 is van toepassing tot de datum van daadwerkelijke toepassing van een gemeenschappelijk stelsel van vennootschapsbelasting.
De Raad stelt te zijner tijd de vanaf de in de eerste alinea bedoelde datum geldende bepalingen vast.
Artikel 5
1. De door een dochteronderneming aan de moedermaatschappij uitgekeerde winst wordt, althans wanneer laatstgenoemde een minimumdeelneming van 25 % bezit in het kapitaal van de dochteronderneming, van bronbelasting vrijgesteld.
2. In afwijking van lid 1 mag de Helleense Republiek, zolang zij geen vennootschapsbelasting heft op de uitgekeerde winst, een bronbelasting heffen op winst die aan moedermaatschappijen van andere Lidstaten wordt uitgekeerd. Het tarief van deze bronbelasting mag evenwel het tarief dat in de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting is vastgesteld, niet overtreffen.
3. In afwijking van lid 1 mag de Bondsrepubliek Duitsland, zolang zij uitgekeerde winst onderwerpt aan een vennootschapsbelasting waarvan het tarief minstens 11 punten lager is dan het tarief op niet-uitgekeerde winst, uiterlijk tot medio 1996 bij wijze van compenserende belasting een bronbelasting van 5 % heffen op de winst die door haar dochterondernemingen wordt uitgekeerd.
4. In afwijking van lid 1 mag de Portugese Republiek op de winst die door haar dochterondernemingen aan moedermaatschappijen van andere Lidstaten wordt uitgekeerd, een inhouding aan de bron toepassen tot uiterlijk het einde van het achtste jaar volgende op de datum waarop de onderhavige richtlijn van toepassing wordt.
Behoudens de bepalingen van bestaande bilaterale overeenkomsten tussen Portugal en een Lidstaat mag deze heffing ten hoogste 15 % bedragen gedurende de eerste vijf jaar van de in de eerste alinea bedoelde periode en 10% gedurende de laatste drie jaar.
Vóór het einde van het achtste jaar neemt de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen een besluit over een eventuele verlenging van de bepalingen van dit lid.
Artikel 6
De Lidstaat onder wiens wetgeving de moedermaatschappij ressorteert, mag geen belasting aan de bron inhouden op de winst die deze maatschappij van haar dochteronderneming ontvangt.
Artikel 7
1. "Bronbelasting" in de zin van deze richtlijn omvat niet de vervroegde betaling of vooruitbetaling (voorheffing) van de vennootschapsbelasting aan de Lidstaat waarin de dochteronderneming is gevestigd, die in samenhang met een uitkering van winst aan de moedermaatschappij wordt verricht.
2. Deze richtlijn laat onverlet de toepassing van nationale of verdragsbepalingen, die gericht zijn op de afschaffing of vermindering van dubbele economische belasting van dividenden, in het bijzonder van de bepalingen betreffende de betaling van belastingkredieten aan de gerechtigde tot de dividenden.
Artikel 8
1. De Lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1992 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
2. De Lidstaten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 9
Deze richtlijn is gericht tot de Lidstaten.
Bijlage aan de
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 23 juli 1990
Lijst van de in artikel 2, onder a), bedoelde vennootschappen
a) De vennootschappen naar Belgisch recht, geheten "naamloze vennootschap"/"société anonyme", "commanditaire vennootschap op aandelen"/"société en commandite par actions", "besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid"/"société privée à responsabilité limitée", alsmede de publiekrechtelijke lichamen die privaatrechtelijk werkzaam zijn.
b) De vennootschappen naar Deens recht, geheten "aktieselskab", "anpartsselskab".
c) De vennootschappen naar Duits recht, geheten "Aktiengesellschaft", "Kommanditgesellschaft auf Aktien", "Gesellschaft mit beschrankter Haftung", "bergrechtliche Gewerkschaft".
d) De vennootschappen naar Grieks recht, geheten "µ ".
e) De vennootschappen naar Spaans recht, geheten "sociedad anonima", sociedad comanditaria poracciones", "sociedad de responsabilidad limitada", alsmede de publiekrechtelijke lichamen die privaatrechtelijk werkzaam zijn.
f) De vennootschappen naar Frans recht, geheten "société anonyme", "société en commandite par actions", "société à responsabilité limitée", alsook openbare instellingen en ondernemingen met een industrieel of commercieel karakter.
g) De vennootschappen naar Iers recht, geheten "public companies limited by shares or by guarantee", "private companies limited by shares or by guarantee", lichamen die zijn geregistreerd krachtens de "Industrial and Provident Societies Acts" of "building societies" die zijn geregistreerd krachtens de "Building Societies Acts".
h) De vennootschappen naar Italiaans recht, geheten "società per azioni", "società in accomandita per azioni", "società a responsabilità limitata", alsook overheids- en particuliere lichamen met industriële en commerciële werkzaamheden.
i) De vennootschappen naar Luxemburgs recht, geheten "société anonyme", "société en commandite par actions", "société à responsabilité limitée".
j) De vennootschappen naar Nederlands recht, geheten "naamloze vennootschap", "besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid".
k) Handelsvennootschappen of burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, alsmede andere naar Portugees recht opgerichte rechtspersonen die commerciële of industriële activiteiten uitoefenen.
l) De vennootschappen naar Brits recht.
Voorwaarden
1° Ten aanzien van de schuldenaar van de inkomsten :
Nummer 261/266
De schuldenaar van de inkomsten moet een Belgische dochteronderneming zijn in de zin van de in 261/265 vermelde Richtlijn.
M.a.w., het moet gaan om :
- een vennootschap die op grond van het Belgische recht, de rechtsvorm heeft van een NV, een CVA of een BVBA of om een publiekrechtelijk lichaam dat privaatrechtelijk werkzaam is;
- een binnenlandse vennootschap, d.w.z. :
* die haar fiscale woonplaats in België heeft (zie 179/21 tot 27);
* die zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld, onderworpen is aan de Ven.B overeenkomstig art. 185, WIB 92;
- een vennootschap in wiens kapitaal een moedermaatschappij van een andere Lidstaat van de EEG dan België, zoals omschreven in 261/269, een deelneming bezit van ten minste 25 %.
(zie o.a. de art. 2 en 3 en bijlage van voormelde Richtlijn).
Nummer 261/267
Hieruit volgt inz. dat de verzaking van de inning van RV niet kan worden verleend wanneer de schuldenaar van de inkomsten een vennootschap is die de rechtsvorm heeft aangenomen van een CV, een GCV of een VOF of nog die werd opgericht volgens buitenlands recht.
Nummer 261/268
Daarentegen kan voormelde verzaking wel worden verleend wanneer de schuldenaar van de inkomsten een aan de Ven.B onderworpen openbare instelling of instelling van openbaar nut is, die in België is opgericht, en die voor de toepassing van de voormelde belasting wordt gelijkgesteld met Belgische kapitaalvennootschappen (zie 182/17).
2° Ten aanzien van de verkrijger van de inkomsten :
Nummer 261/269
De verkrijger van de inkomsten moet :
- enerzijds, een moedermaatschappij zijn van een andere Lidstaat van de EEG dan België, in de zin van voormelde Richtlijn, d.w.z. een vennootschap :
- die één van de in de bijlage bij voormelde Richtlijn opgesomde rechtsvormen heeft;
- die volgens de fiscale wetgeving van de Staat waar zij gevestigd is, beschouwd wordt haar fiscale woonplaats in die Staat te hebben en die, volgens een met een derde Staat gesloten verdrag op het gebied van dubbele belasting, niet wordt beschouwd als fiscaal buiten de Gemeenschap te zijn gevestigd;
- die zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld, onderworpen is aan één van de in art. 2, c, van voormelde Richtlijn vermelde belastingen;
- die een deelneming bezit van ten minste 25 % in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming-schuldenaresvandeinkomsten; (zie o.a. de art. 2 en 3 en de bijlage van voormelde Richtlijn).
- anderzijds, de onder het laatste gedachtestreepje hiervoor bedoelde deelneming van ten minste 25 % behouden hebben gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten (zie art. 106, § 5, 2e lid, KB/WIB 92); hieruit volgt dat, wanneer de deelneming die door de verkrijger van de inkomsten wordt aangehouden in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming-schuldenares van de inkomsten, gedurende gans de voormelde periode het vereiste minimum van 25 % bereikt, die verkrijger aanspraak kan maken op de verzaking van de inning van RV die in principe verschuldigd is op de inkomsten die betrekking hebben op de totale deelneming die hij op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten in de gezegde vennootschap aanhoudt, d.w.z., in voorkomend geval met inbegrip van de inkomsten die voortkomen van het gedeelte van de deelneming dat 25 % te boven gaat en dit ongeacht de bezitsduur van dat gedeelte.
Nummer 261/270
Er wordt bovendien opgemerkt dat :
- in geval van belastingneutrale fusie of splitsing (toepassing van de bepalingen van de art. 211 tot 214, WIB 92 of van gelijkaardige bepalingen die in een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschappen van kracht zijn) de periode van één jaar niet mag worden berekend alsof deze verrichtingen niet zouden hebben plaatsgehad;
- aan de vereiste bezitsduur evenmin is voldaan wanneer een vennootschap op ononderbroken wijze een deelneming van ten minste 25 % in een dochteronderneming heeft behouden sedert haar oprichting of sedert een kapitaalverhoging (zelfs ingeval van een belastingvrije inbreng van een tak van werkzaamheid overeenkomstig art. 46, WIB 92) indien deze periode minder dan 1 jaar bedraagt.
Nummer 261/271
Gelet op het feit dat een vaste inrichting van een vennootschap met deze laatste een en dezelfde juridische entiteit vormt, kan van de inning van RV worden afgezien m.b.t. dividenden die worden toegekend aan een Belgische inrichting van een buitenlandse moedervennootschap voor zover aan alle voorwaarden is voldaan.
Nummer 261/272
In het bijzonder kan een vennootschap die gevestigd is in Gibraltar niet worden beschouwd als een "vennootschap van een Lidstaat" zoals omschreven in art. 2 van voormelde Richtlijn gelet op het feit dat de aldaar gevestigde vennootschappen in beginsel zijn opgericht volgens de wetgeving van Gibraltar en derhalve niet zijn onderworpen aan de "corporation tax" in het Verenigd Koninkrijk.
Formaliteiten
Nummer 261/273
Art. 117, § 4, KB/WIB 92 bepaalt dat deze verzaking van de inning van RV daarenboven slechts wordt toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten in het bezit wordt gesteld van een attest opgesteld door de verkrijger van de inkomsten of zijn gevolmachtigde, waarbij wordt bevestigd dat die verkrijger :
1° een moedermaatschappij is van een andere Lidstaat van de EEG dan België, in de zin van de Richtlijn bedoeld in art. 106, § 5, KB/WIB 92 (zie261/269, 1e gedachtestreepje);
2° op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming heeft behouden van ten minste 25 % in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming (zie 261/269 - laatste gedachtestreepje).
Dat attest dient door de schuldenaar van de inkomsten te worden toegevoegd aan de aangifte in de RV (de vrijgestelde inkomsten zijn op te nemen in vak I van die aangifte, in de kolom waarvoor een nultarief van toepassing is).
Dividenden toegekend door een in de art. 114, 118 en 119quinquies, W4.12.1990 bedoelde beleggingsvennootschap aan een spaarder niet-inwoner
Nummer 261/274
De bepalingen die inzake RV op deze dividenden van toepassing zijn, zullen besproken worden in 261/490 e.v., die het bijzonder stelsel van de door deze vennootschappen toegekende inkomsten van roerende goederen en kapitalen behandelen.
b) Dividenden toegekend aan sommige inwoners
Dividenden toegekend aan een binnenlandse vennootschap
Algemeen
Nummer 261/275
Er wordt afgezien van de inning van RV m.b.t. dividenden die door een binnenlandse vennootschap aan een andere binnenlandse vennootschap worden uitgekeerd voor zover aan bepaalde voorwaarden is voldaan (art. 106, § 6, KB/WIB 92).
Deze verzaking is bovendien van de vervulling van bepaalde formaliteiten afhankelijk (art. 117, § 5, KB/WIB 92).
Voorwaarden
Nummer 261/276
Overeenkomstig art. 106, § 6, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien wanneer :
a) zowel de schuldenaar als de verkrijger van de inkomsten binnenlandse vennootschappen zijn;
b) de verkrijger van de inkomsten, op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming heeft behouden van ten minste 25 % in het kapitaal van de vennootschap-schuldenares van de dividenden.
Nummer 261/277
Dit betekent inz. dat in het onderhavige geval en in tegenstelling met wat bepaald is inzake verzaking van de inning van RV op dividenden uitgekeerd door een Belgische dochteronderneming aan een moedermaatschappij) van een andere Lidstaat van de EEG (zie 261/264 tot 273) :
1° de verzaking van de inning van RV eveneens van toepassing is wanneer de schuldenaar van de dividenden :
- een CV, een GCV of een VOF is,
- of een vennootschap is die naar Belgisch recht op een andere wijze dan in één van de in het Wkh. bepaalde vormen is opgericht (zie 179/7, 2e lid, 2°);
- of een vennootschap is naar buitenlands recht;
2° de verkrijger van de inkomsten noodzakelijkerwijs een binnenlandse vennootschap moet zijn.
Nummer 261/278
Daarentegen wordt ook in dit geval de voorwaarde gesteld m.b.t. de omvang en de bezitsduur van de deelneming van de verkrijger van deinkomsten in het kapitaal van de schuldenaar van de inkomsten (zie261/276, b). In dit opzicht is het bepaalde in 261/269, laatste gedachtestreepje 261/270 en 271 in het onderhavige geval mutatis mutandis van toepassing. Inzake belastingneutrale fusies en splitsingen dient eveneens te worden verwezen naar 211/81 en 211/84.
Formaliteiten
Nummer 261/279
De verzaking van de inning van RV wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten in het bezit wordt gesteld van een attest opgesteld door de verkrijger van de inkomsten of zijn gevolmachtigde, waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger :
- een binnenlandse vennootschap is;
- op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar, een deelneming heeft behouden van ten minste 25 % in het kapitaal van de vennootschap-schuldenares van de inkomsten.
Dat attest dient door de schuldenaar van de inkomsten te worden toegevoegd aan de aangifte in de RV (zie eveneens 261/273).
Dividenden toegekend aan erkende Belgische beleggingsfondsen
Nummer 261/280
Overeenkomstig art. 106, § 3, 1e lid, KB/WIB 92 wordt afgezien van de inning van RV op dividenden die worden betaald of toegekend hetzij door een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die in België gevestigd is, hetzij door een rechtspersoon naar Belgisch publiek recht aan een Belgisch beleggingsfonds dat door de Minister van Financiën is erkend.
De te vervullen voorwaarden om de erkenning te bekomen, worden in art. 106, § 3, 2e lid, KB/WIB 92 opgesomd. Eén van deze voorwaarden bepaalt dat voor het onderschrijven van de delen van het fonds alleen de in 261/258 bedoelde spaarders niet-inwoners in aanmerking komen.
Tot op heden werd evenwel geen enkel dergelijk fonds erkend. Dit soort beleggingsfondsen is te onderscheiden van deze die onder de toepassing vallen van de W 4.12.1990 en die bedoeld zijn in 261/498.
Nummer 261/281
Overeenkomstig art. 106, § 4, KB/WIB 92 kan echter niet worden afgezien van de inning van RV op dividenden van Belgische oorsprong die aan een dergelijk fonds worden toegekend, wanneer dit fonds, hoewel het de aandelen of winstbewijzen in eigen naam beheert, er op basis van een contractuele verplichting toe gehouden is de opbrengsten ervan door te storten aan de uiteindelijke verkrijgers (zie eveneens 261/262 en 263).
6. Dividenden van buitenlandse oorsprong
a) Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
Nummer 261/282
Er wordt aan herinnerd dat art. 21, 2°, WIB 92 bepaalt dat de inkomsten uit aandelen betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door buitenlandse vennootschappen niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbaar zijn (zie 261/225, 3°).
b) Vrijstelling
Nummer 261/283
De in art. 264, 1e lid, 1°, a, WIB 92, bedoelde vrijstelling van RV is eveneens van toepassing op dividenden van buitenlandse oorsprong die verleend of toegekend worden aan de Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn en aan bepaalde intercommunales (zie 261/226 e.v.).
De eerste in België gevestigde tussenpersoon die hen dergelijke inkomsten betaalt is ervan ontslagen de RV in te houden indien hij in het bezit is van het in 261/229 bedoelde attest van eigendom van de effecten.
De onder 261/235 tot 237 opgenomen richtlijnen zijn mutatis mutandis van toepassing als het recht op vrijstelling van de RV wordt bewezen na aangifte en storting van die RV.
c) Verzaking van de inning van RV
Dividenden toegekend aan beleggingsvennootschappen
Nummer 261/284
De bepalingen die inzake RV op deze dividenden van toepassing zijn, zullen besproken worden in 261/489.1 e.v., die het bijzonder stelsel van de door die vennootschappen verkregen inkomsten van roerende goederen en kapitalen behandelen.
Dividenden toegekend door een buitenlandse vennootschap aan een binnenlandse vennootschap
Bedoelde inkomsten
Nummer 261/285
Zijn bedoeld in art. 106, § 1, KB/WIB 92, de dividenden :
- waarvan de schuldenaar een buitenlandse vennootschap is (zie 2/10 en11), d.w.z. die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer niet in België heeft;
- en waarvan de verkrijger een binnenlandse vennootschap is.
Kortom, het betreft dividenden die bij een Belgische tussenpersoon (42) worden geïnd door een binnenlandse vennootschap, ongeacht of die inkomsten voor deze laatste al dan niet de aard van DBI hebben.
[ (42) Indien de inkomsten rechtstreeks in het buitenland worden geïnd, bestaat er evenmin aanleiding tot inning van de RV ten laste van de verkrijgende vennootschappen.]
Nummer 261/286
Dus worden niet bedoeld de dividenden van buitenlandse oorsprong geïnd of verkregen door :
- Belgische vennootschappen in vereffening gesteld vóór 1.1.1990;
- aan de RPB onderworpen rechtspersonen.
In die gevallen is de RV tegen het tarief van 25,75 % verschuldigd; hetzelfde geldt indien die inkomsten bij een Belgische tussenpersoon worden geïnd of verkregen door de Belgische inrichting van een aan de BNI/ven. onderworpen buitenlands lichaam (43).
[ (43) Er wordt opgemerkt dat die Belgische inrichting eveneens wettelijk de RV van 25,75% verschuldigd is op de dividenden van buitenlandse oorsprong, die ze rechtstreeks in het buitenland int en die als DBI in mindering kunnen worden gebracht (zie 261/21, 1°).]
Nummer 261/287
Art. 106, § 1, 1e lid, KB/WIB 92, is evenmin van toepassing op dividenden van buitenlandse oorsprong, die ten voordele van Belgische beleggingsfondsen worden geïnd of die begrepen zijn in inkomsten van certificaten van buitenlandse beleggingsfondsen.
Regels voor de identificatie van de verkrijgers
Nummer 261/288
Opdat geen RV zou worden geheven op dividenden van buitenlandse oorsprong die door binnenlandse vennootschappen in België door bemiddeling van een in het land gevestigde tussenpersoon worden geïnd of verkregen, is overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92, vereist dat de verkrijger op de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vast-gestelde wijze wordt geïdentificeerd.
Nummer 261/289
De verkrijger moet derhalve aan de in België gevestigde tussenpersoon een verklaring overhandigen waarbij :
1° hij bevestigt :
- eigenaar of vruchtgebruiker te zijn van de effecten die de dividenden voortbrengen;
- een binnenlandse vennootschap te zijn in de zin van art. 2, §2,2°, WIB 92;
2° hij de Belgische tussenpersoon machtigt zich te schikken naar de voorschriften waarvan de verzaking van de inning van RV afhankelijk is, inz. het toezenden van de vereiste inlichtingen aan de Administratie der directe belastingen;
3° (indien het een open bewaargeving betreft) hij zich ertoe verbindt onmiddellijk aan de bewaarnemer elke wijziging mee te delen die de juistheid van het aldus opgestelde attest zou aantasten.
Nummer 261/290
Wat de voormelde dividenden van in openbewaring gedeponeerde effecten betreft, zijn de tussenpersonen tot nader bevel ervan vrijgesteld tot staving van hun aangiften 273 (die dus genoemde dividenden moeten bevatten) de stukken over te leggen die de verzaking van de inning van RV rechtvaardigen, op voorwaarde dat ze jaarlijks begin januari (voor de inkomsten van het afgelopen jaar) aan het territoriaal bevoegde Documentatiecentrum - Bedrijfsvoorheffing een lijst (44) van die bewaargevingen toezenden; die lijst moet vermelden : de maatschappelijke benaming of het maatschappelijk doel van de bewaargevers, hun maatschappelijke zetel, het nummer van elk deposito, het bedrag van de aan iedere vennootschap betaalde of in rekening toegekende inkomsten.
[ (44) De lijst moet in duplo worden ingediend bij het Documentatiecentrum - Bedrijfsvoorheffing dat er één van doorzendt aan de controle waarvan de depositohoudende instelling afhangt.]
Wat echter de inkomsten van niet in open bewaring gegeven effecten betreft, dienen de tussenpersonen daarentegen tot staving van hun aangifte 273 een dubbel (of een fotokopie) voor te leggen van het attest van eigendom (zie 261/289) verstrekt door de verkrijgende binnenlandse vennootschap.
Bovendien moeten ze het origineel van dat attest ter beschikking van de Administratie der directe belastingen houden (zie 261/159).
d) In België uitgegeven certificaten aan toonder ter vertegenwoordiging van buitenlandse aandelen
Nummer 261/291
Belgische financiële vennootschappen geven soms certificaten aan toonder uit ter vertegenwoordiging van buitenlandse aandelen die in het buitenland op hun naam zijn ingeschreven, maar deze formule is niet dezelfde als die van de beleggingsfondsen (zie 261/498).
Voor dergelijke certificaten, die als buitenlandse waarden in de officiële beursnoteringen zijn opgenomen, zijn de financiële vennootschappen de RV niet verschuldigd op de dividenden in verband met de aandelen die het voorwerp zijn van die certificaten.
De coupons van de certificaten aan toonder moeten het stelsel ondergaan dat van toepassing is op inkomsten van buitenlandse roerende waarden, met dien verstande dat de RV dient te worden berekend op het bedrag van de coupon, verhoogd met het commissieloon dat door de uitgevende vennootschap is ingehouden. M.a.w., de RV moet worden geïnd op het dividend (brutobedrag min de in het buitenland ingehouden belastingen en kosten) waarop de buitenlandse aandelen, vertegenwoordigd door de certificaten, recht geven.
Er is beslist dat de RV niet verschuldigd is indien de coupons van de certificaten in het buitenland ter inning worden aangeboden en vervolgens aan de uitgevende Belgische instelling worden gezonden. Wanneer deze laatste dergelijke inkomsten aan de uiteindelijke verkrijger uitbetaalt, is zij evenwel, als tussenpersoon (art. 261, 2°, WIB 92), verplicht de RV in te houden en te storten.
e) Toekenning van effecten door een buitenlandse vennootschap
Nummer 261/291.1
[opgeheven door de circulaire nr. Ci.RH.231/527.270 (AOIF 7/2003) dd. 04.04.2003]
…
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------Oorspronkelijke tekst:
Wanneer een buitenlandse vennootschap aan haar aandeelhouders of vennoten kosteloos nieuwe aandelen uitreikt die uitgegeven zijn ter vertegenwoordiging van de opname in het kapitaal van reserves of bestaande meerwaarden, of van winst van het boekjaar, moet dit niet als een toekenning van belastbare dividenden worden aangezien en is de RV bijgevolg niet verschuldigd.
Hetzelfde geldt wanneer de vennootschap een dividend toekent dat ofwel in geld, ofwel in de vorm van nieuwe aandelen betaalbaar is, en de aandeelhouder of vennoot deze laatste uitkeringswijze verkiest.
Wanneer de vennootschap een dividend decreteert, waarvan een deel in geld en het overige in nieuwe aandelen wordt betaald, moet alleen het in geld uitbetaalde gedeelte aan de RV worden onderworpen (zie 18/22).
Rekening houdende met wat hiervoor is bepaald, moeten de Belgische tussenpersonen in elk soortgelijk geval de juiste draagwijdte van de door de algemene vergadering van de betrokken vennootschappen getroffen beslissingen onderzoeken en, in geval van twijfel, de administratie schriftelijk raadplegen.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C. INKOMSTEN VAN VASTRENTENDE EFFECTEN
1. Bedoelde inkomsten
Nummer 261/292
Voor de omschrijving en de vaststelling van het belastbare bedrag van de in deze rubriek bedoelde inkomsten, wordt verwezen naar 19/2 tot 21.
Er wordt evenwel aan herinnerd dat de inkomsten van vastrentende effecten iedere som omvatten die boven de uitgifteprijs wordt betaald of toegekend, ongeacht of de toekenning plaatsheeft op de bij de overeenkomst vastgestelde vervaldag.
Onder vastrentende effecten wordt inz. verstaan obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten (d.w.z. verhandelbare effecten die een lening vertegenwoordigen die interest opbrengt of wordt uitgegeven met een disconto- zie PV nr. 505 van 24.3.1993, Volksv. de Clippele, Bull. 734), waarvan de inkomsten al dan niet worden gekapitaliseerd of die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interesten en die zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest (zie 2/19 tot 33).
2. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
Nummer 261/293
Zijn niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbaar :
1° de inkomsten uit Belgische overheidsfondsen en uit leningen van voormalig Belgisch Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen, of van elke belasting (art. 21, 3°, WIB 92).
De hiervoor bedoelde leningen zijn opgenomen in 21/7. Er moet worden opgemerkt dat de vrijstellingen van zakelijke en personele belastingen of van alle belastingen, verleend door bijzondere wettelijke bepalingen, definitief zijn afgeschaft voor de inkomsten van effecten die door vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen met ingang van 1.1.1963 zijn uitgegeven (W 21.12.1962, V 1022, Bull. 394) (zie eveneens 261/519, e.v.);
2° de loten van effecten van leningen die overeenkomstig art. 90, 6°, WIB 92, in beginsel als diverse inkomsten belastbaar zijn (art. 21, 4°, WIB 92) (45);
3° inkomsten uit effecten van leningen voor de herfinanciering van leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting (art. 21, 7°, WIB 92);
4° onder bepaalde voorwaarden, de inkomsten van vastrentende effecten die in het kader van het pensioensparen worden verleend of toegekend aan daartoe erkende instellingen voor collectieve belegging of aan houders van een individuele spaarrekening (art. 21, 8°, WIB 92 - zie261/515).
[ (45) Hoewel de loten van effecten van leningen niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen worden aangemerkt, blijven zij niettemin aan de RV onderworpen, met uitzondering van de loten die van elke Belgische zakelijke en personele belasting of van elke belasting zijn vrijgesteld (zie 261/325).]
3. Vrijstelling
Nummer 261/294
Zijn vrijgesteld en bijgevolg niet aan de RV onderworpen, de inkomsten van vastrentende effecten waarvan de schuldenaar een rijksinwoner is, een binnenlandse vennootschap of een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en door de verkrijger (niet-inwoner) niet in België worden verkregen (art. 230, 1°, WIB 92).
Hieruit volgt dat een binnenlandse vennootschap met inrichtingen in het buitenland geen RV verschuldigd is op de interesten van een door haar in het buitenland uitgegeven lening, wanneer die interesten door die inrichtingen worden gedragen (omdat de desbetreffende kapitalen in die inrichtingen werden belegd) en door niet-inwoners worden verkregen.
4. Verzakingen van de inning van RV
a) Uitgiftepremies
Nummer 261/295
De uitgiftepremie vertegenwoordigt het positieve verschil tussen de nominale waarde van het effect en zijn uitgifteprijs (voor een obligatie met een nominale waarde van 1.000 F die wordt uitgegeven tegen 975 F, bedraagt de uitgiftepremie dus 25 F).
Onder uitgifteprijs wordt verstaan :
1° de prijs betaald door de inschrijvers die geen commissieloon of andere vermindering verkrijgen, d.w.z. die geen beroepstussenpersonen (kredietinstellingen, beursvennootschappen) of financiële beleggers zijn. Die uitgifteprijs is bepaald in de uitgiftevoorwaarden van de lening en staat vermeld:
- in de KB's of MB's betreffende de uitgiften van de Staat, de instellingen van de openbare sector en de ondergeschikte machten;
- in de uitgifteprospectus en in de inschrijvingsbiljetten die voorgeschreven zijn bij de SWHV;
- in de overeenkomst tussen de uitgever en de beroepstussenperso(o)n(en) met het oog op de privé of /de openbare plaatsing van de effecten;
2° de intekenprijs, van effecten uitgegeven zonder bemiddeling van beroepstussenpersonen. Dit is het geval wanneer de uitgever zelf zijn lening plaatst of wanneer één of meer banken voor eigen rekening een lening vast onderschrijven, zonder de openbare herplaatsing ervan op het oog te hebben.
N.B. Indien de uitgifte van een lening in opeenvolgende plaatsingen met verschillende prijzen gebeurt en de identificatie van de verschillende uitgegeven schijven onmogelijk blijkt, kan worden aangenomen dat het bedrag van de uitgiftepremie voor de verrichtingen van een zelfde type, wordt bepaald met inachtneming van de hoogste uitgifteprijs.
Nummer 261/296
De uitgiftepremie mag niet worden verward met de terugbetalingspremie, die het verschil vertegenwoordigt tussen de prijs waartegen een obligatie wordt terugbetaald en de nominale waarde van het effect. Zo is de terugbetalingspremie 50 F voor een tegen 1.050F terugbetaalbare obligatie van 1.000 F (ongeacht de uitgifteprijs) (zie bovendien 261/330 e.v.).
Nummer 261/297
Er wordt enkel afgezien van de inning van RV ten voordele van uitgiftepremies die moeten worden beschouwd als van zuiver technische aard en die uitsluitend werden toegestaan om de afgeronde nominale rentevoet aan te passen aan de werkelijke rentevoet die bij de uitgifte van toepassing was voor andere binnen een gelijkaardige termijn terugbetaalbare kapitalen (zie261/298, b).
Nummer 261/298
Overeenkomstig de art. 107, § 1 en § 2, 1°, KB/WIB 92, is de verzaking van de inning van RV op de uitgiftepremies van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten slechts van toepassing :
a) als ze met ingang van 1.12.1962 zijn uitgegeven door :
- de Staat, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten en de Belgische inrichtingen en instellingen van publiekrecht;
- Belgische vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen van privaatrecht (alleen voor uitgiften bij openbare intekening);
b) en als de uitgiftepremie, verdeeld over de gehele looptijd van de effecten, het op de uitgifteprijs berekende werkelijke jaarrendement niet op een bedrag brengt dat de nominale rentevoet met meer dan 0,75F overtreft (46).
[ (46) 0,25 F voor de uitgiftepremies die betrekking hebben op vóór 1.1.1981 gesloten overeenkomsten.]
Nummer 261/299
Het werkelijke jaarlijkse rendement moet niet op grond van de nominale waarde van het effect, maar wel op de werkelijke prijs ervan worden berekend.
Dat werkelijke rendement kan berekend worden aan de hand van de actuariële formule die door de Administratie van de thesaurie of de Belgische Vereniging der Banken wordt gebruikt.
Als de uitlener, ingeval hij de mogelijkheid heeft, vóór de normale vervaldag tot de terugbetaling van de lening besluit, is de in aanmerking te nemen looptijd van de effecten het tijdperk dat verstrijkt tussen de datum van de inschrijving en die van de terugbetaling. Daarentegen dient geen rekening te worden gehouden met vervroegde terugbetalingen die ambtshalve op sommige effecten gebeuren bij trekking of in uitvoering van een eenzijdige beslissing van de ontlener, of ingevolge overmacht.
In geval van twijfel betreffende de juiste toepassing van deze laatste methode, moet de zaak aan het hoofdbestuur worden voorgelegd.
Nummer 261/300
...
b) Inkomsten van certificaten van leningen uitgegeven door het Rentenfonds en van effecten van de speciale conversielening van 1962.
Nummer 261/301
De in art. 107, § 1 en § 2, 2° en 3°, KB/WIB 92 bedoelde verzaking van de inning van RV betreft twee welbepaalde categorieën van met ingang van 1.12.1962 uitgegeven effecten, met name de certificaten van het Rentenfonds en de obligaties op naam van de "Speciale conversielening 1962" waarop door de banken werd ingeschreven door middel van Schatkistcertificaten A die ze voorheen in hun bezit hadden.
Voor inkomsten van certificaten van leningen van het Rentenfonds geldt de verzaking ook wanneer de betrokken kredietinstellingen in het buitenland gevestigd zijn.
c) Inkomsten van bepaalde obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten aan spaarders niet-inwoners verleend of toegekend door de Staat, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten, bepaalde Belgische openbare inrichtingen of instellingen, de Belgische banken, openbare kredietinstellingen, spaarkassen of financiële ondernemingen
Bedoelde inkomsten
Nummer 261/302
Ingevolge art. 107, § 1 en § 2, 5°, b, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien ten voordele van inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die bij de emittent op naam zijn ingeschreven en aan spaarders niet-inwoners als bedoeld in 261/205 e.v. worden verleend of toegekend door :
- de Staat, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten;
- de Belgische openbare inrichtingen of instellingen;
- de in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen, spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de CBF afhangen, privé-spaarkassen die aan de controle van gezegde Commissie zijn onderworpen, of in 261/199, 2e lid, 3° bedoelde financiële ondernemingen.
Dienaangaande wordt de aandacht erop gevestigd dat :
1° de verzaking van de inning van RV uitsluitend van toepassing is op inkomsten die in uitvoering van vanaf 1.1.1981 gesloten overeenkomsten worden toegekend of betaalbaar gesteld (zie art. 2, 2° en 4, 2°, KB 27.4.1981, V 1572 - Bull. 597);
2° het in openbewaring geven van effecten bij de uitgever ervan niet voldoende is om de verzaking te verkrijgen, daar de bepalende factor in dit geval de inschrijving is in het register van de obligaties op naam of in het Grootboek van de Staatsschuld.
Nummer 261/303
In 261/199, 2e lid, 1° tot 4° worden nadere bijzonderheden verstrekt omtrent bepaalde hiervoor als schuldenaars van de inkomsten bedoelde instellingen (banken, enz.).
Nummer 261/304
Er wordt opgemerkt dat de CBF de lijst opmaakt van de Belgische banken, de Belgische openbare kredietinstellingen en de privé-spaarkassen, waarover zij controle uitoefent en die zij jaarlijks in het BS bekendmaakt. Deze verzaking van RV kan eveneens worden verleend wanneer de schuldenaar een Belgische inrichting is van een bank of spaarkas naar buitenlands privaat recht. Diezelfde commissie stelt eveneens de lijst op van de door haar erkende kredietinstellingen (zonder onderscheid) die naar het recht van een vreemde staat zijn opgericht en maakt ze bekend in het BS.
Voorwaarden tot identificatie van de verkrijgers
Nummer 261/305
Zoals bepaald in de art. 117, § 6, KB/WIB 92, betreft het hier een voorwaardelijke verzaking.
Overeenkomstig voormeld art. moeten de instellingen-schuldenaressen zich door de verkrijgers van de inkomsten een getuigschrift doen overhandigen waarin deze laatsten bevestigen :
1° dat zij in België :
- niet hun woonplaats of de zetel van hun fortuin hebben (voor natuurlijke personen);
- niet hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben (voor vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen met rechtspersoonlijkheid).
Dergelijke vennootschappen, verenigingen, enz. zonder rechtspersoonlijkheid -behalve de voor het publiek open buitenlandse gemeenschappelijke beleggingsfondsen - moeten verklaren dat al hun leden aan de in 1° vermelde voorwaarde voldoen (47) ;
2° dat zij eigenaars of vruchtgebruikers zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
3° dat zij niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.
[ (47) M.b.t. de (E)ESV, zie 261/334 tot 336.]
Nummer 261/306
Het in vorig nummer bedoeld getuigschrift moet door de schuldenaar van de inkomsten ter beschikking van de Administratie der directe belastingen worden gehouden.
Permanentievoorwaarden
Nummer 261/307
Om de verzaking van de inning van RV te verkrijgen, schrijft art. 118, § 1, 1°, KB/WIB 92, naast de overhandiging van het in 261/305 vermelde attest, voor dat :
1° de verkrijger van de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten moet zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; dit betekent met andere woorden dat de permanentievoorwaarde, inz. inzake de bezitsduur van de effecten, daadwerkelijk moet vervuld zijn gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben.
2° de rentegevende effecten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam moeten zijn ingeschreven.
Deze bepalingen laten toe alle misverstanden te vermijden m.b.t. de permanentievoorwaarde die niet alleen is vereist m.b.t. de bezitsduur van de effecten (d.w.z. het gehele tijdperk waarop de desbetreffende inkomsten betrekking hebben - zie 1°) maar ook, m.b.t. de inschrijving op naam van diezelfde effecten (gedurende datzelfde tijdperk).
Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de verzaking van de inning van RV op de in art. 107, § 2, 5°, b), KB/WIB 92, vermelde inkomsten van een welbepaalde periode, in principe niet kan worden toegestaan indien niet tegelijk is voldaan aan de permanentievoorwaarde inzake :
- de bezitsduur van de effecten, eensdeels;
- en de inschrijving op naam, anderdeels,
onder voorbehoud evenwel van het bepaalde in 261/309 en 310.
Rekening houdende met wat voorafgaat, moet de RV derhalve worden ingehouden, ongeacht de hoedanigheid van de verkrijger van de inkomsten wanneer de effecten tussen twee vervaldagen worden vervreemd (zie 261/326 tot 328) (48) .
[ (48) De spaarders niet-inwoners kunnen evenwel, onder bepaalde voorwaarden, de teruggave bekomen van de RV of van de aan de bron teveel ingehouden RV (zie261/485 en 486).]
Nummer 261/308
Er wordt bovendien op gewezen dat bij verkoop, daags vóór de vervaldag, van effecten ex-coupon waarvan de inkomsten op het einde van de verlopen termijn betaalbaar zijn, de koper vanaf de vervalgdag eigenaar wordt van de effecten. Deze vervaldag wordt aangemerkt als de eerste dag van het volgende rentegevend tijdperk. Mits de effecten gedurende het gehele voormelde tijdperk werden behouden, is, in dergelijk geval aan de in 261/307, 1e lid, 1°, gestelde voorwaarde voldaan.
Zo beslaat bv. een coupon die betaalbaar is op 15.6.1994, een periode vanaf 15.6.1993 tot 14.6.1994 middernacht (in geval van jaarlijkse interesten). De aankoop van het effect op 14.6.1994 heeft daarentegen slechts uitwerking vanaf 15.6.1994 ( de dag nadien). Aan de in 261/307, 1elid, 1°, gestelde voorwaarde (eigendom van de rentegevende effecten gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben, t.t.z. vanaf 15.6.1993 tot 14.6.1994) is dus voldaan in hoofde van diegene die op 14.6.1994 zijn effecten verkoopt op voorwaarde dat hij ze ten laatste op 14.6.1993 heeft gekocht en hij ze sedert die datum op ononderbroken wijze in zijn vermogen heeft behouden.
Afwijkingen - Effecten uitgegeven door de Staat of door het Wegenfonds
Nummer 261/309
Enkel met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die uitsluitend worden uitgegeven door de Staat of door het Wegenfonds en die in het Grootboek van de Staatsschuld op naam kunnen worden ingeschreven, kan :
1° van de in 261/307, 1e lid, 2° vermelde bepalingen (permanentievoorwaarde gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten van effecten betrekking hebben) worden afgeweken, wanneer de aanvraag om inschrijving op naam werd ingediend bij de inschrijving op of de aanschaffing van de effecten, maar niet kon worden uitgevoerd om zuiver materiële redenen buiten de wil om van de verkrijger van de inkomsten, voor zover het ontbreken of de laattijdigheid van de inschrijving daadwerkelijk aan de Administratie van de thesaurie te wijten is;
2° m.b.t. de effecten waarop werd ingeschreven of die nieuw werden aangekocht, worden aangenomen dat de datum van de inschrijving op naam geacht wordt overeen te stemmen met de datum van inschrijving op of van de aanschaffing van de effecten wanneer de inschrijving op naam plaatsvindt binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen, te rekenen vanaf de datum van de inschrijving op, of de aanschaffing van de effecten. Hierbij dient evenwel te worden opgemerkt dat de Administratie zich het recht voorbehoudt om deze laatste toegeving in te trekken indien terzake misbruiken zouden worden vastgesteld of indien in de toekomst zou blijken dat deze termijn om een of andere reden niet meer gerechtvaardigd is.
Nummer 261/310
Deze afwijkingen kunnen worden toegestaan ten aanzien van alle belastingplichtigen die de verzaking van de inning van RV kunnen verkrijgen.
d) Inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten toegekend aan bepaalde verkrijgers
Bedoelde inkomsten
Nummer 261/311
Art. 107, § 2, 8°, KB/WIB 92, voorziet een verzaking van de inning van RV m.b.t. de inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die worden toegekend aan :
- hetzij financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
- hetzij parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen.
Bovendien wordt van de inning van RV slechts afgezien wanneer het inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten betreft:
- hetzij op naam;
- hetzij aan toonder die in België in openbewaring zijn gegeven door parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen.
Nummer 261/312
Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op :
- de in art. 107, § 2, 1°, KB/WIB 92, vermelde uitgiftepremies (zie261/295 tot 300);
- de inkomsten van certificaten van leningen uitgegeven door het Rentenfonds (zie 261/301);
- de inkomsten van effecten van de speciale conversielening van 1962 (zie261/301);
- de in art. 107, § 3, KB/WIB 92, vermelde loten van Belgische oorsprong.
Voorwaarden tot identificatie van de verkrijgers
Nummer 261/313
Overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92, is de verzaking van de inning van RV onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de Belgische tussenpersoon, zomede, in geval van openbewaargeving in België, de depositaris van de effecten, de in 261/316 en 317 opgesomde regels voor de identificatie naleven.
Nummer 261/314
Er wordt reeds op gewezen dat, mits indiening van een bezwaarschrift, de parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen overeenkomstig art. 119, § 1, 1e lid, 1°, KB/WIB 92, de teruggave van RV kunnen verkrijgen, wanneer die RV aan de bron is geheven zonder te letten op de hoedanigheid van de verkrijgers (zie 261/482 tot 485 en 487).
Permanentievoorwaarden
Beginsel
Nummer 261/315
Om de verzaking van de inning van RV te verkrijgen, schrijft art. 118, § 1, 2° en 3°, KB/WIB 92, naast de overhandiging van het in 261/316 of 317 vermelde attest, voor dat :
1° de verkrijger van de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten moet zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben;
2° de rentegevende effecten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam moeten zijn ingeschreven of, in geval van effecten aan toonder waarvan de verkrijger een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling is, in België in open bewaring moeten gegeven zijn bij een bank, bij een openbare kredietinstelling of bij een Spaarkas die aan de controle van de CBF is onderworpen.
Er moet derhalve tegelijk worden voldaan aan de permanentie-voorwaarde inzake :
- de bezitsduur van de effecten eensdeels;
- de inschrijving op naam of de open bewaargeving anderdeels (zie mutatis mutandis 261/307).
Voor de beoordeling van de naleving van voormelde permanentievoorwaarden, dient eveneens verwezen te worden naar de onderrichtingen opgenomen in 261/308 tot 310.
Regels voor de identificatie van de verkrijgers
Inkomsten van effecten aan toonder die door parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen in open bewaring zijn gegeven bij een bank, bij een openbare kredietinstelling of bij een spaarkas die aan de controle van de CBF is onderworpen.
Nummer 261/316
- De bewaargever overhandigt aan de bewaarnemer een attest van eigendom met betrekking tot de in bewaring gegeven effecten, waarvan het model is weergegeven in 261/319.
- Bij elke inning van coupons :
- stelt de bewaarnemer van de effecten per verkrijger van inkomsten een "individueel attest" op (model weergegeven in 261/320);
- vat hij alle individuele attesten samen op één "collectief attest" (model weergegeven in 261/321).
- Wanneer de bewaarnemer terzelfdertijd de schuldenaar van de RV is (wanneer het bvb. door hem uitgegeven obligaties, enz. betreft) of indien hij de financiële dienst van de schuldenaar van het inkomen waarneemt, met inbegrip van de storting van de RV die deze laatste verschuldigd is, is hij verplicht aan zijn aangifte (273) in de RV het "collectief attest" gestaafd met het (de) "individuele attest(en)" toe te voegen.
- In alle andere gevallen mag de bewaarnemer tussen de volgende formules kiezen :
- het "collectief attest" en de "individuele attesten" samen met de coupons aan de schuldenaar van de RV (of aan de instelling die zijn financiële dienst waarneemt) overhandigen opdat deze ze (het origineel of een fotokopie ervan) bij zijn aangifte in de RV zou kunnen voegen;
- terzelfdertijd, enerzijds het "collectief attest" samen met de coupons aan de schuldenaar van de RV zenden, die ze (het origineel of een fotokopie ervan) bij de aangifte in de RV voegt, en, anderzijds de "individuele attesten" samen met een afschrift van het "collectief attest" naar de ontvanger der belastingen zenden waar de RV moet worden gestort.
- Vanzelfsprekend moeten de eventueel door het "individueel attest" gestaafde "collectieve attesten" bij de schuldenaar van de RV (die de inkomsten verschuldigd is of de instelling die de financiële dienst van de effecten terzake waarneemt) vroeg genoeg toekomen om hem in staat te stellen tijdig alle formaliteiten van berekening en storting van de RV uit te voeren.
Inkomsten van effecten op naam
Nummer 261/317
De houder van de effecten moet aan hem die ze heeft uitgegeven een attest overhandigen waarvan het model is weergegeven in 261/322.
Dit attest wordt door de emittent (schuldenaar van het inkomen) ter beschikking van de Administratie der directe belastingen gehouden.
Tot staving van zijn aangifte in de RV verstrekt de schuldenaar de lijst van de verkrijgers van de inkomsten (volledige identiteit en volledig adres) met vermelding van het brutobedrag van de aan elke verkrijger verleende of toegekende inkomsten.
Inkomsten van andere effecten
Nummer 261/318
In beginsel moet de RV worden geheven op alle niet in 261/316 en 317 bedoelde inkomsten van effecten, ongeacht de hoedanigheid van de verkrijger, met dien verstande dat parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, mits zij daartoe een regelmatig bezwaarschrift indienen, eveneens teruggave van de aan de bron teveel geïnde RV kunnen verkrijgen (zie 261/314).
Bescheiden voor de identificatie van de verkrijgers
Inkomsten van in open bewaring gegeven effecten aan toonder
Nummer 261/319
ATTEST
opgesteld in uitvoering van de art. 117, § 11 en 118, § 1, 3°, KB/WIB 92.
De ondergetekende(n)...
(naam en voornamen van de gevolmachtigde(n) van de bewaargever)
handelend voor rekening van...
(volledige benaming en adres van de bewaargever)
1° bevestig(t)(en) dat deze laatste :
a) een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling is als bedoeld in art. 105, 2°, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
b) eigenares of vruchtgebruikster van de gedeponeerde effecten was gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten, vertegenwoordigd door aan die effecten gehechte coupons, betrekking hebben;
2° bevestig(t)(en) dat :
de effecten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten, die door de aan deze effecten gehechte coupons vertegenwoordigd zijn, betrekking hebben, in open bewaring werden gegeven bij :
(volledige benaming en adres van de bewaarnemer)...
onder (de) nummer(s)...
3° machtig(t)(en) de bewaarnemer ertoe de voorschriften na te leven waaraan de verzaking van de inning van roerende voorheffing onderworpen is, inzonderheid wat de mededeling van de vereiste inlichtingen aan de Administratie der directe belastingen betreft;
4° verbind(t)(en) zich ertoe aan de bewaarnemer onmiddellijk elke wijziging die de juistheid van dit attest zou aantasten, mee te delen.
Gedaan te ...................................
Handtekening(en)
Stempel van de bewaargever
Nummer 261/320
INDIVIDUEEL ATTEST
opgesteld in uitvoering van art. 118, § 1, 3°, KB/WIB 92.
Bijlage nr. ..........
aan het collectief
het afschrift van (49)
attest van .........; ref. nr. .........
[ (49) Eventueel te schrappen (zie voetnoot (1) van het collectief attest in 261/321).]
I. Inlichtingen betreffende de verkrijger van de inkomsten :
Volledige benaming en adres : ..........
Nr. van de bewaargeving : ..........
II. Inlichtingen betreffende de met verzaking van de inning van roerende voorheffing geïnde inkomsten : ..........
Benaming van de emittent van de effecten : .........
Specificatie van de lening : .........
Vervaldag van de coupons : .........
Aantal coupons : ..........
Overeenstemmende brutobedrag : .........
Voor echt verklaard,
Te ..................................................................
(Handtekening(en) van de gevolmachtigde(n) van de bewaarnemer).
Stempel van de bewaarnemer
Nummer 261/321
COLLECTIEF ATTEST
opgesteld in uitvoering van art. 118, § 1, 3°, KB/WIB 92.
Refertenummer van de bewaarnemer
(volledige benaming en adres van de bewaarnemer) bevestigt :
1° de bewaarnemer te zijn geweest van de effecten aan toonder waarvan de hieronder vermelde coupons werden afgeknipt gedurende het gehele tijdperk waarop de door die coupons vertegenwoordigde inkomsten betrekking hebben;
2° dat uit de in haar bezit zijnde attesten, die door de bewaargevers werden onderschreven, blijkt dat deze coupons betaalbaar zijn met verzaking van de inning van roerende voorheffing;
3° zich ervan te hebben verzekerd dat de bewaargevers, gedurende het gehele tijdperk waarop de voormelde coupons betrekking hebben, eigenaars of vruchtgebruikers van de effecten zijn geweest;
4° een bank, een openbare kredietinstelling of een Spaarkas te zijn die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is onderworpen.
Inlichtingen betreffende de ter inning afgegeven coupons.
A. Benaming van de emittent van de effecten :
Specificatie van de lening :
Vervaldag van de coupons :
B. Aantal coupons Volgnummer van het individueel attest
Totaal ............. Overeenstemmend brutobedrag .................F.
De individuele attesten voor de identificatie van de verkrijgers van de inkomsten worden (50) :
- hierbij gevoegd (51);
- heden samen met een afschrift van dit attest aan de bevoegde ontvanger der belastingen gezonden (51).
[ (50) De individuele attesten moeten steeds bij het collectief attest worden gevoegd wanneer de aangifte in de roerende voorheffing door de bewaarnemer moet worden onderschreven (bvb. voor inkomsten van buitenlandse roerende waarden).
Wanneer de bewaarnemer niet de schuldenaar van de roerende voorheffing is mogen die attesten samen met een afschrift van het collectief attest rechtstreeks aan de bevoegde ontvanger der belastingen worden gezonden.]
[ (51) De niet passende vermelding schrappen.]
Gedaan te ......................, ......................
Handtekening(en) van de gevolmachtigde(n) van de bewaarnemer.
Stempel van de bewaarnemer
Inkomsten van effecten op naam
Nummer 261/322
ATTEST
opgesteld in uitvoering van de art. 117, § 11 en 118, § 1, 2° en 3°, KB/WIB 92.
De ondergetekende(n)...
(naam en voornamen van de gevolmachtigde(n) van de verkrijger) handelend voor rekening van
(volledige benaming en adres van de verkrijger)
1° bevestig(t)(en) dat deze laatste :
a) eigenares of vruchtgebruikster is geweest van de hierna vermelde effecten op naam gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten van die effecten betrekking hebben :
Benaming van de emittent van de effecten :
Specificatie van de lening :
Da(tum)(a) ......... ......... .......... Totaal :
Inschrijving(en) Bedrag(en) ......... .......... .......... ..........
Nr(s). ......... ......... ..........
b)
- een financiële instelling of een ermede gelijkgestelde onderneming (niet vóór 1.1.1990 in vereffening gesteld)(52),
- een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling (52), is als bedoeld in art. 105, ... (53) van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
[ (52) De niet passende vermelding schrappen.]
[ (53) Aan te vullen.]
c) in die hoedanigheid op de inkomsten van die effecten verzaking van de inning van roerende voorheffing verkrijgt;
2° bevestig(t)(en) dat :
de effecten gedurende het gehele tijdperk, waarop de inkomsten van die effecten betrekking hebben, bij de uitgever op naam zijn ingeschreven;
3° machtig(t)(en) de schuldenaar van de inkomsten ertoe de voorschriften na te leven waaraan de verzaking van de inning van roerende voorheffing onderworpen is, inzonderheid wat de mededeling van de hierboven vermelde inlichtingen en van inlichtingen omtrent de inkomsten van de effecten aan de Administratie der directe belastingen betreft;
4° verbind(t)(en) zich ertoe onmiddellijk aan de schuldenaar van de inkomsten elke wijziging, die de juistheid van dit attest zou aantasten, mee te delen.
Gedaan te ............................................................
Handtekening(en)
Stempel van de verkrijger
Nummer 261/323
Voor zover ze alle vereiste vermeldingen bevatten, mogen ook andere voorgestelde attesten worden gebruikt.
5. Bijzondere gevallen
a) Kapitalisatiebons en zerobons
Nummer 261/324
Voor de omschrijving en de vaststelling van de inkomsten van kapitalisatiebons en zerobons, wordt verwezen naar 19/14 tot 21. Voor de begrippen "kapitalisatiebons" en "zerobons" wordt verwezen naar 2/32 en 33.
De inkomsten van die effecten zijn altijd aan de inning van RV onderworpen. Art. 266, 2e lid, WIB 92, bepaalt immers dat in geen geval kan worden afgezien van de inning van de RV op inkomsten van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest.
De RV is slechts verschuldigd op de eindvervaldag of op het ogenblik van de vervroegde terugbetaling of inkoop van het effect door de schuldenaar van de inkomsten op iedere som die boven de uitgifteprijs wordt betaald of toegekend (zie 261/38).
Met betrekking tot bons met facultatieve kapitalisatie blijven de voormelde onderrichtingen van toepassing wanneer de inning van één of meer coupons geen beletsel vormt voor de kapitalisatie van de interesten die door de andere coupons worden vertegenwoordigd.
b) Loten van effecten van leningen
Nummer 261/325
Hoewel de loten van effecten van leningen bij de diverse inkomsten van roerende aard worden ondergebracht (zie 261/9 en 261/293), worden zij gemakshalve samen met de inkomsten van vastrentende effecten besproken aangezien het in feite gaat om toevallige opbrengsten van dergelijke effecten.
Er wordt in herinnering gebracht dat :
1° het tarief van de RV 20 % bedraagt op loten van Belgische oorsprong verkregen in uitvoering van vóór 1.3.1990 gesloten overeenkomsten (zie 261/71);
2° de loten die van elke Belgische zakelijke en personele belasting of van elke belasting zijn vrijgesteld, niet aan de RV zijn onderworpen (zie 261/293);
3° de loten betreffende in België uitgegeven effecten van leningen die zijn verkregen door vreemde Staten of door Staatkundige onderdelen daarvan, zomede door inrichtingen, instellingen of andere rechtspersonen zonder winstoogmerk naar buitenlands publiek recht eveneens niet aan de RV onderworpen zijn (art. 230, 5°, WIB 92).
c) Overdracht van effecten tussen twee vervaldagen van de inkomsten
Nummer 261/326
Er wordt aan herinnerd dat bij aankoop of verkoop van effecten tussen twee vervaldagen, of vóór de eindvervaldag wanneer de interest wordt gekapitaliseerd (hierna "tussentijdse verhandelingen" genoemd), elke houder belastbaar is op het gedeelte van de inkomsten (54) dat betrekking heeft op het tijdperk gedurende hetwelk hij de effecten in zijn bezit heeft gehad en dat deze inkomsten, al naargelang het geval, worden geacht te zijn toegekend, bij de toekenning of betaalbaarstelling van de interest op de vervaldag van de coupon, bij de tussentijdse verhandeling (verkoop) van het effect of bij de terugbetaling of inkoop van het effect (zie 19/8 tot 21).
[ (54) Met uitzondering van de in 261/325 vermelde loten. Deze zijn immers ten name van de eigenaar of vruchtgebruiker van het effect als diverse inkomsten belastbaar op de datum van uitloting.]
Niettemin is de RV slechts verschuldigd op de vervaldag (vervaldag van de coupon of eindvervaldag) of op het ogenblik van de vervroegde terugbetaling of inkoop door de emittent van het effect, zonder enige mogelijkheid tot verzaking van de inning ervan. Bij tussentijdse verhandelingen is in de regel op dat ogenblik geen RV verschuldigd op de gelopen pro rata interesten.
In de praktijk betaalt de koper van die effecten aan de verkoper de pro rata interesten voor het tijdperk tussen de vervaldag van de laatste coupon of de uitgifte van het effect en het ogenblik van de aankoop (55).
[ (55) Er wordt aan herinnerd dat de verhandeling slechts vanaf de volgende dag uitwerking heeft (zie 261/308).]
Gelet op het feit dat geen enkele fiscale bepaling de vaststelling van het bedrag van dergelijke verhandelingen regelt, dienen de bemiddelende partijen rekening te houden met alle elementen die op die verhandelingen van invloed kunnen zijn.
Vermits de RV slechts op de vervaldag van de inkomsten verschuldigd is, kan het bedrag dat ingevolge een tussentijdse verhandeling van de gelopen pro rata interesten wordt afgetrokken, niet als dusdanig als RV worden aangemerkt.
Aangezien de verkoper van het effect de op de ontvangen pro rata interesten slaande RV werkelijk draagt, moet dus met die RV evenwel rekening worden gehouden bij de regeling van zijn belastingtoestand, en dit zowel voor de vaststelling van de belastbare basis (zie 185/29 en 30 en circ. 13.10.1995, nr. Ci.RH. 421/470.196, Bull. 755 als voor de vaststelling van de verrekenbare bedragen (zie 276/22 tot 27).
Nummer 261/327
Er wordt in herinnering gebracht dat wanneer vastrentende effecten van buitenlandse oorsprong door aan de RPB onderworpen belastingplichtigen vóór de vervaldag worden vervreemd, de RV door deze belastingplichtigen zelf is verschuldigd (zie 261/21, 2e lid, 2°) (56).
[ (56) Dit geldt eveneens voor de vennootschappen die vóór 1.1.1990 in vereffening zijn gesteld (zie 261/22).]
Nummer 261/328
Hoewel de in 261/302 tot 323 vermelde verzakingen van de inning van RV onderworpen zijn aan de permanentievoorwaarden (bezitsduur en openbewaargeving of inschrijving op naam) kunnen bepaalde kopers en verkopers (zie 261/482, evenwel, gelet op hun hoedanigheid van verkrijger en mits naleving van bepaalde voorwaarden, teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde RV die betrekking heeft op het pro rata van de bruto-interesten waarvan elk van hen werkelijk het genot of de beschikking heeft gehad (zie 261/485 tot 489).
d) Leningen uitgegeven boven pari
Nummer 261/329
Het positieve verschil tussen de uitgifteprijs van een effect en de nominale waarde ervan, mag nooit van de aan de verkrijgers verleende of toegekende inkomsten (coupons) worden afgetrokken om de belastbare grondslag in de RV te bepalen.
e) Terugbetalingspremies
Beginsel
Nummer 261/330
Een terugbetalingspremie, die te onderscheiden is van een uitgiftepremie (zie 261/295 tot 300), van een lening vertegenwoordigt het verschil tussen de terugbetalingsprijs en de nominale waarde van de effecten van die lening.
De RV is verschuldigd op de terugbetalingspremie, ongeacht de uitgifteprijs van de lening, gelet op het feit dat overeenkomstig art. 19, WIB 92, die premie als een belastbaar roerend inkomen wordt aangemerkt (zie19/8).
Zo wordt de RV m.b.t. een lening met een nominale waarde van100, die wordt uitgegeven tegen een koers van 101 en tegen 102,25 wordt terugbetaald, berekend op het bedrag gelijk aan 2,25.
Nummer 261/331
De terugbetalingspremie wordt geacht betrekking te hebben op de periode die begrepen is tussen de uitgifte van de effecten en de terugbetaling ervan door de emittent (57). Om de in art. 107, § 2, 5°, b en 8°, KB/WIB 92, vermelde verzakingen van de inning van RV op deterugbetalingspremie te verkrijgen, moet derhalve aan de in art. 118, § 1, 1° tot 3°, KB/WIB 92, bedoelde permanentievoorwaarden zijn voldaan gedurende het gehele tijdperk waarop de terugbetalingspremie betrekking heeft.
[ (57) Is eveneens van toepassing op de niet in art. 107, §2, 1°, KB/WIB 92, vermelde uitgiftepremies.]
Bijzonder geval : Staatsleningen en leningen van het Wegenfonds als vermeld in 19/13.
Nummer 261/332
Voor wat de terugbetalingspremies m.b.t. die effecten betreft, werd beslist dat zij betrekking hebben op de laatste periode waarvoor interest werd toegekend of betaalbaar gesteld (zie 19/10 en 11). Om de in art. 107, § 2, 5°, b en 8°, KB/WIB 92, vermelde verzakingen van de RV te verkrijgen, moet aan de in art. 118, § 1, 1° tot 3°, KB/WIB 92, bedoelde permanentievoorwaarden zijn voldaan gedurende dit gehele tijdperk.
f) Effecten uitgegeven met een clausule van indexering van de nominale waarde
Nummer 261/333
Het positieve verschil tussen de geïndexeerde terugbetalingsprijs van obligaties en hun nominale waarde vormt een bij art. 19, WIB 92, bedoelde terugbetalingspremie, die als dusdanig aan de RV is onderworpen en belastbaar is ten name van de verkrijger (zie 19/4).
g) ESV en EESV
Beginsel
Nummer 261/334
Zoals wordt opgemerkt in 179/29 zijn de ESV en EESV, enkel wat hun onderworpenheid aan de inkomstenbelastingen betreft, ontdaan van de rechtspersoonlijkheid. Die bepalingen vormen de grondslag voor het fiscaal transparantieprincipe dat eveneens toepassing vindt met betrekking tot de verzaking van de inning van RV. Meer bepaald volgt uit het voormelde principe dat de leden beschouwd worden als verkrijgers van de inkomsten voortgebracht door de kapitalen en de roerende goederen waarvan de samenwerkingsverbanden werkelijk eigenaar zijn.
Nummer 261/335
Derhalve kan slechts worden afgezien van de inning van RV voor zover, naargelang van de categorie van roerende inkomsten, de terzake geldende wettelijke en reglementaire bepalingen door alle leden samen worden nageleefd.
Toepassingsregels voor de verzaking van de inning van RV
Nummer 261/336
Wanneer aanspraak wordt gemaakt op de verzaking van de inning van RV, dienen de samenwerkingsverbanden de nodige inlichtingen te verstrekken teneinde de zekerheid te hebben dat de bepalingen vervat in art. 105, e.v., KB/WIB 92, door alle leden worden nageleefd.
Terzake zijn de richtlijnen uiteengezet in 261/311 tot 323 van toepassing, met dien verstande dat :
1° de getuigschriften en de individuele en collectieve attesten, naargelang van het geval, moeten vergezeld zijn van een lijst waarop de volgende gegevens zijn vermeld :
- het bedrag van de interesten;
- de volledige identiteit en het adres van elk van de leden-verkrijgers van de interesten met vermelding van hun respectievelijke deelname in die inkomsten;
2° een individueel attest moet worden opgesteld, naargelang van het geval, voor elk van de leden van het samenwerkingsverband;
3° de voorwaarden inzake bewaargeving, eigendom of vruchtgebruik en de inschrijving op naam door het samenwerkingsverband zelf moeten worden voldaan;
4° de desbetreffende lijst -die dient te worden gewaarmerkt- in alle gevallen bij de aangifte RV moet worden gevoegd.
Nummer 261/337
...
Nummer 261/338
...
Nummer 261/339
...
Nummer 261/340
...
Nummer 261/341
...
Nummer 261/342
...
Nummer 261/343
...
Nummer 261/344
...
Nummer 261/345
...
Nummer 261/346
...
6. Teruggave van de RV door de Administratie van de thesaurie
a) Algemeen
Nummer 261/347
Art. 119, § 2, KB/WIB 92, maakt het mogelijk dat spaarders niet-inwoners die, tussen twee vervaldagen van de inkomsten, door de Staat of door het Wegenfonds uitgegeven obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten hebben verworven of vervreemd, bij de Administratie van de thesaurie de onmiddellijke teruggave verkrijgen van het met de RV overeenstemmend bedrag of van de RV met betrekking tot het pro rata van de bruto-interest die de betrokkenen hebben verkregen of waarover ze hebben beschikt.
b) Toepassingsregels
Bedoelde effecten
Nummer 261/348
Het systeem betreft uitsluitend de obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten :
- die bedoeld zijn in art. 118, § 1, 1°, KB/WIB 92, wat inz. impliceert dat het moet gaan om effecten op naam;
- die op of na 1.1.1981 zijn uitgegeven door de Staat of door het Wegenfonds (d.w.z. de effecten ter vertegenwoordiging van leningen die door de Administratie van de thesaurie worden beheerd);
- die tussen twee vervaldagen van de inkomsten door spaarders niet-inwoners worden verworven of vervreemd.
Hoedanigheid van de verkrijgers van de inkomsten
Nummer 261/349
Alleen spaarders niet-inwoners als bedoeld in art. 105, 5°, KB/WIB 92, die ofwel verkoper ofwel koper zijn, hebben aanspraak op het hier bedoelde systeem van teruggave.
Werkwijze en toekenningsvoorwaarden
Nummer 261/350
De Administratie van de thesaurie heeft een rekening "Voorschotten" ingesteld waarvan zij het beheer waarneemt.
Via de aldus gecreëerde rekening financiert deze administratie de teruggave aan de verkoper of de koper, spaarder niet-inwoner, van het met de RV overeenstemmend bedrag of van de RV waarop die verkoper of koper gerechtigd is.
Nummer 261/351
Deze teruggave wordt door dezelfde administratie toegestaan :
- ingevolge een aanvraag die haar door de betrokkene of door de financiële instelling als tussenpersoon wordt toegezonden;
- op voorwaarde dat de spaarder niet-inwoner de terzake genomen maatregelen in acht neemt (zie 261/356).
Nummer 261/352
Het hier bedoelde systeem heeft uiteindelijk tot gevolg dat de gezegde teruggave ongeveer samenvalt, ofwel met de verkoop van het effect door de spaarder niet-inwoner tussen twee vervaldagen van de inkomsten, ofwel met de vervaldag van de inkomsten indien het effect door de spaarder niet-inwoner is aangekocht gedurende het tijdperk waarin de inkomsten zijn voortgebracht.
Terug te geven bedrag
Nummer 261/353
Het met de RV overeenstemmend bedrag of de RV waarvan de Administratie van de thesaurie de teruggave kan verlenen is gelijk aan :
- ofwel het bedrag dat overeenstemt met de RV :
- die betrekking heeft op het pro rata van de bruto-interest dat de verkoper (spaarder niet-inwoner) werkelijk heeft genoten of waarover hij werkelijk heeft kunnen beschikken;
- en die werkelijk in mindering van dat pro rata is gebracht bij de verkoopverrichting en die op de vervaldag van de inkomsten zal worden betaald;
- ofwel de aan de bron geheven RV die betrekking heeft op het pro rata van de bruto-interest dat de koper (spaarder niet-inwoner) werkelijk heeft genoten of waarover hij werkelijk heeft kunnen beschikken.
Nummer 261/354
De teruggave is, volgens het geval, beperkt tot het met de RV overeenstemmend bedrag of tot de RV met betrekking tot interesten van het tijdperk tijdens hetwelk de rentedragende effecten het voorwerp zijn van een inschrijving op naam in het Grootboek van de Staatsschuld.
c) Gevolgen op het inzake RV bestaande algemene stelsel
Nummer 261/355
De Administratie van de thesaurie beperkt zich tot het storten, aan de bevoegde ontvanger der belastingen, van het verschil tussen de RV die aan de bron op het totale bedrag van de interesten van de desbetreffende lening is ingehouden en het bedrag dat aan spaarders niet-inwoners in uitvoering van de nieuwe hierboven beschreven procedure wordt teruggegeven; het spreekt evenwel vanzelf dat deze administratie verantwoordelijk is voor de aan spaarders niet-inwoners gedane terugbetalingen en voor de regularisaties die op de vervaldag van de inkomsten moeten worden uitgevoerd.
Het valt evenwel te noteren dat spaarders niet-inwoners het recht behouden om de eventuele terugbetaling van de RV bij de bevoegde gewestelijke directeur der belastingen aan te vragen en dat dit anderzijds geen weerslag heeft op het stelsel van de inning van RV aan de bron.
d) Formaliteiten
Door de spaarder niet-inwoner
Nummer 261/356
Om de teruggave te verkrijgen van het met de RV overeenstemmend bedrag of van de RV (volgens het geval) waarvan hij werkelijk de last heeft gedragen, moet de spaarder niet-inwoner (of de financiële instelling als tussenpersoon) bij de aanvraag aan de Administratie van de thesaurie voegen (zie 261/351) :
1° het aankoop- of verkoopborderel van de rentedragende effecten;
2° een attest waarin hij bevestigt :
- eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten te zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop het interest pro rata betrekking heeft (art. 118, § 1, 1°, 2e gedachtestreepje, KB/WIB 92);
- een niet-inwoner te zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt (zie art. 117, § 6, KB/WIB 92)
Door de Administratie van de thesaurie
Nummer 261/357
Om de bevoegde ontvanger der belastingen in staat te stellen terzake zijn normaal onderzoeksrecht uit te oefenen en opdat hij zich zou kunnen vergewissen van de juiste heffing van de RV, moet de Administratie van de thesaurie tot staving van haar aangifte in de RV voorleggen :
1° een afschrift van de in 261/356 bedoelde borderellen en attesten;
2° een lijst waarin, voor elke spaarder niet-inwoner die een teruggave van RV heeft genoten, wordt vermeld :
a) de volledige identiteit en het volledig adres van de verkrijger;
b) de effecten die verkocht of aangekocht zijn;
c) het bedrag van de geïnde interesten en het tijdperk waarop ze betrekking hebben (met vermelding van de datum van aankoop of verkoop van de effecten);
d) het juiste tijdperk waarin de effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam in het Grootboek van de Staatsschuld;
e) het bedrag van de in principe verschuldigde RV en het bedrag van de teruggegeven RV.
e) Controlemaatregelen
Nummer 261/358
In de beoogde gevallen dient de bevoegde ontvanger der belastingen, inz. op grond van de gegevens die hem door de Administratie van de thesaurie worden verstrekt (zie 261/357), zich ervan te vergewissen dat de door deze laatste in het kader van het hierboven beschreven systeem gedane teruggaven terecht zijn toegestaan en werkelijk verantwoord zijn.
Indien tegenstrijdigheden worden vastgesteld, dient de voormelde ambtenaar contact te nemen met de Administratie van de thesaurie teneinde de gewenste noodzakelijke verduidelijkingen te verkrijgen (zie 261/355).
Nummer 261/359
Daarenboven moet de directeur der belastingen die uitspraak moet doen over door spaarders niet-inwoners (of hun mandataris) ingediende aanvragen om terugbetaling van RV, vooraleer enige beslissing te treffen, de Administratie van de thesaurie raadplegen om zich ervan te vergewissen dat de RV nog niet door deze laatste is teruggegeven.
7. Inkomsten van vastrentende effecten van buitenlandse oorsprong
a) Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
Nummer 261/360
Zijn niet aan de RV onderworpen, de inkomsten en loten met betrekking tot leningen door voormalig Belgisch Kongo uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen, of van elke belasting (zie art. 21, 3° en 90, 6°, WIB 92).
b) Verzakingen van de inning van RV
Beginsel
Nummer 261/361
De bepalingen van art. 107, KB/WIB 92 hebben een algemene draagwijdte, in die zin dat ze zowel inkomsten van Belgische oorsprong als, via een Belgische tussenpersoon verkregen, inkomsten van buitenlandse oorsprong beogen (wel te verstaan in de mate dat ze niet uitsluitend slaan op inkomsten van specifiek Belgische oorsprong). In de praktijk is enkel art. 107, § 2, 8°, KB/WIB 92 eveneens van toepassing op inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van buitenlandse oorsprong waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als :
- financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
- parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen.
Nummer 261/362
De aandacht wordt erop gevestigd dat m.b.t. de inkomsten die in uitvoering van vóór 1.12.1962 gesloten overeenkomsten worden verleend of toegekend, verwezen moet worden naar de in 261/519 e.v. uiteengezette richtlijnen (art. 113, KB/WIB 92).
Nummer 261/363
Art. 108, KB/WIB 92, beoogt uitsluitend de inkomsten van voormelde effecten van buitenlandse oorsprong, d.w.z. waarvan de schuldenaar een niet-inwoner is en wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als :
- een binnenlandse vennootschap;
- een buitenlandse vennootschap of buitenlands lichaam dat overeenkomstig art. 233, WIB 92, aan de BNI/ven. is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.
Identificatievoorwaarde
Nummer 261/364
Overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92, is de in art. 107, § 2, 8°, KB/WIB 92, vermelde verzaking van de inning van RV (zie 261/361) voorwaardelijk, in die zin dat de verkrijger van de inkomsten moet worden geïdentificeerd volgens de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgestelde regels.
Nummer 261/365
M.b.t. de in art. 108, KB/WIB 92, vermelde verzaking van RV (zie261/363), schrijven de bepalingen van art. 117, § 12, KB/WIB 92 eveneens de overhandiging voor van een attest aan de schuldenaar van de RV (d.w.z. de in België gevestigde tussenpersoon) waarbij wordt bevestigd dat:
- de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een buitenlandse vennootschap of buitenlands lichaam, dat overeenkomstig art. 233, WIB 92, aan de BNI/ven. is onderworpen;
- en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid door de verkrijger in België worden gebruikt.
Regels voor de identificatie van de verkrijgers
Nummer 261/366
Om de in de art. 107, § 2, 8° en 108, KB/WIB 92 gestelde verzakingen van de inning van RV te verkrijgen, zijn de verkrijgers ertoe gehouden aan de eerste in België gevestigde tussenpersoon een attest te overhandigen waarvan het model respectievelijk in 261/367 en 368 is opgenomen.
De eerste tussenpersoon moet een kopie van het attest bij zijn aangifte in de RV voegen en het origineel ter beschikking houden van de Administratie.
Bescheiden voor de identificatie van de verkrijgers van inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van buitenlandse oorsprong
Nummer 261/367
ATTEST
opgesteld in uitvoering van de art. 117, § 11, KB/WIB 92.
De ondergetekende(n)...
(naam en voornamen van de gevolmachtigde(n) van de verkrijger) handelend voor rekening van... (volledige benaming en adres van de verkrijger)
1° bevestig(t)(en) dat deze laatste :
- een financiële instelling of een ermede gelijkgestelde onderneming (niet vóór 1.1.1990 in vereffening gesteld) (58),
- een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling (58), is als bedoeld in art 105, ...... (59), van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
[ (58) De niet passende vermelding schrappen.]
[ (59) Aan te vullen.]
2° machtig(t)(en) de in België gevestigde tussenpersoon ertoe de voorschriften na te leven waaraan de verzaking van de inning van roerende voorheffing onderworpen is, inzonderheid wat de mededeling van de vereiste inlichtingen aan de Administratie der directe belastingen betreft;
3° verbind(t)(en) zich ertoe aan de in België gevestigde tussenpersoon onmiddellijk elke wijziging die de juistheid van dit attest zou aantasten, mee te delen.
Gedaan te ..........................................
Handtekening(en)
Stempel van de verkrijger
Nummer 261/368
ATTEST
opgesteld in uitvoering van art. 117, § 12, KB/WIB 92.
De ondergetekende(n)...
(naam en voornamen van de gevolmachtigde(n) van de verkrijger) handelend voor rekening van... (volledige benaming en adres van de verkrijger)
1° bevestig(t)(en) dat deze laatste :
a)
- een binnenlandse vennootschap is (niet vóór 1.1.1990 in vereffening gesteld) (60);
- een belastingplichtige is die overeenkomstig artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen (60);
[ (60) De niet passende vermelding schrappen.]
b) de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België heeft gebruikt;
2° machtig(t)(en) de schuldenaar van de roerende voorheffing ertoe een kopie van dit attest bij zijn aangifte in de roerende voorheffing te voegen;
3° verbind(t)(en) zich ertoe aan de schuldenaar van de roerende voorheffing onmiddellijk elke wijziging die de juistheid van dit attest zou aantasten, mee te delen.
Gedaan te ..........................................
Handtekening(en)
Stempel van de verkrijger
Opmerkingen
Nummer 261/369
Voor zover ze alle vereiste vermeldingen bevatten, mogen ook andere voorgestelde attesten worden gebruikt.
Nummer 261/370
De aandacht wordt erop gevestigd dat de parastatale instellingen voor sociale zekerheid en de ermede gelijkgestelde instellingen overeenkomstig art. 119, KB/WIB 92, de teruggave van de bij de bron ingehouden RV kunnen verkrijgen (zie 261/482 tot 485 en 487).
D. INKOMSTEN VAN SCHULDVORDERINGEN EN LENINGEN
1. Bedoelde Inkomsten
Nummer 261/371
De inkomsten van schuldvorderingen en leningen zijn de in art. 19, § 1, WIB 92, bedoelde interesten (zie 261/6) met inbegrip van de vergoedingen uit verrichtingen van de uitlening van effecten (zie PV nr. 10 van 20.3.1992, Sen. Goovaerts, Bull. 722), maar met uitzondering van de inkomsten van vastrentende effecten (zie 261/292 tot 370) en de inkomsten van gelddeposito's (zie 261/408 tot 458). Voor meer bijzonderheden m.b.t. deze inkomsten en de vaststelling van hun belastbaar bedrag, wordt verwezen naar 19/2, 19/22 tot 29 en 19/34 tot 39, alsook naar de Circ. 17.10.1995 nr. Ci.RH.231/465.838, Bull.755.
2. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
Nummer 261/372
Zijn niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbaar :
1° onder bepaalde voorwaarden, de inkomsten van schuldvorderingen en leningen die in het kader van het pensioensparen worden verleend of toegekend aan daartoe erkende instellingen voor collectieve belegging of aan de houders van een individuele spaarrekening (art. 21, 8°, WIB 92, zie 261/515);
2° de in art 19, § 1, 3°, WIB 92, vermelde inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden wanneer :
- ofwel het contract voorziet in het betalen bij het overlijden van een kapitaal gelijk aan ten minste 130 % van het totaal van de gestorte premies;
- ofwel het contract gesloten is voor meer dan acht jaar en de kapitalen of afkoopwaarden effectief worden betaald meer dan acht jaar na het sluiten van het contract (art. 21, 9°, WIB 92 - zie Circ. 17.10.1995 nr. Ci.RH.231/465.838, Bull.755);
3. Vrijstellingen
Nummer 261/373
Zijn vrijgesteld van RV :
- de inkomsten van schuldvorderingen en leningen betaald of toegekend door een erkende onderneming gevestigd in een tewerkstellingszone of door een erkend coördinatiecentrum waarvan de verkrijger niet een belastingplichtige is voor wie de RV de eindbelasting vormt. Deze bijzondere bepaling wordt besproken in 261/505, e.v.;
- de inkomsten van schuldvorderingen en leningen, waarvan de schuldenaar een rijksinwoner is, een binnenlandse vennootschap of een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en door de verkrijger niet in België worden verkregen (art. 230, 1°, WIB 92).
4. Verzakingen van de inning van RV
a) Interesten van dagleningen, ook "callgeld" genoemd
Nummer 261/374
Het "callgeld" is de markt van het geld dat van dag tot dag wordt geleend en een onderdeel van de geldmarkt vormt.
Die markt staat inz. open voor openbare of private kredietinstellingen.
Overeenkomstig art. 107, § 1 en § 2, 4°, KB/WIB 92 kan m.b.t. interesten van dergelijke leningen worden afgezien van de inning van RV. Deze verzaking is onvoorwaardelijk (art. 117, § 1, 1°, a), KB/WIB 92).
b) Inkomsten van schuldvorderingen en leningen door Belgische banken verleend aan buitenlandse banken
Nummer 261/375
Overeenkomstig art. 107, § 1 en § 2, 5°, a, KB/WIB 92 worden aan de toepassing van de RV onttrokken, de inkomsten van schuldvorderingen en leningen die aan in het buitenland gevestigde banken zijn verleend of toegekend door :
- in België gevestigde banken;
- Belgische openbare kredietinstellingen;
- privé-spaarkassen die aan de controle van de CBF zijn onderworpen.
Voor het begrip van deze instellingen wordt verwezen naar 261/199 en 304.
Het betreft onder meer interesten van "loro rekeningen" (d.w.z. van creditrekeningen die buitenlandse banken in Belgische bankinstellingen hebben) en "nostro rekeningen" (d.w.z. van rekeningen vertegenwoordigd door kredieten toegestaan aan Belgische banken door buitenlandse financiële instellingen, voor in het buitenland tot stand gekomen verrichtingen).
Nummer 261/376
De verzaking van RV mag ook worden toegepast op de hierboven vermelde inkomsten die door de Belgische inrichting van een buitenlandse bank of van een privé-spaarkas aan haar buitenlandse maatschappelijke zetel of aan andere buitenlandse bijhuizen worden verleend of toegekend.
Een dergelijke verzaking is onvoorwaardelijk (art. 117, § 1, 1°, a, KB/WIB 92).
c) Inkomsten van schuldvorderingen en leningen verleend of toegekend door bepaalde schuldenaars aan spaarders niet-inwoners
Bedoelde inkomsten
Nummer 261/377
Ingevolge art. 107, § 1 en § 2, 5°, b, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien ten voordele van inkomsten van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die aan spaarders niet-inwoners als bedoeld in 261/205, e.v. worden verleend of toegekend door:
- de Staat, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten;
- de Belgische openbare inrichtingen of instellingen voor zover die schuldvorderingen en leningen door de Staat zijn gewaarborgd;
- de in België gevestigde banken, de Belgische openbare kredietinstellingen, de spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de CBF afhangen, de privé-spaarkassen die aan de controle van de CBF zijn onderworpen, of de in 261/199, 2e lid, 3°, vermelde financiële ondernemingen.
Dienaangaande wordt de aandacht gevestigd op het feit dat voor de inkomsten, die toegekend zijn door in het 1e en 2e gedachtestreepje vermelde schuldenaars, de verzaking van de inning van RV uitsluitend van toepassing is op inkomsten die in uitvoering van vanaf 1.1.1981 gesloten overeenkomsten worden toegekend (zie art. 2, 2° en 4, 2°, KB 27.4.1981, V 1572, Bull. 597);
Nummer 261/378
In 261/199 en 304 worden nadere bijzonderheden verstrekt omtrent bepaalde hiervoor als schuldenaars van de inkomsten bedoelde instellingen (banken, enz.).
Voorwaarden tot identificatie van de verkrijgers
Nummer 261/379
Zoals bepaald in art. 117, § 6, KB/WIB 92, betreft het hier evenwel een voorwaardelijke verzaking van de inning van RV.
Volgens deze bepaling moeten de instellingen-schuldenaressen zich door de verkrijgers van de inkomsten een attest doen overhandigen waarin deze laatsten bevestigen :
1° dat zij in België :
- niet hun woonplaats of de zetel van hun fortuin hebben (voor natuurlijke personen);
- niet hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben (voor vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen met rechtspersoonlijkheid);
Dergelijke vennootschappen, verenigingen, enz. zonder rechtspersoonlijkheid - behalve de voor het publiek open buitenlandse beleggingsfondsen - moeten verklaren dat al hun leden aan de in 1°, 1e gedachtestreepje, vermelde voorwaarde voldoen (61);
[ (61) Voor de (E)ESV, zie eveneens 261/334 tot 336.]
2° dat zij eigenaars of vruchtgebruikers zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
3° dat zij niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.
Nummer 261/380
Het in het vorige nummer bedoelde attest moet door de schuldenaar van de inkomsten ter beschikking van de Administratie der directe belastingen worden gehouden.
d) Inkomsten van schuldvorderingen en leningen vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier
Algemeen
Nummer 261/381
Over 't algemeen is de RV niet van toepassing op het disconto van gewoon handelspapier, daar dit normaal een inkomen met een wezenlijk beroepskarakter uitmaakt.
Nummer 261/382
Daarentegen moeten inkomsten van schuldvorderingen en leningen vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier in beginsel de RV ondergaan.
Het feit dat de lener bij het toestaan van een lening een wissel op de ontlener trekt, heeft dus niet tot gevolg dat de inkomsten van die lening aan de inning van de RV onttrokken worden.
In geval van acceptkrediet, moet worden beschouwd dat de trekker van een wissel werkelijk een voorschot van de betrokkene ontvangt wanneer deze laatste zijn acceptatie vervolledigt door de wissel le disconteren (zie Les Novelles, Droit bancaire, Ouverture de crédit, nrs. 174 en 175).
Verzakingen van de inning van RV
Nummer 261/383
De in het vorige nummer uiteengezette regel vormt geen beletsel voor :
- de verzaking van de inning van RV ingevolge art. 107, § 2, 9°, KB/WIB 92, die verder wordt besproken (inkomsten van schuldvorderingen en leningen verleend aan financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen, aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen en aan beroepsbeleggers);
- de verzaking van de inning van RV ingevolge art. 107, § 2, 5°, b of e, KB/WIB 92, in geval de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn als bedoeld in 261/205 e.v. (zie eveneens 261/377 en 536);
- de verzaking van de inning van RV ingevolge art. 107, § 2, 6°, KB/WIB 92, in geval de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn als bedoeld in 261/205 e.v. (zie 261/384).
Nummer 261/384
De verzaking van de inning van RV als vermeld in het laatste gedachtestreepje van het vorige nummer ten gunste van spaarders niet-inwoners, is slechts van toepassing wanneer de effecten in de vorm van handelspapier werden uitgegeven :
- hetzij door de openbare machten (de Staat, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten) of door andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen (ongeacht de datum van de leningsovereenkomst);
- hetzij door Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen van privaat recht (voor zover de inkomsten in dit geval worden verleend in uitvoering van voor 1.1.1967 gesloten overeenkomsten).
Formaliteiten
Nummer 261/385
Ingevolge art. 117, § 6, KB/WIB 92, is de in het vorige nummer bedoelde verzaking van de inning van RV bovendien voorwaardelijk.
De schuldenaars van de inkomsten moeten in het bezit worden gesteld van het attest dat de in 261/379 vermelde gegevens bevat en moeten dit attest ter beschikking van de Administratie der directe belastingen houden.
e) Interesten van hypothecaire schuldvorderingen en inkomsten begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend
Nummer 261/386
Uit de art. 107, § 2, 7° en 117, § 1, 1°, b, KB/WIB 92 blijkt dat m.b.t. interesten van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore van de hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten -met uitzondering van hypothecaire obligaties- evenals m.b.t. inkomsten begrepen in betalingen die voortvloeien uit overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend en die bedoeld zijn in art. 19, § 1, 2°, WIB 92, onvoorwaardelijk van de inning van RV wordt afgezien indien de verkrijger in één van de hierna vermelde categorieën kan worden ingedeeld :
- financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen als bedoeld in 261/199;
- parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen als bedoeld in 261/200 tot 202;
- beroepsbeleggingen als bedoeld in 261/203;
- privé-spaarders als bedoeld in 261/204.
Voor meer verduidelijkingen aangaande de notie "inkomsten begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, wordt verwezen naar 19/37 tot 39.
f) Andere inkomsten van schuldvorderingen en leningen verleend of toegekend aan bepaalde verkrijgers
Principe
Nummer 261/387
Art. 107, § 2, 9°, KB/WIB 92, schrijft de verzaking van de inning van RV voor m.b.t. de niet in 261/371 tot 386 vermelde inkomsten van schuldvorderingen en leningen waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als :
- financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen (zie261/199);
- parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgesteld instellingen (zie 261/200 tot 202);
- beroepsbeleggers (zie 261/203).
Nummer 261/388
Overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92, is voormelde verzaking voorwaardelijk, in die zin dat de verkrijger van de inkomsten geïdentificeerd moet zijn volgens de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften, die hierna worden omschreven.
Regels voor de identificatie van de verkrijgers
Nummer 261/389
Indien de verkrijger een financiële instelling, een ermede gelijkgestelde onderneming, of een beroepsbelegger is, d.w.z. een belastingplichtige waarvoor die inkomsten beroepsinkomsten zijn (art. 37, 1e lid, WIB 92), mag de schuldenaar -ambtshalve en zonder verdere formaliteit- van de inning van RV afzien, met dien verstande dat hij verantwoordelijk is voor een eventuele onjuiste beoordeling van de hoedanigheid van de verkrijger.
Indien de verkrijger een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling is moet hij aan de schuldenaar van de inkomsten een attest overhandigen waarvan het model in 261/390 is weergegeven; dat attest wordt door de schuldenaar ter beschikking van de Administratie der directe belastingen gehouden.
Nummer 261/390
ATTEST
opgesteld in uitvoering van art. 117, § 11, KB/WIB 92.
De ondergetekende(n) (naam en voornamen van de gevolmachtigde(n) van de verkrijger) handelend voor rekening van (volledige benaming en adres van de verkrijger)
1° bevestig(t)(en) dat deze laatste :
a) eigenares of vruchtgebruikster is van de aan (volledige benaming en adres van de schuldenaar) geleende sommen;
b) een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling is als bedoeld in art. 105, 2°, van het koninklijk beluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
c) in die hoedanigheid op de interesten van die sommen verzaking van de inning van roerende voorheffing verkrijgt;
2° machtig(t)(en) de schuldenaar van de inkomsten ertoe de voorschriften na te leven waaraan de verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen is, inzonderheid wat de mededeling van de hierboven vermelde inlichtingen en van inlichtingen omtrent de interesten van de schuldvorderingen en leningen aan de Administratie der directe belastingen betreft;
3° verbind(t)(en) zich ertoe onmiddellijk aan de schuldenaar van de inkomsten elke wijziging, die de juistheid van dit attest zou aantasten, mee te delen.
Gedaan te ..........................................
Handtekening(en)
Stempel van de verkrijger
Nummer 261/391
Voor zover ze alle vereiste vermeldingen bevatten, mogen ook andere voorgestelde attesten worden gebruikt.
5. Bijzondere gevallen
a) Lening met interventie van een derde
Nummer 261/392
Wanneer een persoon wegens zijn moeilijke financiële toestand of wegens de bijzondere voorwaarden waaraan de toekenning van een lening is onderworpen, niet kan ontlenen zonder een beroep te doen op een derde die als bemiddelaar tussen de geldschieter en de ontlener optreedt, mag worden aangenomen dat er slechts één enkele lening bestaat indien de door de tussenpersoon ontvangen interesten, wat de rentevoet en het bedrag betreft, precies overeenstemmen met diegene die hijzelf aan de geldschieter betaalt. In dat geval is de ontlener ervan ontslagen de RV in te houden die in beginsel door de tussenpersoon moet worden gestort.
b) Lening met interventie van een derde als solidaire medeschuldenaar voor de betaling van de interesten en voor de terugbetalingen van het kapitaal
Nummer 261/393
Ondernemingen van hypothecaire leningen die optreden in een leencontract tussen geldschieter en geldnemer als solidaire medeschuldenaar voor de betaling van de interesten en voor de terugbetaling van het kapitaal, moeten in principe geen RV betalen op de rente die ze aan de geldschieter storten. Er is inderdaad gevonnist dat de solidaire verbintenis uiteraard een enige verbintenis is; dat deze verbintenis voortvloeit uit een lening; dat deze lening de geldnemer betreft en niet de solidair verbonden vennootschap; dat deze, overeenkomstig art. 1216, BW slechts een borg is tegenover de geldnemer; dat er slechts één belastbare schuldvordering is; dat de modaliteiten die de betrekkingen tussen vennootschap en geldnemer regelen geen invloed hebben op het enig karakter van hun verbintenissen tegenover de geldlener(Cass., 10.7.1933, NV L'Aide hypothécaire, Pas. 1933, I, blz. 290- Bull. 115).
De RV is dus verschuldigd door de schuldenaar van de interesten (of, wanneer die in het buitenland is gevestigd, door de onderneming van hypothecaire leningen die als eerste Belgische tussenpersoon de inkomsten aan de verkrijger betaalt : zie 261/19).
c) Kapitalisatiecontracten
Nummer 261/394
Voor wat de kapitalisatiecontracten betreft, wordt verwezen naar 261/444.
Nummer 261/395
...
d) Geïndexeerde leningen
Nummer 261/396
Het positieve verschil tussen het geïndexeerde kapitaal en het werkelijk ontleende kapitaal (hypothecaire of gewone lening) of het kapitaal van de schuldvordering vormt een belastbaar inkomen (zie eveneens 19/23).
e) ESV en EESV
Nummer 261/397
Voor de inkomsten van schuldvorderingen en leningen verleend of toegekend aan de ESV of de EESV, wordt mutatis mutandis verwezen naar de in 261/334 tot 336 opgenomen onderrichtingen.
Nummer 261/398
...
Nummer 261/399
...
Nummer 261/400
...
Nummer 261/401
...
Nummer 261/402
...
Nummer 261/403
...
Nummer 261/404
...
Nummer 261/405
...
Nummer 261/406
...
Nummer 261/407
...
E. INKOMSTEN VAN GELDDEPOSITO'S
1. Bedoelde inkomsten
Nummer 261/408
De inkomsten van deposito's worden gedefinieerd in 19/30 tot32.
2. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
a) Eerste schijf van 50.000 F (62) van inkomsten van sommige spaardeposito's
Nummer 261/409
Er wordt aan herinnerd dat art. 21, 5°, WIB 92 de eerste schijf van 50.000 F (62) per jaar van inkomsten van bepaalde spaardeposito's die beperkend worden opgesomd (zie 21/9 tot 14), uit de ten name van natuurlijke personen belastbare inkomsten van roerende goederen en kapitalen sluit.
[ (62) Dit bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig art. 178, WIB 92 (zie 178/2, 28 en 35 tot 40).]
Nummer 261/410
Met betrekking tot de in art. 21, 5°, bedoelde spaardeposito's van onverdeeldheden, spaarpotten, overlevingskassen "tontines", volksspaarmaatschappijen of -clubs en andere verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, mag de niet-inning van de RV op de eerste schijf van 50.000 F (63) worden verleend per werkelijke verkrijger van de interesten, op voorwaarde :
1° dat het natuurlijke personen betreft;
2° dat de perso(o)n(en) die instaa(t)(n) voor het beheer van de deposito's, op de vervaldag van de interesten aan de bewaarnemende instelling een lijst verstrek(t)(ken) waarin :
- wordt bevestigd dat de interesten werkelijk onder de leden van de betrokken vereniging zullen worden verdeeld;
- de namen, voornamen en adressen van die leden worden vermeld en het deel in de interesten dat aan ieder lid toekomt.
Er wordt opgemerkt dat die lijst slechts bij de eerste vervaldag van de interesten moet worden voorgelegd, voor zover op hetzelfde document de verbintenis wordt aangegaan de bewaarnemende instelling elke wijziging mee te delen met betrekking tot de latere verdelingen van de interesten.
Wanneer aan de voorgaande voorwaarde niet is voldaan is de RV steeds verschuldigd op het totale bedrag van de interesten.
Lijsten die onvolledig zijn wat betreft de opgave van de leden en hun deel in de interesten, mogen met ruim begrip worden onderzocht indien het totale bedrag van de interesten 50.000 F (63) niet overschrijdt en indien, in dat geval, redelijkerwijs kan worden vermoed dat alle leden natuurlijke personen zijn.
Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat voormelde voorwaarde niet inhoudt dat de toepassing van art. 21, 5°, WIB 92 moet worden geweigerd aan natuurlijke personen die lid zijn van een vereniging waarvan ook rechtspersonen deel uitmaken.
[ (63) Te indexeren; zie voetnoot (62) bij 261/409.]
Nummer 261/411
...
b) Inkomsten van deposito's verleend of toegekend aan pensioenspaarrekeningen
Nummer 261/412
Worden niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen aangemerkt, de inkomsten van deposito's die in het kader van het pensioensparen worden verleend of toegekend aan daartoe erkende instellingen voor collectieve belegging of aan houders van een individuele spaarrekening, voor zover aan de terzake gestelde voorwaarden is voldaan (art. 21, 8°, WIB 92 -zie 261/515).
3. Vrijstelling
Nummer 261/413
Uit art. 230, 1°, WIB 92 volgt dat de interesten van deposito's die in het buitenland ten behoeve van een buitenlandse inrichting zijn betaald niet aan de RV onderworpen zijn :
- wanneer ze door niet-inwoners in het buitenland worden verkregen;
- en wanneer ze worden toegerekend op de resultaten van een buitenlandse inrichting van de Belgische schuldenaar.
4. Verzakingen van de inning van RV
a) Deposito's bij de Deposito- en Consignatiekas
Nummer 261/414
De art. 110, 1° en 117, § 1, 3°, KB/WIB 92, voorzien in de onvoorwaardelijke verzaking van de inning van RV op inkomsten van deposito's als bedoeld in art. 479 van het Wkh., verleend of toegekend door de Deposito- en Consignatiekas, ongeacht de verkrijgers (voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.1988).
Meer bepaald gaat het om de interesten van gelden die voortkomen van verkopen en van de invordering van aan de gefailleerden verschuldigde sommen en die verplicht door de curatoren van de faillissementen in de voormelde Kas moeten worden gestort.
b) Deposito's bij de CV Belfox
Nummer 261/415
Art. 110, 3°, KB/WIB 92, voorziet in de verzaking van de inning van RV op de inkomsten die door de CV Belfox (zie 261/199, 2e lid, 13°) aan haar leden worden verleend of toegekend uit hoofde van deposito's die overeenkomstig art. 10, § 1, KB 10.4.1991 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs (BS 12.4.1991) als dekking worden neergelegd.
Het betreft deposito's waarop voormelde vennootschap een voorrecht geniet en die aldus als dekking dienen voor de posities die door haar leden of hun cliënten op de Belgische Future- en Optiebeurs worden ingenomen.
Nummer 261/416
Overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92, is die verzaking van de inning van RV onderworpen aan de voorwaarde tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten volgens de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften zodat de in 261/427 en 428 verstrekte richtlijnen mutatis mutandis van toepassing zijn.
c) Inkomsten van gelddeposito's verleend of toegekend aan buitenlandse banken
Nummer 261/417
Worden door art. 110, 4°, a, KB/WIB 92, aan de toepassing van de RV onttrokken, de inkomsten van gelddeposito's verleend of toegekend aan in het buitenland gevestigde banken door :
- in België gevestigde banken;
- Belgische openbare kredietinstellingen;
- privé-spaarkassen die aan de controle van de CBF zijn onderworpen.
Die verzaking van de inning van RV die onvoorwaardelijk is en kan worden gelijkgesteld met die waarvan sprake is in 261/375 is ook van toepassing indien het om de in art. 21, 5°, WIB 92 vermelde spaardeposito's gaat.
Nummer 261/418
...
Nummer 261/419
...
d) Inkomsten van gelddeposito's verleend of toegekend door sommige schuldenaars aan spaarders niet-inwoners
Nummer 261/420
De verzaking van de inning van RV op de inkomsten van gelddeposito's bij sommige instellingen uitgezet door de in 261/205 vermelde spaarders niet-inwoners, en die bedoeld is in art. 110, 4°, b en d, KB/WIB 92, is van toepassing onder de voorwaarden bepaald in 261/379 en 380. Ze geldt eveneens voor de in art. 21, 5°, WIB 92, vermelde spaardeposito's.
Zijn hier beoogd de inkomsten van gelddeposito's verleend of toegekend door :
- in België gevestigde banken (zie 261/199, 2e lid, 1°);
- Belgische openbare kredietinstellingen (zie 261/199, 2e lid, 2°);
- privé-spaarkassen die aan de controle van de CBF zijn onderworpen (zie261/199, 2e lid, 4°);
- spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de CBF afhangen (zie 261/201, 6°);
- financiële ondernemingen (zie 261/199, 2e lid, 3°);
- beursvennootschappen waarvan het statuut sinds 1.1.1991 wordt geregeld door de art. 35 e.v. van de W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten (voor meer bijzonderheden, zieCirc.14.11.1994, nr. Ci.D.19/444.905, Bull. 745).
De hier bedoelde inkomsten moeten in de door de deposito houdende instellingen in te dienen aangiften 273 worden opgenomen.
Nummer 261/421
Voormelde verzaking geldt in beginsel niet voor de interesten van sommen die in België zijn gedeponeerd door buitenlandse beleggingsfondsen zonder rechtspersoonlijkheid (zie 261/187), vermits de beheersvennootschap die de portefeuille van die fondsen administreert, niet in staat is te verklaren dat alle certificaathouders, uiteindelijke verkrijgers van de door haar geïnde inkomsten, spaarders niet-inwoners zijn.
Deze verzaking mag echter niet worden geweigerd aan de in 261/188 vermelde buitenlandse beleggingsfondsen die een uitsplitsing maken -of zich verbinden dit te doen- enerzijds, van het in de coupon begrepen gedeelte van de bedoelde interesten en, anderzijds, van het bedrag van de erop betrekking hebbende RV die bij de inning van die coupon in België moet worden ingehouden.
Nummer 261/422
...
e) Inkomsten van gelddeposito's verleend of toegekend aan financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen alsmede aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen
Beginsel
Nummer 261/423
Overeenkomstig art. 110, 2° en 5°, KB/WIB 92, wordt eveneens van de inning van RV afgezien m.b.t. de inkomsten voortgebracht zowel door de in art. 21, 5°, WIB 92, vermelde deposito's, ongeacht het bedrag, als door alle andere deposito's, wanneer de verkrijger :
- ofwel een financiële instelling of een ermede gelijkgestelde onderneming is;
- ofwel een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling is.
Nummer 261/424
Overeenkomstig art. 117, § 11, KB/WIB 92, zijn die verzakingen van de inning van RV voorwaardelijk, in die zin dat de verkrijger van de inkomsten moet worden geïdentificeerd volgens de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde regels (zie dienaangaande 261/427 en 428).
Nummer 261/425
...
Nummer 261/426
...
Regels voor de identificatie van de verkrijgers
Nummer 261/427
De bewaargever moet een attest waarvan het model in 261/429 is weergegeven aan de bewaarnemer overhandigen en deze laatste moet daarvan een afschrift bij zijn aangifte in de RV voegen (zie evenwel 261/428).
De administratie aanvaardt dat de bewaargevers per depositohoudende instelling, in de plaats van een attest per gelddeposito, slechts één dergelijk document onderschrijven waarin de nummeridentiteit van de deposito's wordt vervangen door een vermelding die op alle, op hun naam, bij de betrokken instelling geplaatste of te plaatsen gelden betrekking heeft.
Nummer 261/428
De depositohoudende instellingen :
- zijn ervan vrijgesteld, tot staving van hun aangifte 273, de bewijsstukken over te leggen betreffende de verzaking van de inning van RV in verband met de interesten van deposito's geplaatst door de in 261/423 vermelde verkrijgers (die interesten moeten niettemin in de gezegde aangiften worden vermeld);
- zenden jaarlijks, begin januari (voor de inkomsten van het afgelopen jaar), aan het territoriaal bevoegde Documentatiecentrum - Bedrijfsvoorheffing(64), een lijst van de gelddeposito's (65) die aan de betrokken belastingplichtigen toebehoren; die lijst moet vermelden: de maatschappelijke benaming van de bewaargevers, hun maatschappelijke zetel, het nummer van elk gelddeposito en het bedrag van de per deposito toegekende interesten.
Wanneer de storting van de RV door de verschillende administratieve zetels van een bankinstelling wordt verricht (zie 261/158), mogen die zetels zelf de in het vorige lid bedoelde (65) lijst opmaken en aan het territoriaal bevoegde Documentatiecentrum - Bedrijfsvoorheffing (64) richten, op voorwaarde dat de maatschappelijke zetel (of de voornaamste Belgische inrichting) van de bank die van die mogelijkheid gebruik maakt, het Documentatiecentrum - Bedrijfsvoorheffing waarvan ze afhangt (66) daarvan in kennis stelt door, voor elke administratieve zetel, het ermee overeenstemmende centrum mee te delen.
[ (64) Zie 261/481.]
[ (65) De lijst moet in duplo worden ingediend bij het Documentatiecentrum - Bedrijfsvoorheffing, dat er één van doorzendt aan de controle waarvan de depositohoudende instelling afhangt.]
[ (66) Die kennisgeving moet in duplo aan het Documentatiecentrum - Bedrijfsvoorheffing worden gericht dat er één van doorzendt aan de controle waarvan de maatschappelijke zetel (of de belangrijkste Belgische inrichting) van de bank afhangt.]
Nummer 261/429
ATTEST
opgesteld in uitvoering van art. 117, § 11, KB/WIB 92.
De ondergetekende(n)... (naam en voornamen van de gevolmachtigde(n) van de bewaargever) handelend voor rekening van ...(volledige benaming en adres van de bewaargever)
1° bevestig(t)(en) dat deze laatste :
a) eigenares of vruchtgebruikster is van de bij ...(volledige benaming en adres van de bewaarnemer) onder nr. ..... (67) in bewaring gegeven sommen;
[ (67) Zie evenwel 261/427, 2e lid.]
b) - een financiële instelling of een ermede gelijkgestelde onderneming (niet vóór 1.1.1990 in vereffening gesteld) (68),
- een parastatale instelling voor sociale zekerheid of een ermede gelijkgestelde instelling (6 8),
is als bedoeld in art. 105, ..... (69) van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
[ (68) De niet passende vermelding schrappen.]
[ (69) Aan te vullen.]
c) in die hoedanigheid op de interesten van die sommen verzaking van de inning van roerende voorheffing verkrijgt;
2° machtig(t)(en) de bewaarnemer ertoe de voorschriften na te leven waaraan de verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen is, inzonderheid wat de mededeling van de hierboven vermelde inlichtingen en van inlichtingen omtrent de interesten van de in bewaring gegeven sommen aan de Administratie der directe belastingen betreft;
3° verbind(t)(en) zich ertoe onmiddellijk aan de bewaarnemer elke wijziging, die de juistheid van dit attest zou aantasten, mee te delen.
Gedaan te ..........................................
Handtekening(en)
Stempel van de bewaargever
Nummer 261/429.1
Voor zover ze alle vereiste vermeldingen bevatten, mogen ook andere voorgestelde attesten worden gebruikt.
f) Inkomsten van gelddeposito's toegekend aan door de Minister van Financiën erkende beleggingsfondsen
Nummer 261/430
In toepassing van art. 110, 4°, c, KB/WIB 92, wordt eveneens van de inning van RV afgezien m.b.t. interesten voortgebracht door gelddeposito's, met inbegrip van de in art. 21, 5°, WIB 92 vermelde deposito's, wanneer de verkrijger een in art. 106, § 3, KB/WIB 92 vermeld beleggingsfonds is, en wanneer de schuldenaar hetzij :
- een in België gevestigde bank (zie 261/199, 2e lid, 1°) is;
- een Belgische openbare kredietinstelling (zie 261/199, 2e lid, 2°) is;
- een spaarkas is die van een andere openbare instelling dan de CBF afhangt (zie 261/201, 6°);
- een privé-spaarkas is die aan de controle van de CBF is onderworpen (zie261/199, 2e lid, 4°);
- een financiële onderneming is (zie 261/199, 2e lid, 3°).
Overeenkomstig art. 117, § 3, KB/WIB 92, wordt deze verzaking slechts toegestaan ingeval van overhandiging van een attest door de beheersvennootschap van voormeld fonds aan de schuldenaar van de RV waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig art. 106, § 3, KB/WIB 92, erkend beleggingsfonds (zie eveneens 261/280).
Het valt te noteren dat :
- tot op heden geen enkel dergelijk fonds werd erkend;
- dit soort fonds te onderscheiden is van de beleggingsfondsen die worden beheerst door de W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten (zie 261/498).
g) Inkomsten van gelddeposito's toegekend aan erkende coördinatiecentra
Nummer 261/431
De bepalingen die inzake RV op die inkomsten van toepassing zijn, zullen besproken worden in 261/511 en 512, die het bijzondere stelsel van de door die vennootschappen verkregen inkomsten van roerende goederen en kapitalen behandelen.
Nummer 261/432
...
5. Bijzondere gevallen
a) Diplomatieke en consulaire vrijstellingen
Nummer 261/433
Met betrekking tot fondsen gedeponeerd op rekeningen op naam van in België geaccrediteerde diplomatieke vertegenwoordigingen, mogen de interesten zonder verdere formaliteiten zonder inhouding van RV worden uitbetaald.
Hetzelfde geldt voor interesten van rekeningen op naam van buitenlandse diplomatieke ambtenaren en van buitenlandse consulaire beroepsambtenaren die hun functie in België uitoefenen (zie 4/3 en 4) en als dusdanig bekend zijn, indien van de hoedanigheid van die personen melding wordt gemaakt bij de opening van de rekening en in de desbetreffende briefwisseling.
Nummer 261/434
...
Nummer 261/435
...
Nummer 261/436
...
Nummer 261/437
...
Nummer 261/438
...
Nummer 261/439
...
Nummer 261/440
...
Nummer 261/441
...
Nummer 261/442
...
Nummer 261/443
...
b) Kapitalisatiecontracten
Nummer 261/444
De interesten of opbrengsten van kapitalisatiecontracten gesloten door ondernemingen die onderworpen zijn aan de bepalingen van het KB nr. 43 van 15.12.1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen, zijn inkomsten van roerende goederen en kapitalen als vermeld in art. 17, § 1, 2°, WIB 92, (meer bepaald inkomsten van gelddeposito's als bedoeld in art. 19, § 1, 1°, WIB 92) en in beginsel aan de RV onderworpen (zie ook 261/40).
c) Levensverzekeringscontracten afgestaan aan herverzekeraars
Nummer 261/445
Overeenkomstig de wet betreffende de controle op de levensverzekeringsondernemingen, moet de rechtstreekse verzekeraar, als enige schuldenaar van de verzekerde, eigenaar zijn van alle waarden die de wiskundige reserve betreffende de door hem onderschreven contracten vertegenwoordigen, met inbegrip van het gedeelte dat betrekking heeft op de verbintenissen van de herverzekeraar.
Om de rechtstreekse verzekeraar in staat te stellen zijn verplichtingen na te komen, moet de herverzekeraar, die gecrediteerd wordt voor het bedrag van de totale premies betreffende de afgestane contracten, het gedeelte van die premies terugstorten dat bestemd is om de wiskundige reserve te vormen die, berekend volgens de actuariële tabellen, samengesteld is uit twee onderscheiden bestanddelen :
a) een afname op de premies;
b) een afname op de interest opgebracht door de waarden die de genoemde reserve vertegenwoordigen (kapitalisatieinterest).
De bedragen die op het debet van de rekening van de herverzekeraar worden geboekt (aandeel in de afgestane premies en kapitalisatieinterest tegen 4,75 %) worden definitief opgenomen in het vermogen van de verzekeraar die, tegenover de verzekerde, een schuld heeft van dezelfde omvang.
De op die wijze door de herverzekeraar geristorneerde sommen hebben derhalve niet de aard van een deposito en, bij gebrek aan rechtsgrond, dienen de interesten ten belope waarvan de herverzekeraar werd gecrediteerd dus niet onderworpen aan de RV daar die interest ten belope van 4,75 % de technische rente compenseert die aan de wiskundige reserve moet worden toegerekend. Het eventuele overschot moet worden beschouwd als een wederafstand van de winst die voortvloeit uit het beheer, door de rechtstreekse verzekeraar, van de waarden die genoemde reserve vertegenwoordigen.
d) ESV en EESV
Nummer 261/446
Er wordt aan herinnerd dat slechts van de inning van RV kan worden afgezien voor zover, naargelang van de categorie van roerende inkomsten, de terzake geldende wettelijke en reglementaire bepalingen door alle leden samen worden nageleefd.
Nummer 261/447
Wanneer aanspraak wordt gemaakt op de verzaking van de inning van RV, dienen de samenwerkingsverbanden de nodige inlichtingen te verstrekken teneinde de zekerheid te hebben dat de bepalingen vervat in art. 105 e.v., KB/WIB 92, door alle leden worden nageleefd.
Terzake zijn de richtlijnen uiteengezet in 261/427 en 428 van toepassing.
Nummer 261/448
Voor het overige wordt mutatis mutandis verwezen naar 261/334 tot 336.
Nummer 261/449
...
Nummer 261/450
...
Nummer 261/451
...
Nummer 261/452
...
Nummer 261/453
...
Nummer 261/454
...
Nummer 261/455
...
Nummer 261/456
...
Nummer 261/457
...
Nummer 261/458
...
F. ROYALTY'S EN DIVERSE INKOMSTEN VAN ROERENDE AARD ANDERE DAN LOTEN VAN EFFECTEN VAN LENINGEN
1. Bedoelde inkomsten
Nummer 261/459
Terzake zijn beoogd :
1° de royalty's, d.w.z. de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik of concessie van roerende goederen (zie 17/2 tot 7 en 261/7);
2° de diverse inkomsten van roerende aard (zie 261/9), d.w.z. :
- de inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid (70), uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen (zie 90/26 tot 28);
- de inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid (70), uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en die niet gelegen is binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen (zie 90/29 tot 31);
[ (70) Desbetreffende inkomsten verkregen in het kader van een beroepswerkzaamheid worden niet als diverse inkomsten aangemerkt en zijn dus niet aan de RV onderworpen.]
- de opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht (zie 90/33 en 34).
Nummer 261/460
Het stelsel dat op de loten van effecten van leningen van toepassing is, werd besproken in het kader van de vastrentende effecten waarvan zij een toevallige opbrengst vormen (zie 261/325).
Nummer 261/460.1
Er wordt aan herinnerd dat :
- wat betreft de voormelde diverse inkomsten van roerende aard, de RV enkel door de verkrijger verschuldigd is en dit slechts wanneer deze laatste een niet-inwoner is of een aan de RPB onderworpen rechtspersoon (zie 261/17, 3° en 4°);
- wat betreft de inkomsten die voortkomen uit de verhuring van stofferende huisraad in gemeubileerde woningen, kamers of appartementen, de RV door de verkrijger verschuldigd is wanneer deze laatste een aan de RPB of de BNI onderworpen belastingplichtige is of een vóór 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschap (zie 261/17, 2°).
2. Berekeningsgrondslag van de RV
a) Royalty's
Van het bruto-inkomen aftrekbare kosten
Nummer 261/461
De RV is verschuldigd op het nettobedrag van de royalty's (zie261/55).
Overeenkomstig art. 22, § 3, WIB 92, wordt onder het belastbaar bedrag (netto-inkomen) van royalty's waarop de RV van toepassing is, het brutobedrag verstaan verminderd met de kosten (met uitzondering van de in art. 22, § 2, WIB 92, vermelde interesten) die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden. Bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de art. 3 en 4, KB/WIB 92 (71) . Voor meer bijzonderheden wordt verwezen naar 22/15 tot20.
[ (71) De forfaitaire kosten moeten desgevallend worden berekend op het toegekende bedrag verhoogd met de RV die ter ontlasting van de verkrijger door de schuldenaar wordt gedragen -zie 261/62 en 63.]
Nummer 261/462
De door de Administratie van de BTW, registratie en domeinen geïnde belasting over de toegevoegde waarde op het verrichten van diensten dient niet te worden begrepen in de kosten die normaal ten laste van de verkrijger van de royalty's vallen maar die door de schuldenaar ervan worden gedragen en die overeenkomstig 22/20, 1e lid voor de vaststelling van het brutobedrag in aanmerking komen.
Nummer 261/463
Inzake RV is het, voor de toepassing van de in art. 3 en 4, KB/WIB 92, bedoelde forfaitaire kosten, zonder belang of de roerende goederen al dan niet voor de beroepswerkzaamheid van de verkrijger worden gebruikt. Die forfaits zijn derhalve van toepassing in de gevallen waarin de RV verschuldigd is (zie PV nr. 1224 van 23.9.1994, Volksv. DUPRE, Bull. 746).
Nummer 261/464
Daarnaast is het een nogal gangbare praktijk dat contracten met betrekking tot de concessie van het recht octrooien, procédé's, tekeningen, merken en andere industriële beschermingsrechten te gebruiken, bepalen dat de concessiehouder afzonderlijk zal moeten betalen - volgens uiteenlopende berekeningswijzen- niet alleen de retributie die voormelde concessie vergoedt, maar ook een bijdrage in de werkelijke kosten van de laboratoria of wegens opzoekingen, enz., die door de concessieverlener worden gedragen.
Bedoelde bijdrage is niet aan de RV onderworpen en, in de mate dat ze mag worden geacht een normaal aandeel van de concessiehouder in de bedoelde kosten te zijn, is ze een door hem aftrekbare kost.
Ingeval het vaststaat dat de regelmatig aan de concessieverlener gestorte sommen een dergelijke bijdrage omvatten en dat ze werkelijk hoger zijn dan de door andere ondernemingen in normale omstandigheden voor dezelfde verrichtingen betaalde retributies, mag men aannemen dat het brutobedrag van de aan de RV onderworpen opbrengsten moet worden bepaald zonder rekening te houden met het gedeelte dat wordt geacht met bewuste bijdrage overeen te stemmen.
Retributies die de betaling van diensten bevatten
Nummer 261/465
Wanneer en in de mate dat retributies voor het gebruik van een fabrieksmerk of de concessie van octrooien, technische procédés, enz ., een prestatie van diensten (raadgevingen, technische bijstand, uitwerking van plans, enz.) bevatten, is de RV uit dien hoofde niet verschuldigd.
In de nijverheid treft men de betaling aan van zogenaamde "knowhow" -retributies; ze kunnen hetzij de concessie van een bestanddeel van nijverheidsbezit (fabricageprocédé, vaardigheid, tekeningen, industriële modellen, enz.), hetzij het verstrekken van technische bijstand, hetzij beide samen dekken.
In elk geval moet de tussen partijen gesloten overeenkomst geanaliseerd worden om het belastingstelsel te bepalen dat op de desbetreffende retributies moet worden toegepast; daaruit kan blijken dat het deel van de vergoedingen dat op de concessie van een bestanddeel van nijverheidsbezit betrekking heeft, aan de RV moet worden onderworpen.
Wanneer de retributies beide bestanddelen (concessie van een goed en dienstverstrekking) dekken en de overeenkomst het niet mogelijk maakt ze te splitsen, moet in het licht van de feiten worden uitgemaakt of de technische bijstand werkelijk een bijkomstigheid van de concessie is of omgekeerd.
In het eerste geval is de RV in beginsel verschuldigd op het totale bedrag van de retributies.
b) Inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van onroerende goederen
Nummer 261/466
Het nettobedrag van deze inkomsten, waarop de RV van toepassing is, is het verschil tussen de twee volgende grootheden (zie art. 100, 1e lid, 1°, WIB 92) :
- eerste grootheid : het totale bedrag van de door de huurder of overdrager verkregen huurprijs en andere huurvoordelen en van de huurwaarde van de lokalen die hij zelf betrekt;
- tweede grootheid : het totale bedrag van de door de huurder of overdrager betaalde huurprijs en huurlasten en van de kosten die hij verantwoordt in het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden.
Voor meer bijzonderheden m.b.t. deze twee grootheden wordt verwezen naar 97/11 e.v.
Nummer 261/466.1
De éénmalige ontvangsten (voordelen) of uitgaven (kosten) worden verdeeld over het aantal jaren dat de huur nog loopt, te rekenen vanaf 1 januari van het belastbaar tijdperk waarin de voordelen werden verkregen of de kosten gedragen.
Nummer 261/466.2
Ingeval een onroerend goed ongemeubileerd wordt gehuurd en gemeubileerd wordt onderverhuurd, moeten de totale inkomsten eerst op basis van de bepalingen van de overeenkomst tussen de hoofdhuurder en de onderhuurder worden omgedeeld in :
- inkomsten die voortkomen van de onderverhuring van het onroerend goed (diverse inkomsten als bedoeld in art. 90, 5°, WIB 92);
- inkomsten die voortkomen van de verhuring van de meubels (roerende inkomsten als bedoeld in art. 17, § 1, 3°, WIB 92).
Vervolgens dienen op deze inkomsten respectievelijk de hiervoor opgenomen richtlijnen inzake RV te worden toegepast al naargelang de aard van de inkomsten.
c) Inkomsten verkregen uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en die niet gelegen is binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen
Nummer 261/467
Het nettobedrag van deze inkomsten dat dient tot grondslag van de RV, is het verschil tussen de twee volgende grootheden (zie art. 100, 1e lid, 2°, WIB 92) :
- Eerste grootheid : het totale bedrag van de door de overdrager verkregen bedragen en voordelen;
- Tweede grootheid : het totale bedrag van de kosten die de overdrager verantwoordt tijdens het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen met het oog op het verkrijgen of het behouden van die inkomsten.
Bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens, worden die kosten forfaitair bepaald op 5 % van de verkregen bedragen en voordelen.
d) Opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht
Nummer 261/468
Wat die opbrengsten betreft, is in beginsel RV verschuldigd op het bedrag -de waarde van de eventuele voordelen in natura inbegrepen- dat werkelijk aan de verkrijger is betaald of toegekend.
Met betrekking tot goederen die aan de Staat toebehoren, zijn de kosten betreffende de aanbesteding van de verhuring van het jachtrecht geen inkomen voor de verhuurder en mogen ze dus niet in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de grondslag van de RV (Luik, 1.3.1957, Graaf Baudouin van der Burcht, niet gepubliceerd).
Nummer 261/469
In geval van onderverhuring, is de RV verschuldigd, zowel door de eigenaar als door de hoofdhuurder.
De grondslag voor de berekening van de door de hoofdhuurder verschuldigde RV is -indien deze geen verzaking van de inning van RV kan verkrijgen- gelijk aan het verschil tussen het brutobedrag van de onderverhuring en het bedrag dat hij aan de eigenaar betaalt.
De RV moet op de voormelde inkomsten niet worden gevorderd wanneer deze niet 100 F per jaar en per schuldenaar overtreffen.
3. Vrijstellingen
Nummer 261/470
Zijn van belasting vrijgesteld en bijgevolg niet aan de RV onderworpen:
1° de royalty's als bedoeld in 261/459, 1°
Overeenkomstig art. 230, 1°, WIB 92, is de RV niet verschuldigd op royalty's indien :
- ze in het buitenland aan niet-inwoners worden verleend of toegekend;
- en ze worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de Belgische schuldenaar in het buitenland beschikt.
Aldus is geen RV verschuldigd wanneer een binnenlandse vennootschap, voor de uitoefening van haar beroepswerkzaamheid in het buitenland, een bemeubeld onroerend goed in huur neemt, voor zover de huurprijs in het buitenland wordt betaald aan een niet-inwoner en werkelijk aan de resultaten van de buitenlandse inrichting van die vennootschap wordt toegerekend;
2° de diverse inkomsten van roerende aard van Belgische oorsprong als bedoeld in 261/459, 2°, verkregen door vreemde Staten of door staatkundige onderdelen daarvan, zomede door inrichtingen, instellingen of andere rechtspersonen zonder winstoogmerk naar buitenlands publiek recht (art. 230, 5°, WIB 92);
3° de opbrengsten van de concessie van onlichamelijke roerende goederen toegekend door erkende ondernemingen in tewerkstellingszones of door erkende coördinatiecentra. Voor meer bijzonderheden, wordt verwezen naar 261/505 e.v.
Nummer 261/471
...
Nummer 261/472
...
4. Verzakingen van de inning van RV
Nummer 261/473
Overeenkomstig art. 111 en 117, § 1, 4°, KB/WIB 92, wordt onvoorwaardelijk van de inning van RV afgezien m.b.t. royalty's als bedoeld in 261/459, 1° alsook m.b.t. de in 261/459, 2°, vermelde diverse inkomsten indien de verkrijgers hetzij :
- aan de PB onderworpen rijksinwoners zijn;
- binnenlandse vennootschappen zijn (72);
- internationale of supranationale instellingen zijn als vermeld in art. 105, 2°, c, KB/WIB 92.
[ (72) De vóór 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschappen zijn hier niet bedoeld.]
5. Bijzondere gevallen
a) Retributies uit verhuring van boeken of platen
Nummer 261/474
Geen RV dient te worden gevorderd op de geringe retributies ontvangen door openbare bibliotheken, verenigingen zonder winstoogmerken, enz., wegens verhuring van boeken en platen.
b) Royalty's toegekend aan niet-inwoners
Nummer 261/475
De RV is niet verschuldigd wanneer de royalty's betrekking hebben op bemeubelde verhuurde goederen die belegd zijn in een Belgische inrichting als vermeld in art. 229, WIB 92, van een verkrijger niet-inwoner.
G. ROERENDE INKOMSTEN BEGREPEN IN LIJFRENTEN OF TIJDELIJKE RENTEN
1. Bedoelde inkomsten
Nummer 261/476
In 17/8 tot 15 is uiteengezet wat dient te worden verstaan onder inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geacht worden begrepen te zijn in lijfrenten of tijdelijke renten -andere dan pensioenen- na 1.1.1962 onder bezwarende titel aangelegd ten laste van rechtspersonen of van in België of in het buitenland gevestigde ondernemingen. In 17/16 tot 23 is uitgelegd hoe het belastbare bedrag van de lijfrenten, te weten 3 % van het afgestane kapitaal dient te worden vastgesteld, met dien verstande dat, indien het gaat om renten die voortvloeien uit de overdracht van de eigendom, de naakte eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen, de waarde van het kapitaal zoals op het vlak van de registratierechten wordt bepaald.
2. Vrijstelling
Nummer 261/477
Overeenkomstig art. 230, 1°, WIB 92, is de RV niet verschuldigd op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen begrepen in een lijfrente of tijdelijke rente die in het buitenland wordt verleend of toegekend aan een niet-inwoner en wordt toegerekend op de resultaten van een buitenlandse inrichting van de Belgische schuldenaar.
3. Verzaking van de inning van RV
Nummer 261/478
Overeenkomstig art. 112, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien wanneer de renten worden gestort aan rijksinwoners die aan de PB onderworpen zijn.
Hieruit volgt dat, wanneer de verkrijger een niet-inwonende natuurlijke persoon is, de RV verschuldigd is, behalve in het heel uitzonderlijke geval bedoeld in 261/477.
4. Verplichtingen van de renteplichtigen
Nummer 261/479
Ongeacht of er RV verschuldigd is, zijn de schuldenaars van lijfrenten of van tijdelijke renten, waarin inkomsten van roerende goederen en kapitalen worden geacht begrepen te zijn overeenkomstig, art. 117, § 10, KB/WIB 92, ertoe gehouden de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de aan hen verleende of toegekende interesten aan de administratie te laten kennen. Die formaliteiten zijn ongeveer dezelfde als deze die door werkgevers en andere schuldenaars van aan de BV onderworpen inkomsten moeten worden nageleefd.
Nummer 261/480
De te verstrekken inlichtingen moeten de administratie in staat stellen de belastingheffing bij de verkrijgers van renten te verzekeren.
De volgende twee drukwerken dienen hiertoe te worden gebruikt:
- het individuele fiche 281.40;
- de samenvattende opgave 325.40.
De schuldenaars van renten kunnen, op aanvraag, gratis de nodige hoeveelheden fiches en opgaven verkrijgen bij de diensten waaraan ze moeten worden afgegeven (zie 261/481).
Nummer 261/481
De schuldenaars van de renten moeten hun fiches en samenvattende opgaven van een bepaald jaar afgeven bij het Documentatiecentrum- Bedrijfsvoorheffing waarvan ze afhangen voor de datum die vermeld is in het bericht aan de schuldenaars van sommige lijfrenten of tijdelijke renten dat jaarlijks in het BS wordt bekendgemaakt.
H. TERUGGAVE VAN DE RV TEN GUNSTE VAN BEPAALDE VERKRIJGERS
1. Beginsel
Nummer 261/482
M.b.t. de in art. 106 tot 116, KB/WIB 92, vermelde inkomsten bepaalt art. 119, § 1, KB/WIB 92, dat de teruggave van de RV kan worden verkregen door :
- parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen (zie 261/200 tot 202);
- spaarders niet-inwoners (zie 261/205 tot 205.8);
- pensioenspaarfondsen (zie 261/514);
- houders van individuele spaarrekeningen (zie 261/514);
- beleggingsvennootschappen (zie 261/490).
Nummer 261/483
Daartoe moeten zij binnen de termijnen van art. 371, WIB 92, een bezwaarschrift indienen bij de directeur der belastingen aan wie de schuldenaar van de RV zijn bezwaarschrift moet richten (zie 366/31 en 371/25). Dat bezwaarschrift moet door de nodige bewijsstukken worden gestaafd.
Overeenkomstig het bepaalde in 366/33, mogen als ontvankelijk worden beschouwd, de bezwaarschriften die tijdig zijn ingediend bij de directeur der belastingen van de provincie of het gewest waarin de fiscale woonplaats van die verkrijgers gelegen is; in dat geval wordt het dossier na onderzoek aan de in het vorige lid bedoelde directeur overgezonden, die alleen bevoegd is om terzake een beslissing te nemen.
2. Bijzonderheden
Nummer 261/484
M.b.t. de effecten aan toonder van Belgische oorsprong waarvoor de door art. 118, § 1, 3° tot 6°, KB/WIB 92, vereiste voorwaarde inzake bewaargeving niet was vervuld, staat art. 118, § 2, KB/WIB 92, evenwel de teruggave van de RV toe, wanneer de verkrijgers (d.w.z. parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, pensioenspaarfondsen, houders van individuele pensioenspaarrekeningen of beleggingsvennootschappen vermeld in de art. 114, 118 en 119quinquies, W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten) een bezwaarschrift overeenkomstig art. 119, § 1, KB/WIB 92 indienen en voor zover aan de andere in art. 118, § 1, 3° tot 6°, KB/WIB 92 opgesomde voorwaarden is voldaan (attest ter identificatie, en hoedanigheid van eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten).
Nummer 261/485
Wanneer de in art. 118, KB/WIB 92, vermelde obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten tussen twee vervaldagen van de inkomsten zijn verkregen kunnen de verkrijgers als bedoeld in 261/482 (koper en verkoper), overeenkomstig art. 119, § 1, 2e lid, KB/WIB 92, eveneens op dezelfde wijze teruggave verkrijgen van de te veel aan de bron geïnde RV die betrekking heeft op het pro rata van de bruto-interesten waarvan elk van hun werkelijk het genot of de beschikking heeft gehad.
Nummer 261/486
M.b.t. de in art. 118, § 1, 1°, KB/WIB 92, vermelde effecten, waarvan de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn, is de teruggave van de RV beperkt tot de voorheffing die betrekking heeft op de interesten van de periode waarin de rentegevende effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam bij de uitgever (zie 261/302).
Nummer 261/487
In de gevallen bedoeld in 261/485 en 486, wordt het teveel aan RV berekend door als grondslag het pro rata te nemen van de bruto-interesten waarvan de verkrijger werkelijk het genot of de beschikking heeft gehad :
- hetzij vanaf de vervaldag van de laatste coupon (of de uitgiftedatum) tot op de datum van verkoop;
- hetzij vanaf de datum van aankoop tot op de dag vóór de vervaldag van de eerstvolgende coupon, aangezien deze laatste noodzakelijkerwijze met de RV moest worden verminderd (zie 261/326);
- hetzij tussen de datum van aankoop en de datum van verkoop, indien deze data tussen twee vervaldagen van coupons gelegen zijn.
Nummer 261/488
Er wordt aan herinnerd dat art. 119, § 2, KB/WIB 92, het mogelijk maakt dat spaarders niet-inwoners die, tussen twee vervaldagen van de inkomsten, door de Staat en door het Wegenfonds uitgegeven obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten hebben verworven of vervreemd, bij de Administratie van de thesaurie de onmiddellijke teruggave verkrijgen van het met de RV overeenstemmend bedrag of van de RV met betrekking tot het pro rata van de bruto-interest die de betrokkenen hebben verkregen of waarover ze hebben beschikt (zie 261/347 tot 359).
3. Opmerkingen
Nummer 261/489
Inzake RV mag een bezwaarschrift zowel door de wettelijke schuldenaar als door de verkrijger van de inkomsten worden ingediend; dubbele teruggave moet dus worden voorkomen.
Dienaangaande wordt verwezen naar de in 261/161 opgenomen richtlijnen die op inkomsten van buitenlandse oorsprong van toepassing zijn.
1. Algemeen
Nummer 261/489.1
De beleggingsvennootschappen worden inz. beheerst door de volgende wettelijke bepalingen :
- W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten (V 2071 - Bull. 702).
Art. 105. - De bepalingen van dit boek gelden voor :
1° de Belgische instellingen voor collectieve belegging met als doel de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal, in België of in het buitenland;
2° de buitenlandse beleggingsinstellingen met als doel de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal, wanneer hun rechten van deelneming openbaar worden uitgegeven in België of worden verhandeld in België.
Zij worden hierna "beleggingsinstellingen" genoemd.
Art. 108. - De Belgische beleggingsinstellingen bevatten de volgende drie categorieën :
1° de beleggingsinstellingen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfonds met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, beheerd door een beheers-vennootschap) of bij statuten (beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal);
2° de beleggingsinstellingen met een vast aantal rechten van deelneming die geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfonds met een vast aantal rechten van deelneming, beheerd door een beheersvennootschap) of bij statuten (beleggingsvennootschap met vast kapitaal);
3° de instellingen voor belegging in schuldvorderingen die geregeld zijn bij overeenkomst (fonds voor belegging in schuldvorderingen) of bij statuten (vennootschap voor belegging in schuldvorderingen), beheerd door een beheersvennootschap.
Iedere beleggingsinstelling wordt in het uitsluitend belang van de deelnemers beheerd of bestuurd.
Art. 110. - Onder beleggingsinstellingen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming wordt verstaan, de beleggingsinstelling :
1° met als uitsluitend doel de collectieve belegging in één van de in artikel 122, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°, bedoelde categorieën van toegelaten beleggingen waarvoor een georganiseerde markt bestaat;
2° waarvan het kapitaal uit het publiek wordt aangetrokken via openbare uitgifte van al dan niet verhandelbare en al dan niet in effecten belichaamde rechten van deelneming;
3° die functioneren volgens het beginsel van de risicospreiding;
4° waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instelling worden ingekocht tegen een prijs die wordt berekend op basis van de inventariswaarde.
Art. 114. - Onder beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal, "Bevek" genaamd, wordt verstaan, de beleggingsinstelling die is opgericht als naamloze vennootschap of als commanditaire vennootschap op aandelen waarvan het kapitaal, zonder wijziging van de statuten, verandert naargelang van de uitgifte van nieuwe aandelen of het inkopen van haar aandelen.
Een Bevek mag geen andere werkzaamheden verrichten dan omschreven in artikel 105, 1°, en zij mag geen andere activa bezitten dan die welke noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar statutair doel.
Art. 116. - Onder beleggingsinstelling met een vast aantal rechten van deelneming wordt verstaan, de beleggingsinstelling :
1° met als uitsluitend doel de collectieve belegging in één van de in artikel 122, 2° tot 7°, bedoelde categorieën van toegelaten beleggingen overeenkomstig de bepalingen van dit boek, de met toepassing ervan genomen besluiten en reglementen en het beheersreglement of de statuten van de beleggingsinstelling;
2° waarvan het kapitaal uit het publiek wordt aangetrokken via openbare uitgifte van al dan niet verhandelbare en al dan niet in effecten belichaamde rechten van deelneming;
3° waarvan de rechten van deelneming niet worden ingekocht op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instelling.
Art. 118. - Onder beleggingsvennootschap met vast kapitaal, "Bevak" genaamd, wordt verstaan, de beleggingsinstelling die is opgericht als naamloze vennootschap of als commanditaire vennootschap op aandelen.
Een Bevak mag geen andere werkzaamheden verrichten dan omschreven in artikel 105, 1°, en zij mag geen andere activa bezitten dan die welke noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar statutair doel.
Art. 119bis. - Onder instelling voor belegging in schuldvorderingen wordt verstaan, de beleggingsinstelling :
1° met als uitsluitend doel de collectieve belegging in de categorie van de beleggingen omschreven in artikel 122, § 1bis, welke geschiedt overeenkomstig de bepalingen van dit boek, van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en verordeningen, alsmede overeenkomstig het beheersreglement of de statuten van de beleggingsinstelling;
2° waarvan de financieringsmiddelen minstens gedeeltelijk uit het publiek worden aangetrokken via openbare uitgifte van al dan niet verhandelbare effecten;
3° en waarvan de rechten van deelneming niet worden ingekocht op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instelling.
Art. 119quinquies. - Onder vennootschap voor belegging in schuldvorderingen "V.B.S." genaamd, wordt verstaan, de beleggingsinstelling die is opgericht als naamloze vennootschap of als commanditaire vennootschap op aandelen.
Een V.B.S. mag geen andere werkzaamheden verrichten dan deze omschreven in artikel 105, 1°, en zij mag geen andere activa bezitten dan die welke noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar statutair doel.
Art. 120. - § 1. De beleggingsinstellingen waarvan het bedrijf aan de bepalingen van deze titel is onderworpen, moeten zich, alvorens hun werkzaamheden aan te vangen, bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen laten inschrijven.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen maakt elk jaar een lijst op van deze beleggingsinstellingen. Deze lijsten en alle wijzigingen hieraan tijdens het jaar, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Een Belgische beleggingsinstelling wordt pas ingeschreven indien de Commissie voor het Bank- en Financiewezen :
1° de beheersvennootschap of de beleggingsvennootschap heeft erkend;
2° het beheersreglement of de statuten van de beleggingsinstelling heeft aanvaard;
3° in voorkomend geval, de keuze van de bewaarder heeft aanvaard.
§ 3. ...
§ 4. ...
Art. 143. - § 1. In afwijking van artikel 98 van het Wetboek van de inkomstenbelasting (73) zijn de in artikel 114, 118 en 119quinquies bedoelde beleggingsvennootschappen slechts belastbaar op het totaal van de ontvangen abnormale of vrijwillige voordelen en van de niet als bedrijfskosten aftrekbare uitgaven en kosten, andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, onverminderd evenwel het feit dat zij de bijzondere bijdrage verschuldigd zijn als bedoeld in artikel 33 van de wet van 7 december 1988 tot hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen.
[ (73) Art. 185, WIB 92.]
§ 2. Wat de in § 1 bedoelde vennootschappen betreft zijn de voorschriften van de artikelen 111 tot 113, 126, tweede lid en 187 van hetzelfde Wetboek (74) niet van toepassing.
[ (74) Art. 202 tot 205, 215, 2e lid en 285 tot 289, WIB 92.]
§ 3. De in § 1 bedoelde vennootschappen moeten volgens de door de Koning vastgestelde regels, per categorie het bedrag opgeven van de toegekende of uitgekeerde inkomsten.
- KB 3.6.1994 betreffende de schifting van dividenden toegekend of betaalbaar gesteld door BEVEK's naar Belgisch recht (V 2321 - Bull.741).
Art. 1. - De beleggingsvennootschappen vermeld in artikel 114 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten schiften het bedrag van de toegekende of betaalbaar gestelde dividenden, vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders, in de volgende categorieën :
1° inkomsten die voortkomen uit dividenden van Belgische oorsprong die voldoen aan de voorwaarden van aftrekbaarheid vermeld in artikel 203, laatste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
2° inkomsten die voortkomen uit dividenden van Belgische oorsprong, andere dan deze vermeld in 1°;
3° inkomsten die voortkomen uit dividenden van buitenlandse oorsprong die voldoen aan de voorwaarden van aftrekbaarheid vermeld in artikel 203, laatste lid, van hetzelfde Wetboek;
4° inkomsten die niet vermeld zijn in 1° tot 3°.
Voor de toepassing van het eerste lid, worden de bedragen van de roerende voorheffing, die na bezwaar of inkohiering aan de beleggingsvennootschappen zijn teruggegeven, geacht de aard van het inkomen waarop die voorheffing is ingehouden, te hebben behouden.
Art. 2. - De in artikel 1 bedoelde inkomstenbedragen per categorie, zijn de toegekende of betaalbaar gestelde bedragen, verhoogd met de roerende voorheffing.
Art. 3. - De in artikel 1 omschreven categorieën worden geacht in het dividend voor te komen in dezelfde verhouding als het deel dat zij vertegenwoordigen in het totaalbedrag van de inkomsten die door de in gezegd artikel 1 vermelde beleggingsvennootschappen zijn verkregen, vóór enige aftrek van kosten andere dan de pro rata interesten toegekend aan de verkopers ingeval van verkrijging van vastrentende effecten tussen twee vervaldagen van inkomsten.
Het in het eerste lid vermelde totaalbedrag van de verkregen inkomsten bevat het totaal van de inkomsten verkregen tijdens het tijdperk waarop het dividend betrekking heeft, verhoogd met de in artikel 1, tweede lid, vermelde bedragen van de roerende voorheffing die tijdens hetzelfde tijdperk zijn teruggegeven en met de inkomsten betreffende vorige tijdperken die niet het voorwerp zijn geweest van een toekenning als dividend.
Art. 4. - De in artikel 1 vermelde beleggingsvennootschappen moeten, tot staving van de aangifte voorgeschreven bij artikel 85 van het KB/WIB 92, een voor echt verklaarde aangifte van schifting overleggen bevattende alle elementen vermeld in dit besluit.
Art. 5. - Als er in het netto-actief van een in artikel 1 vermelde beleggingsvennootschap verschillende compartimenten zijn ingericht, zijn de bepalingen van de artikelen 1 tot 4 op elk compartiment van toepassing.
2. Bedoelde vennootschappen
Nummer 261/490
Het bijzondere stelsel dat inzake RV op de beleggingsvennootschappen van toepassing is, heeft uitsluitend betrekking op de beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal (BEVEK), de beleggingsvennootschappen met vast kapitaal (BEVAK) en de vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen (VBS), die respectievelijk in de art. 114, 118 en 119quinquies, W 4.12.1990 worden gedefinieerd. In de praktijk dient eenvoudigweg te worden verwezen naar de lijst die elk jaar door de CBF in het BS wordt bekendgemaakt (art. 120, § 1, 2e lid, W 4.12.1990).
3. Op deze vennootschappen toepasselijk stelsel
a) Als schuldenaars van de inkomsten
Nummer 261/491
Overeenkomstig art. 21, 2°, WIB 92, zijn de dividenden betaald of toegekend bij verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door beleggingsvennootschappen, niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbaar (zie 261/225, 3°) en vallen zij dus niet in het toepassingsgebied van de RV.
Nummer 261/492
Ingevolge art. 106, § 7, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een beleggingsvennootschap is als vermeld in 261/490,
wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner (zie 261/205 e.v.).
Die verzaking is niet van toepassing op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden die de beleggingsvennootschap zelf ontvangen heeft van een binnenlandse vennootschap (art. 106, § 7, 2e lid, KB/WIB 92).
Overeenkomstig art. 117, § 6, KB/WIB 92, wordt de verzaking slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:
- eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
- niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.
Nummer 261/493
De toepassing van art. 106, § 7, 2e lid, KB/WIB 92, zal in hoofde van de BEVEK's worden nagegaan aan de hand van een aangifte van schifting die deze vennootschappen bij hun aangifte in de RV (273 A) moeten voegen overeenkomstig art. 4, KB 3.6.1994 (zie 261/489.1).
b) Als verkrijgers van de inkomsten
Nummer 261/494
Overeenkomstig art. 116, KB/WIB 92, wordt volledig van de inning van RV afgezien m.b.t. de in art. 17, WIB 92, vermelde inkomsten van roerende goederen en kapitalen (met uitzondering van gekapitaliseerde interesten), andere dan dividenden van Belgische oorsprong, alsook m.b.t. de in art. 90, 6°, WIB 92, vermelde loten van effecten van leningen die worden verleend of toegekend aan voormelde beleggingsvennootschappen.
Die verzaking is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de RV een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is (art. 117, § 9, KB/WIB 92).
Nummer 261/495
M.b.t. obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van Belgische oorsprong voorziet art. 118, § 1, 6°, KB/WIB 92, bovendien dat :
- de schuldenaar van de RV in het bezit moet worden gesteld van het in 261/494 vermelde attest;
- de verkrijger van de inkomsten eigenaar van de rentegevende effecten moet zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben;
- de rentegevende effecten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel bij de uitgever op naam moeten zijn ingeschreven ofwel aan toonder moeten zijn en in België in open bewaring moeten zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling of een spaarkas die aan de controle van de CBF is onderworpen.
c) Teruggave van de RV
Nummer 261/496
Mits daartoe een bezwaarschrift in te dienen (zie 261/482 en483), kunnen voormelde beleggingsvennootschappen overeenkomstig art. 119, § 1, KB/WIB 92 de teruggave van de bij de bron geïnde RV verkrijgen.
Voor wat de obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten van Belgische oorsprong betreft, kunnen voormelde beleggingsvennootschappen de teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde RV die betrekking heeft op het pro rata van de bruto-interesten waarvan zij werkelijk het genot hebben gehad (zie 261/485 en 487).
Art. 118, § 2, KB/WIB 92, machtigt de teruggave aan voormelde beleggingsvennootschappen van de bij de bron ingehouden RV op de inkomsten van obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, aan toonder van Belgische oorsprong, zelfs indien die effecten niet het voorwerp zijn geweest van een open bewaargeving in België gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben (zie 261/484).
B. BELGISCHE BELEGGINGSFONDSEN (75)
1. Algemeen
Nummer 261/497
De beleggingsfondsen worden inz. beheerst door de volgende wettelijke bepalingen :
- W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten (V2071- Bull. 702).
[ (75) M.b.t. het stelsel dat op buitenlandse fondsen van toepassing is, dient te worden verwezen naar 261/187 tot 189.]
Art. 105. - De bepalingen van dit boek gelden voor :
1° de Belgische instellingen voor collectieve belegging met als doel de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal, in België of in het buitenland;
2° de buitenlandse beleggingsinstellingen met als doel de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal, wanneer hun rechten van deelneming openbaar worden uitgegeven in België of worden verhandeld in België.
Zij worden hierna "beleggingsinstellingen" genoemd.
Art. 107. - In dit boek en in de met toepassing ervan genomen besluiten en reglementen wordt verstaan onder :
Deelnemers :
De eigenaars van het onverdeeld vermogen van een beleggingsfonds voor rekening van wie het fonds wordt beheerd of de aandeelhouders van een beleggingsvennootschap.
Richtlijn :
De Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (85/611/EEG), zoals gewijzigd door de Richtlijn van de Raad van 22maart 1988 (88/220/EEG).
Art. 108. - De Belgische beleggingsinstellingen bevatten de volgende drie categorieën :
1° de beleggingsinstellingen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfonds met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, beheerd door een beheers-vennootschap) of bij statuten (beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal);
2° de beleggingsinstellingen met een vast aantal rechten van deelneming die geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfonds met een vast aantal rechten van deelneming, beheerd door een beheersvennootschap) of bij statuten (beleggingsvennootschap met vast kapitaal);
3° de instellingen voor belegging in schuldvorderingen die geregeld zijn bij overeenkomst (fonds voor belegging in schuldvorderingen) of bij statuten (vennootschap voor belegging in schuldvorderingen), beheerd door een beheersvennootschap.
Iedere beleggingsinstelling wordt in het uitsluitend belang van de deelnemers beheerd of bestuurd.
Art. 109. - § 1. De netto-opbrengsten van het beleggingsfonds of de beleggingsvennootschap worden bepaald en uitgekeerd of gekapitaliseerd volgens het beheersreglement of de statuten.
§ 2. Alle deelnemers hebben gelijke rechten; er mogen geen verschillende categorieën van rechten van deelneming worden ingericht, tenzij:
1° het beheersreglement of de statuten bepalen dat twee types van rechten van deelneming worden ingericht, waarbij de netto-opbrengst kan worden uitgekeerd voor het ene type en gekapitaliseerd voor het andere type;
2° de statuten van een beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal bepalen dat verschillende categorieën van aandelen overeenkomstig artikel 115, § 6, kunnen worden ingericht;
3° de statuten van een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bepalen dat verschillende categorieën van aandelen kunnen worden ingericht;
4° het beheersreglement van een fonds voor belegging in schuldvorderingen of de statuten van een vennootschap voor belegging in schuldvorderingen bepalen dat verschillende categorieën van rechten van deelneming of aandelen worden gecreëerd. Het reglement of de statuten bepalen de wijze van verdeling over de verschillende categorieën van rechten van deelneming of aandelen, van de bedragen die betaald zijn door de schuldenaars van schuldvorderingen die de portefeuille vormen. Het reglement of de statuten kunnen voorzien in preferente rechten van deelneming of aandelen.
§ 3. Het is de vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen niet toegelaten om de netto-opbrengst van hun activa te kapitaliseren.
Art. 110. - Onder beleggingsinstelling met een veranderlijk aantal rechten van deelneming wordt verstaan, de beleggingsinstelling :
1° met als uitsluitend doel de collectieve belegging in één van de in artikel 122, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°, bedoelde categorieën van toegelaten beleggingen waarvoor een georganiseerde markt bestaat;
2° waarvan het kapitaal uit het publiek wordt aangetrokken via openbare uitgifte van al dan niet verhandelbare en al dan niet in effecten belichaamde rechten van deelneming;
3° die functioneren volgens het beginsel van de risicospreiding;
4° waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instelling worden ingekocht tegen een prijs die wordt berekend op basis van de inventariswaarde.
Art. 111. - § 1. Onder beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap beheert voor rekening van de deelnemers van wie de rechten zijn vertegenwoordigd door op naam of aan toonder gestelde rechten van deelneming.
§ 2. Een beheersvennootschap kan één of meer Belgische beleggingsinstellingen beheren.
De beheersvennootschap moet de bepalingen naleven van dit boek en van de met toepassing ervan genomen besluiten en reglementen met betrekking tot een beleggingsfonds dat is geregeld bij overeenkomst.
De beheersvennootschap mag geen andere werkzaamheden verrichten dan het beheer van beleggingsinstellingen.
§ 3. Een beleggingsfonds wordt als Belgisch beschouwd wanneer de statutaire zetel van de beheersvennootschap zich in België bevindt. Deze moet haar centraal bestuur in België vestigen.
§ 4. Elk fonds met een veranderlijk aantal rechten van deelneming heeft een eigen naam; ofwel bevat deze de woorden "beleggingsfonds naar Belgisch recht met een veranderlijk aantal rechten van deelneming" of "open fonds naar Belgisch recht", ofwel moeten deze woorden de naam onmiddellijk volgen. Indien uit deze naam niet blijkt voor welke categorie van toegelaten beleggingen het fonds overeenkomstig artikel 122, § 1, heeft geopteerd, dan moet de aanduiding van die categorie de naam altijd onmiddellijk volgen.
Art. 120. - § 1. De beleggingsinstellingen waarvan het bedrijf aan de bepalingen van deze titel is onderworpen, moeten zich, alvorens hun werkzaamheden aan te vangen, bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen laten inschrijven.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen maakt elk jaar een lijst op van deze beleggingsinstellingen. Deze lijsten en alle wijzigingen hieraan tijdens het jaar, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Een Belgische beleggingsinstelling wordt pas ingeschreven indien de Commissie voor het Bank- en Financiewezen :
1° de beheersvennootschap of de beleggingsvennootschap heeft erkend;
2° het beheersreglement of de statuten van de beleggingsinstelling heeft aanvaard;
3° in voorkomend geval, de keuze van de bewaarder heeft aanvaard.
§ 3. ...
§ 4. ...
Art. 146. - § 1. Het onverdeeld vermogen van de overeenkomstig dit boek en de wet van 27 maart 1957 ingeschreven Belgische beleggingsfondsen wordt niet als een in artikel 20, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (76) bedoeld bedrijf aangemerkt.
[ (76) Art. 23, § 1, 1°, WIB 92.]
§ 2. Op inkomsten die zijn toegewezen aan deelnemers van een in § 1 bedoeld beleggingsfonds wordt de roerende voorheffing geacht reeds te zijn ingehouden, voor zover zij voortkomen uit inkomsten als bedoeld in de artikelen 11 tot 16 van datzelfde Wetboek (77).
[ (77) Art. 17 tot 19, WIB 92.]
§ 3. Als verwezenlijkt worden beschouwd, de vastgestelde meerwaarden bij omzetting van effecten, ten behoeve van de beroepswerkzaamheid, in rechten van deelneming in Belgische beleggingsfondsen als bedoeld in § 1.
§ 3bis. Worden daarentegen als niet verwezenlijkt aangemerkt, de meerwaarden die betrekking hebben op delen van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de omvorming van zulke fondsen in beleggingsvennootschappen of in een van hun afdelingen.
In dat geval worden de meer- of minderwaarden met betrekking tot de in ruil ontvangen aandelen van de beleggingsvennootschap bepaald rekening gehouden met de beleggings- of aankoopwaarde van de geruilde delen van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden zowel vóór als na de ruil; voor de toepassing van artikel 44, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verworven op de datum van aanschaffing van de geruilde delen.
§ 4. De beleggingsfondsen als bedoeld in dit boek moeten, volgens door de Koning bepaalde regels, per categorie het bedrag meedelen van de toegekende of uitbetaalde inkomsten.
§ 5. ...
KB 4.3.1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging (BS 9.3.1991).
Art. 2. - § 1. Een beleggingsfonds wordt slechts ingeschreven op de lijst van de Belgische beleggingsinstellingen en kan zijn werkzaamheden pas aanvatten wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan :
1° de beheersvennootschap is erkend;
2° het beheersreglement van het beleggingsfonds is aanvaard;
3° de keuze van de bewaarder van het beleggingsfonds is aanvaard.
§ 2. Een beleggingsvennootschap wordt pas ingeschreven op de lijst van de Belgische beleggingsinstellingen en kan haar werkzaamheden slechts aanvatten wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan :
1° de beleggingsvennootschap is erkend;
2° haar statuten zijn aanvaard;
3° de keuze van de bewaarder van de beleggingsvennootschap is aanvaard.
§ 3. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen is bevoegd om de in paragraaf 1 en 2 bedoelde erkenningen en aanvaardingen te verlenen.
Art. 30. - De boekhouding van het beleggingsfonds wordt zodanig gevoerd dat de vermogensstaat en de rekening met de opbrengsten en kosten van het beleggingsfonds evenals het aantal en de waarde van de rechten van deelneming kunnen worden bepaald. De boekhouding wordt in België gevoerd.
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 50 en 68 moeten de beginselen, de methodes en waarderingsregels voor het opstellen van deze rekeningen alsmede alle wijzigingen hiervan, vooraf ter goedkeuring aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen worden voorgelegd.
2. Bedoelde instellingen
Nummer 261/498
Een Belgisch beleggingsfonds is dus een instelling voor collectieve belegging die bij overeenkomst is opgericht en waarvan het onverdeeld vermogen wordt beheerd door een beheersvennootschap die door de CBF is erkend en die haar statutaire zetel in België heeft gevestigd. In de praktijk dient eenvoudigweg te worden verwezen naar de lijst die elk jaar door de CBF in het BS wordt bekendgemaakt (art. 120, § 1, 2e lid, voormelde W4.12.1990).
Nummer 261/499
De in art. 107, voormelde W 4.12.1990, bedoelde deelnemers zijn de eigenaars van het onverdeeld vermogen van een beleggingsfonds voor rekening van wie de beheersvennootschap het fonds beheert.
Nummer 261/500
De in art. 106, § 3, KB/WIB 92, vermelde Belgische beleggingsfondsen die door de Minister van Financiën zijn erkend, worden hier niet bedoeld (zie261/280).
3. Op deze fondsen toepasselijk stelsel
a) Als verkrijger van de inkomsten
Nummer 261/501
De beheersvennootschap moet, als eerste in België gevestigde tussenpersoon, de RV inhouden en storten m.b.t. de inkomsten van buitenlandse oorsprong, die zij ten voordele van een beleggingsfonds rechtstreeks in het buitenland int (zie 261/186).
b) Als schuldenaars van de inkomsten
Nummer 261/502
Art. 146, § 2, voormelde W 4.12.1990 bepaalt dat de RV wordt geacht reeds te zijn ingehouden op de inkomsten van delen van een beleggingsfonds voor zover zij voortkomen uit inkomsten van roerende goederen en kapitalen.
Deze bepaling wordt verklaard door het feit dat enerzijds, de beoogde inkomsten, wanneer zij aan beleggingsfondsen worden verleend of toegekend, aan de inning van RV onderworpen zijn en dat anderzijds, hun vermogen aan alle deelnemers in mede-eigendom toebehoort.
Nummer 261/503
Om die reden voorzien de art. 109 en 117, § 1, 2°, KB/WIB 92 in de onvoorwaardelijke verzaking van de inning van RV op de inkomsten uit delen die door voormelde fondsen worden verleend of toegekend.
Nummer 261/504
De beheersvennootschap en de tussenpersonen die coupons van een beleggingsfonds betalen of op rekening toekennen, zijn bijgevolg uit dien hoofde niet bij de heffing van de RV betrokken.
C. ERKENDE COORDINATIECENTRA EN ERKENDE ONDERNEMINGEN IN EEN TEWERKSTELLINGSZONE
1. Bedoelde ondernemingen
Nummer 261/505
Zijn hier bedoeld, de ondernemingen die de voordelen van het KB nr. 118 van 23.12.1982 betreffende de oprichting van tewerkstellingszones of van het KB nr. 187 van 30.12.1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra verkrijgen (zie inz. de nrs. 14 en 23, circ. 29.11.1993, nr.Ci.RH.421/439.244, Bull 733).
2. Als schuldenaars van de inkomsten
a) Algemeen
Nummer 261/506
Art. 29, 1e lid, 2°, a, W 11.4.1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, bepaalt dat sommige roerende inkomsten van RV zijn vrijgesteld wanneer de schuldenaars van deze inkomsten ondernemingen zijn als bedoeld in 261/505.
b) Bedoelde inkomsten
Nummer 261/507
Komen in aanmerking voor de vrijstelling van RV :
- de dividenden;
- de inkomsten van al dan niet door effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen (interesten);
- de opbrengsten van de concessie van immateriële roerende goederen.
Voor meer bijzonderheden betreffende de omschrijving van de hier bedoelde inkomsten, wordt verwezen naar de commentaar op de art. 17 tot19, WIB 92.
c) Voorwaarden ten aanzien van de verkrijgers van de inkomsten
Nummer 261/508
M.b.t. de inkomsten van schuldvorderingen of leningen wordt de vrijstelling slechts verleend voor belastingplichtigen voor wie die voorheffing geen definitieve belasting vormt m.a.w. wanneer de verkrijger kan geïdentificeerd worden als niet zijnde een natuurlijk persoon onderworpen aan de PB of een rechtspersoon onderworpen aan de RPB, zodat in alle gevallen waarin aanspraak wordt gemaakt op de vrijstelling van RV m.b.t. de voormelde inkomsten de verkrijger moet worden geïdentificeerd. Deze bepaling is slechts van toepassing op de vanaf 19.4.1991 gevestigde schuldvorderingen of leningen.
Nummer 261/509
Wat de inkomsten van schuldvorderingen of leningen betreft die vóór deze datum zijn gevestigd evenals voor de andere inkomsten als bedoeld in 261/507 wordt de vrijstelling van RV verleend ongeacht de hoedanigheid van de verkrijgers van bedoelde inkomsten d.w.z. zonder rekening te houden met de categorie waarin die verkrijgers kunnen worden gerangschikt (zie 261/199 tot 205.8). Geen enkele bijzondere formaliteit inzake identificatie van de verkrijgers moet dus worden vervuld.
Voor de in het vorige lid bedoelde inkomsten dient dus geen onderscheid te worden gemaakt :
- al naar het betreft :
- inwoners of niet-inwoners van België;
- inwoners van landen met wie België al dan niet een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten;
- naargelang de betreffende kapitalen al dan niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid dienen.
d) Belastbare tijdperken waarvoor de vrijstelling van RV van toepassing is
Nummer 261/510
Hieromtrent wordt verwezen naar het bepaalde in de voormelde circ. 29.11.1993, inzake de vrijstellingsperiode voor erkende ondernemingen in tewerkstellingszones (nr. 19) en inzake de -eventueel hernieuwde- erkenningsperiode voor coördinatiecentra (nrs. 37 tot 40).
3. Als verkrijgers van de inkomsten
a) Inkomsten van gelddeposito's
Nummer 261/511
Overeenkomstig art. 110, 6°, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien m.b.t. de inkomsten van gelddeposito's, wanneer de verkrijger een erkend coördinatiecentrum is.
Nummer 261/512
Ingevolge art. 117, § 11, KB/WIB 92, is de verzaking van de inning van RV ten voordele van erkende coördinatiecentra onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger van de inkomsten wordt geïdentificeerd met naleving van de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde afgevaardigde voorschriften.
In het onderhavige geval kan voor de identificatie van de verkrijgers toepassing worden gemaakt van de voorschriften waarvan sprake is in 261/427 met dien verstande dat het coördinatiecentrum aan de bewaarnemer een attest moet overhandigen waarvan het model hierna is weergegeven.
De in 261/428 opgenomen richtlijnen mogen eveneens worden toegepast voor de hiervoor vermelde inkomsten.
ATTEST
opgesteld in uitvoering van de art. 117, § 11, KB/WIB 92.
De ondergetekende(n) (naam en voornamen van de gevolmachtigde(n) van de bewaargever) handelend voor rekening van (volledige benaming en adres van de bewaargever)
1° bevestig(t)(en) dat deze laatste :
a) eigenares of vruchtgebruikster is van de bij (volledige benaming en adres van de bewaarnemer) onder nr. .... (78) in bewaring gegeven sommen;
[ (78) Zie evenwel 261/427, 2e lid.]
b) een erkend coördinatiecentrum is in de zin van het KB nr. 187 van 30.12.1982;
c) in die hoedanigheid op de interesten van die sommen verzaking van de inning van roerende voorheffing verkrijgt;
2° machtig(t)(en) de bewaarnemer ertoe de voorschriften na te leven waaraan de verzaking van de inning van roerende voorheffing onderworpen is, inzonderheid wat de mededeling van de hierboven vermelde inlichtingen en van inlichtingen omtrent de interesten van de in bewaring gegeven sommen aan de Administratie der directe belastingen betreft;
3° verbind(t)(en) zich ertoe onmiddellijk aan de bewaarnemer elke wijziging, die de juistheid van dit attest zou aantasten, mee te delen.
Gedaan te ..........................................
Handtekening(en)
Stempel van de bewaargever
Voor zover ze alle vereiste vermeldingen bevatten, mogen ook andere voorgestelde attesten worden gebruikt.
b) Andere inkomsten
Nummer 261/513
De ondernemingen gevestigd in een tewerkstellingszone en de coördinatiecentra kunnen de vrijstellingen en de verzakingen van de inning van RV verkrijgen uit hoofde van hun hoedanigheid van binnenlandse vennootschap of van buitenlandse vennootschap of buitenlands lichaam dat overeenkomstig art. 233, WIB 92, aan de BNI/ven. is onderworpen.
D. INKOMSTEN VAN ROERENDE WAARDEN BEGREPEN IN PENSIOENSPAARREKENINGEN
1. Algemeen
Nummer 261/514
Onder pensioenspaarrekeningen worden verstaan de individuele en collectieve spaarrekeningen als bedoeld in art. 145/16, 1° en 2°, WIB 92 (zie Com.IB 92 op voormeld art. 145/16 en nrs 85 e.v., circ. 19.10.1995, nr.Ci.RH.331/461.833, Bull. 755) die in het kader van het pensioensparen zijn geopend.
2. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
Nummer 261/515
Ingevolge art. 21, 8°, WIB 92, worden de inkomsten die in het kader van het pensioensparen worden verleend of toegekend aan daartoe erkende instellingen voor collectieve belegging (pensioenspaarfondsen) of aan houders van een individuele spaarrekening terzake van de in die rekening begrepen activa, voor zover aan de op dat stuk gestelde vereisten is voldaan en de gestorte bedragen in het kader van het pensioensparen voor de belastingvermindering als bedoeld in art. 145/1, 5°, WIB 92, in aanmerking zijn genomen, niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen aangemerkt (zie 21/18 tot 20).
3. Verzakingen van de inning van RV
a) Beginsel
Nummer 261/516
Overeenkomstig art. 115, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien m.b.t. de in art. 17, § 1, WIB 92, vermelde inkomsten en de in art. 90, 6°, WIB 92, vermelde loten van effecten van leningen, die worden verleend of toegekend aan ter uitvoering van art. 145/16, 1°, WIB 92, erkende pensioenspaarfondsen of aan houders van een in art. 145/16, 2°, WIB 92, bedoelde individuele spaarrekening, m.b.t. de in die rekening begrepen activa.
b) Identificatievoorwaarden
Nummer 261/517
Voor wat de collectieve spaarrekeningen betreft, bepaalt art. 117, § 7, KB/WIB 92, dat voormelde verzaking slechts wordt toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de RV een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in art. 145/16, 1°, WIB 92.
Nummer 261/518
Zo ook bepaalt art. 117, § 8, KB/WIB 92 dat, m.b.t. de individuele spaarrekeningen, voormelde verzaking slechts wordt toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de RV een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in art. 145/16, 2°, WIB 92.
c) Permanentievoorwaarden
Nummer 261/518.1
M.b.t. obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van Belgische oorsprong die aan collectieve of individuele pensioenspaarrekeningen worden verleend of toegekend, wordt van de inning van RV volledig afgezien voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan (art. 118, § 1, 4° en 5°, KB/WIB 92) :
- de schuldenaar van de RV moet in het bezit worden gesteld van het in 261/517 vermelde attest, indien het gaat om een collectieve spaarrekening, of van het in 261/518 vermelde attest, indien het een individuele spaarrekening betreft;
- de rentegevende effecten moeten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten betrekking hebben in de beleggingen van het pensioen-spaarfonds (collectieve spaarrekening) of in de activa van dezelfde individuele spaarrekening begrepen zijn;
- de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, ofwel aan toonder zijn en in België in open bewaring gegeven zijn bij een in art. 145/15, 1e lid, WIB 92, vermelde instelling, onderneming of beursvennootschap (zie commentaar op desbetreffend artikel).
Wat betreft de inschrijvingen op naam, zijn de bijzonderheden m.b.t. obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten uitgegeven door de Staat of door het Wegenfonds eveneens van toepassing (zie 261/309).
4. Ten onrechte verleende vrijstelling
Nummer 261/518.2
Er wordt aan herinnerd dat de RV verschuldigd is door de verkrijger, d.w.z. de natuurlijke persoon die houder is van een (collectieve of individuele) spaarrekening, wanneer het inkomsten van roerende goederen en kapitalen alsmede inkomsten van de in art. 90, 6°, WIB 92, vermelde loten van effecten van leningen betreft, die onrechtmatig met vrijstelling van RV op de spaarrekeningen worden verkregen en die niet aan de in art. 21, 8°, WIB 92, gestelde voorwaarden voldoen (zie 261/18).
Dit is inz. het geval wanneer :
- de belastingplichtige stortingen op een spaarrekening heeft verricht, maar geen aanspraak maakt op de aftrek of deze niet kan verkrijgen (b.v. bij ontstentenis van belastbare inkomsten), uitgezonderd wanneer de aftrek reeds werd verleend gedurende één of meer vorige belastbare tijdperken;
- de aftrek van de verrichte stortingen wordt geweigerd omdat de belastingplichtige een spaarrekening heeft geopend bij meer instellingen of wanneer hij naast een spaarrekening tevens een spaarverzekering als bedoeld in art. 145/16, 3°, WIB 92, heeft aangegaan (eventuele vrijstelling beperkt tot één enkele rekening naar keuze van de belastingplichtige).
De RV is evenwel niet verschuldigd wanneer het bewijs wordt geleverd dat de stortingen, die geen aanleiding tot belastingvermindering hebben gegeven of die geen recht op de belastingvermindering geven, zijn terugbetaald.
5. Teruggave van de RV
Nummer 261/518.3
Ingevolge de bepalingen van de art. 118, § 2 en 119, § 1, 1e lid, 3° en 4°, KB/WIB 92, kunnen de pensioenspaarfondsen en de houders van individuele pensioenspaarrekeningen de teruggave van de RV verkrijgen, wanneer zij werkelijk de verzaking van de inning van de RV kunnen verkrijgen.
Voor meer bijzonderheden wordt verwezen naar 261/482 tot 489.
VI. TIJDELIJKE STELSELS EN OVERGANGSSTELSELS
A. VRIJSTELLINGEN EN VERZAKINGEN VAN DE INNING VAN RV
1. Roerende inkomsten verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1.12.1962 gesloten overeenkomsten
a) Algemeen
Nummer 261/519
Art. 266, WIB 92, machtigt de Koning geheel of ten dele af te zien van de inning van de RV niet alleen op roerende inkomsten verkregen door verkrijgers van wie de identiteit kan worden vastgesteld, maar ook inz. op inkomsten van effecten aan toonder die wettelijk van mobiliënbelasting (MB) of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of onderworpen zijn aan belastingen tegen een aanslagvoet van minder dan 15 % en die worden voortgebracht door vóór 1.12.1962 uitgegeven effecten.
Die wettelijke bepaling had als doel de uitvoering niet te hinderen van contracten die aan de gang waren bij de inwerkingtreding van het nieuwe belastingstelsel op 1.1.1963.
In het kader van die doelstelling en gelet op de verhoging van de RV met ingang van 1.1.1967 worden de bepalingen van de art. 113, 114 en 117 tot 119, KB/WIB 92, hierna besproken.
Nummer 261/520
Ter vereenvoudiging wordt de draagwijdte van de in het vorige nr. vermelde artikelen samengevat in de tabel die voorkomt onder 261/521 en in de commentaar die er op volgt.
b) Overzichtstabel
Nummer 261/521
Voorafgaande opmerkingen
1. Voor het bewijs van het bestaan van contracten van vóór 1.12.1962 en voor het verval van het tijdelijke stelsel, zie 261/522 tot 527.
2. De RV is niet van toepassing op inkomsten toegekend aan :
- niet-inwoners, wanneer die inkomsten niet in België zijn verkregen en worden toegerekend op de resultaten van een buitenlandse inrichting van de Belgische schuldenaar (art. 230, 1°, WIB 92 - zie 261/294, 373, 2e gedachtestreepje, 413, 470, 1° en 477);
- internationale instellingen waarvan België lid is en die van Belgische belastingen zijn vrijgesteld (261/194 tot 196).
3. Er wordt van de inning van RV afgezien m.b.t. :
- de inkomsten van schuldvorderingen, leningen en deposito's met vaste termijn of met opzeggingstermijn door in België gevestigde banken toegekend aan in het buitenland gevestigde banken (261/375 en 417);
- de inkomsten van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen en de inkomsten van deposito's met vaste termijn of met opzeggingstermijn, die door in België gevestigde banken, Belgische openbare kredietinstellingen, spaarkassen die van een openbare instelling afhangen, privé-spaarkassen die aan de controle van de CBF zijn onderworpen of financiële ondernemingen als vermeld in 261/199, 2e lid, 3° worden toegekend aan spaarders niet-inwoners bedoeld in 261/205; die verzaking is onderworpen aan de in 261/379 gestelde voorwaarde.
4. De volgende tabel geeft, per rubriek van inkomsten :
a) het algemene stelsel dat overeenkomstig de art. 113 en 114, KB/WIB 92 onvoorwaardelijk van toepassing is ongeacht de verkrijger;
b) het bijzondere stelsel dat van toepassing is naargelang de hoedanigheid van de verkrijger van de toegekende inkomsten.
5. Over het algemeen en behoudens andersluidende vermeldingen is het vermelde bijzondere stelsel voorwaardelijk, d.w.z. afhankelijk van de identificatie van de verkrijger; de identificatieregels zijn diegene die, voor de inkomsten van dezelfde rubriek, uiteengezet zijn in 261/316 tot 323, 389 en 390 (vastrentende effecten, schuldvorderingen en leningen) en 261/427 tot 429.1 (gelddeposito's).
6. Zijn eveneens van toepassing :
- de bijzonderheden in verband met de inkomsten van obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten in geval van overdracht tussen twee vervaldagen van inkomsten of vóór de eindvervaldag (zie261/38);
- de modaliteiten m.b.t. inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten wanneer de verkrijgers worden geïdentificeerd als parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen (zie 261/311 tot 317);
- de wijze van teruggave als bedoeld in 261/482 tot 489;
- de in 261/18, 1° uiteengezette regels betreffende de terugvordering van te weinig aan de bron geheven RV, te wijten aan het overleggen van onjuiste verklaringen door de verkrijgers van de inkomsten.
7. De bepalingen van de art. 113 en 114, KB/WIB 92, zijn enkel van toepassing indien het gaat om, hetzij inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten of inkomsten van schuldvorderingen en leningen, die als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbaar zijn en niet zijn vrijgesteld (zie 261/293 en 294 en 261/372 en 373), hetzij loten van effecten van leningen als bedoeld in art. 90, 6°, WIB 92, die niet van belasting zijn vrijgesteld (zie 261/325).
Opgave van de inkomsten | Algemeenstelsel | Bijzondere stelsels | Opmerkingen | ||||
financiële instellingen en ermede gelijkgestelde ondernemingen (261/199) | parastatale instellingen voor sociale zekerheid en ermede gelijkgestelde instellingen (261/200 tot 202) | beroeps- beleggers (261/203) | privé-spaarders (261/204) | spaarders niet- inwoners (261/205 tot 205.8) | |||
INKOMSTEN VAN BELGISCHE OORSPRONG 1. Inkomsten van overheidsfondsen (79) (80) a) Uitgegeven met vrijstelling van MB - Loten en premies. | Verzaking | - | - | - | - | - | - |
- Interesten van de lening 3,5 % 1965-2005 van het Belgisch Kongolees Fonds voor delging en beheer. | Verzaking | - | - | - | - | - | - |
- Interesten van de 2,5 % schuld van de Belgische Staat. | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | Verzaking | - |
- Interesten van andere effecten. | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | - | - |
b) Niet uitgegeven met vrijstelling van MB - Interesten, premies en loten. | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | - | - |
2. Interesten van hypothecaire schuldvorderingen, met uitzondering van interesten van hypothecaire obligatieleningen alsook de in art. 19, § 1, 2°, WIB 92, vermelde inkomsten begrepen in betalingen. | 12,88 % | Verzaking | Verzaking | Verzaking | Verzaking | - | Die verzakingen zijn onvoorwaardelijk |
3. Niet in 1 en 2 bedoelde inkomsten : a) Inkomsten van obligaties : | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | - | - |
b) Inkomsten van schuldvorderingen en leningen: | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | - | Voor de spaarders niet-inwoners zie evenwel voorafgaande opmerkingen, nr. 3. |
4. Inkomsten van gelddeposito's met vaste termijn of met opzeggingstermijn : | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | - | |
INKOMSTEN VAN BUITENLANDSE OORSPRONG (81) 5. Inkomsten van leningen uitgegeven vóór 1.12.1962 met vrijstelling van MB - Loten en premies. | Verz. | - | - | - | - | - | |
- Interesten. | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | - | |
6. Niet in 5 bedoelde inkomsten : | 12,88 % | - | Verzaking | - | - | - |
[ (79) De RV is niet van toepassing op inkomsten uit Belgische overheidsfondsen en uit leningen van voormalig Belgisch-Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen, of van elke belasting (die overheidsfondsen en leningen zijn opgenomen in de in 21/7 vermelde lijst).]
[ (80) Wat betreft de lotenleningen 1921, 1922 en 1923, uitgegeven door het Verbond der Coöperatieve vennootschappen voor oorlogsschade, is enkel voor de interestcoupons vrijstelling van MB bedongen, zodat die leningen om het stelsel inzake RV te bepalen moeten worden ingedeeld :
- onder a, wat de interesten betreft;
- onder b, wat premies en loten betreft.]
[ (81) De RV is niet van toepassing op :
a) inkomsten uit buitenlandse roerende waarden, in België gedeponeerd door niet-inwoners, indien die waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt; de deposito's moeten bovendien voldoen aan bepaalde door de Minister van Financiën gestelde voorwaarden (zie 261/192 en 193);
b) buitenlandse coupons toegezonden ter incassering naar een Belgische "belangrijkste betaler" door een buitenlandse beurs- of kredietinstelling, volgens de voorwaarden en de modaliteiten als bedoeld in 261/171 tot 185.]
c) Bewijs van het bestaan van contracten vóór 1.12.1962
Nummer 261/522
Het bestaan van dergelijke contracten mag worden aangetoond door alle door het gemeen recht toegestane bewijsmiddelen en o.m. door voorlegging van overeenkomsten die een aan 1.12.1962 voorafgaande vaste datum hebben, van nota's betreffende de openbare uitgifte van obligaties, of van alle andere bewijsstukken of briefwisseling waarin de datum van sluiting van het contract, het bedrag van de leningen, schuldvorderingen of deposito's, de datum van terugbetaling of de opzeggingstermijn voorkomen.
Nummer 261/523
Hoewel een niet geregistreerde onderhandse leningsakte, op zichzelf ten aanzien van derden geen vaste datum heeft, zal er toch rekening mee worden gehouden indien kan worden aangetoond dat de erin aangegane overeenkomst werkelijk vóór 1.12.1962 tot stand is gekomen.
Nummer 261/524
Zelfs als ze betaald zijn ter uitvoering van een vóór 1.12.1962 gesloten overeenkomst, is het gemeen recht van toepassing :
- op inkomsten van een lening waarvoor geen terugbetalings- of opzeggingstermijn in de overeenkomst is bepaald;
- op in art. 18, 3°, WIB 92 bedoelde interesten van voorschotten aan kapitaal- of personenvennootschappen door een bestuurder of vennoot alsmede door hun echtgenoot of hun kinderen (zie 18/37 tot 67 en 261/213);
- op in 261/324 bedoelde inkomsten.
d) Verval van het stelsel
Nummer 261/525
Overeenkomstig de art. 113, § 6 en 114, § 5, KB/WIB 92 neemt het in die bepaling bedoelde tijdelijke stelsel een einde bij het vervallen van de in de overeenkomst bepaalde vaste termijn of bij het verstrijken van het tijdperk dat, aanvangend op 5.12.1962, gelijk is aan de bedongen opzeggingstermijn; die termijn of dat tijdperk wordt beoordeeld ongeacht de clausules van na 1.12.1962 verstrijkende overeenkomsten die eventueel stilzwijgend uitstel of verlenging ervan bedingen.
Nummer 261/526
Als opzeggingstermijnen worden niet beschouwd, de wettelijke of overeengekomen termijnen die slechts een waarborg voor de depositaris uitmaken.
Nummer 261/527
Er moet geen rekening worden gehouden met bijzondere clausules betreffende mogelijke terugbetaling tegen opzegging; alleen de eerste termijn bepaalt de duur van het tijdelijke stelsel.
Wat de contracten met opzegging (leningen, schuldvorderingen en deposito's) betreft, moet, voor de bepaling van de duur van het tijdperk dat op 5.12.1962 aanvangt, rekening worden gehouden met de langste van de eventueel verschillende door de partijen overeengekomen opzeggingstermijnen.
e) Interesten van lopende rekeningen
Nummer 261/528
Interesten van lopende rekeningen vallen door hun aard zelf buiten de toepassing van het tijdelijke stelsel.
Evenwel, indien uit de clausules zelf van de overeenkomst betreffende dergelijke rekeningen blijkt dat ze werkelijk voor een eventueel vast minimumbedrag kunnen worden beschouwd als "schuldvorderingen en leningen of deposito's op termijn of tegen opzegging", is het voormelde stelsel van toepassing op de inkomsten met betrekking tot dat bedrag.
f) Interesten van de 2,5 % schuld van de Belgische Staat, ten gunste van spaarders niet-inwoners
Nummer 261/529
Hier volgt het model van het attest (art. 117, § 6, KB/WIB 92) dat door buitenlandse of Belgische kredietinstellingen aan de schuldenaar van de inkomsten moet worden verstrekt voor de toepassing van de voorwaardelijke verzaking van de inning van RV waarvan sprake is onder nr. 1, a, van de in 261/521 vermelde tabel, ten gunste van spaarders niet-inwoners als bedoeld in 261/205 tot 205.8 :
ATTEST
betreffende inkomsten, geïnd of verkregen door belastingplichtigen die in België aan de belasting van niet-inwoners onderworpen zijn.
De bank (volledige benaming en volledig adres van de kredietinstelling die het attestuitreikt) bevestigt :
I. dat volgens de verklaringen, afgelegd door de aanbieders van de bijgaande middelen tot invordering of bescheiden :
A. de verkrijgers van de door die middelen of bescheiden vertegenwoordigde inkomsten :
1° in België :
- niet in hun woonplaats of de zetel van hun fortuin hebben (voor natuurlijke personen);
- niet hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben (voor vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen met rechtspersoonlijkheid);
2° eigenaars of vruchtgebruikers zijn van de rentegevende roerende kapitalen;
3° deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt;
B. de aanbieders die de inkomsten voor rekening van de verkrijgers hebben geïnd of verkregen, zelf de voorwaarden in A, 1°, 1e gedachtestreepje vervullen;
II. dat de gegevens waarover ze beschikt, geen twijfel in verband met de voorgaande verklaringen doen rijzen.
III. dat het totaal van de inkomsten waarop dit attest betrekking heeft bedraagt.
Te ...........................................
(handtekening van de mandataris van de kredietinstelling).
Nummer 261/530
In afwijking van de bepalingen van art. 412, WIB 92, mag de Belgische schuldenaar van de in deze rubriek bedoelde interesten, naar mate van de ontvangst van de door de buitenlandse banken toegezonden coupons, maandelijks de RV storten die verschuldigd is op de inkomsten die niet door attesten van het in het vorige nummer weergegeven model zijn gedekt (zie412/11).
Op te merken is dat, in dergelijk geval, de schuldenaar van de interesten die wegens verjaring niet meer betaalbaar zijn, de op die interesten verschuldigde RV storten binnen de 15 dagen na de datum waarop de coupons verjaard zijn (zie 412/12).
g) Leningen uitgegeven met vrijstelling van elke belasting
Nummer 261/531
De lijst van de leningen die vóór 1.12.1962 zijn uitgegeven met vrijstelling van zakelijke en personele belastingen of van alle belastingen komt voor in 21/7.
Op te merken is dat sedert 1963 in de jaarlijkse wet houdende de Rijksmiddelenbegroting en de begroting van de buitengewone ontvangsten van het begrotingsjaar een bepaling is ingelast waarbij de Koning wordt gemachtigd belastingvrijstellingen toe te kennen op de inkomsten uit leningen die tijdens dat begrotingsjaar in het buitenland uitgegeven zijn.
2. Inkomsten verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1.1.1967 gesloten overeenkomsten
Nummer 261/531.1
Overeenkomstig art. 107, § 2, 6°, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien m.b.t. de inkomsten van schuldvorderingen en leningen vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1.1.1967 gesloten overeenkomsten door Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen van privaat recht, aan spaarders niet-inwoners. Voor meer bijzonderheden, wordt verwezen naar 261/381 tot 385.
3. Interesten van kapitalen ontleend in het buitenland door ondernemingen en door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht
a) Overeenkomsten gesloten tussen 1.3.1968 en 31.12.1971
Nummer 261/532
Overeenkomstig art. 107, § 1 en § 2, 5°, c, KB/WIB 92, wordt van de inning van RV afgezien m.b.t. de inkomsten :
- van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen, d.w.z. de inkomsten waarvan de schuldenaar de identiteit van de verkrijger kent;
- verleend of toegekend ter uitvoering van vanaf 1.3.1968 tot en met 31.12. 1971 gesloten overeenkomsten ongeacht de looptijd daarvan, maar met dien verstande dat verlenging van de aanvankelijk bepaalde looptijd met het sluiten van een nieuwe overeenkomst wordt gelijkgesteld;
- waarvan de schuldenaar een nijverheids-, handels- of landbouwonderneming is, geëxploiteerd door een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of door een vennootschap, vereniging, enz., zonder rechtspersoonlijkheid;
- waarvan de verkrijger een niet-inwoner (natuurlijke persoon of rechtspersoon) is die niet belastingplichtig is volgens de art. 232 of 233, WIB 92.
Nummer 261/533
De hier bedoelde verzaking van de inning van RV is slechts van toepassing met betrekking tot inkomsten van schuldvorderingen of leningen die, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken of van de Minister van Middenstand, door de Minister van Financiën zijn erkend als inz. de financiering te beogen van verrichtingen die beantwoorden aan het algemeen economisch belang en die rechtstreeks bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling of de modernisering van Belgische inrichtingen van de ontlenende ondernemingen. Die verrichtingen zijn in feite gelijkaardig aan diegene die bedoeld zijn in de zogenaamde economische expansie-wetten van 17 en 18.7.1959, waarvan de maatstaven zijn vastgelegd in art. 2 van de uitvoeringsbesluiten van 17 en 18.8.1959, maar terzake wordt het genot van de tijdelijke belastingmaatregel slechts toegepast op die ondernemingen die in het buitenland ontlenen om hun eigen investeringen te financieren.
Om de verzaking van de inning van RV te verkrijgen, moesten de betrokken ondernemingen :
1° een verzoekschrift tot de Minister van Financiën richten in de vorm en binnen de termijnen, gesteld in art. 107, § 4, KB/WIB 92, d.w.z. die verzoekschriften moesten :
a) ten laatste worden ingediend op de datum van de eerste vervaldag van de inkomsten waarvoor van de inning van RV kan worden afgezien, met dien verstande dat de betrokken ondernemingen hun verzoekschrift mochten indienen vóór ze hun overeenkomst van lening definitief hadden gesloten;
b) alle nuttige bijzonderheden bevatten met betrekking tot :
- de aard, het bedrag, de rentevoet, de termijn en de uitgifteregels van de lening, ten einde de latere controle van de toestand van de uitgever van de effecten inzake RV mogelijk te maken;
- de economische en technische aspecten van de voorgenomen belegging tot financiering waarvoor de lening is bestemd; die bijzonderheden moesten de betrokken ministeriële departementen (Financiën en Economische Zaken of Middenstand) in de mogelijkheid stellen te oordelen of de voorgenomen verrichtingen wel behoorden tot diegene die in art. 107, § 2, 5°, c, KB/WIB 92 bedoeld zijn;
c) de dubbele verbintenis bevatten :
- aan de bevoegde diensten van de betrokken ministeries (Financiën en Economische Zaken of Middenstand) alle aanvullende inlichtingen of bescheiden voor te leggen om na te gaan of de geplande verrichtingen mochten worden aangemoedigd bij wijze van verzaking van de inning van RV;
- de RV te betalen vanaf het ogenblik dat wordt vastgesteld dat de lening niet meer wordt gebruikt voor de doeleinden die tot staving van het verzoekschrift werden ingeroepen en waarvan de inoverwegingneming leidde tot toekenning van de verzaking van de inning van RV (de eventuele intrekking van die verzaking zal geen terugwerkende kracht hebben en de dienaangaande getroffen beslissing zal t.o.v. de verleende of toegekende interesten slechts in werking treden met ingang van de datum waarop die beslissing aan de betrokken onderneming wordt betekend);
2° werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de leningsovereenkomst. Die beperking strekt ertoe misbruiken te voorkomen, o.m . bij kredietopeningen met onbepaald bedrag.
De door de Minister van Financiën op bewuste verzoekschriften getroffen beslissingen gelden voor de verzoekende ondernemingen als vergunning om zich te onthouden de RV te storten die in beginsel verschuldigd is.
Nummer 261/534
Zoals in art. 117, § 6, KB/WIB 92 wordt bepaald, is die verzaking bovendien voorwaardelijk. De schuldenaars moesten zich door de verkrijger van de inkomsten een attest doen overhandigen waarin deze laatste bevestigde :
1° dat hij eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;
2° dat hij niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt.
Dit attest moet ter beschikking van de Administratie der directe belastingen worden gehouden.
De verzaking van de inning van RV moet worden ingetrokken indien wordt vastgesteld dat, sedert de toekenning van de lening, de toestand van de verkrijger van de inkomsten op Belgisch fiscaal vlak is gewijzigd, in die zin dat hij een niet-inwoner is geworden die overeenkomstig de art. 232 en 233, WIB 92, belastbaar is en dit, zelfs indien de desbetreffende interesten niet in de overeenkomstig deze artikelen in België belastbare winst zijn begrepen.
b) Overeenkomsten gesloten tussen 1.3.1977 en 31.12.1978
Nummer 261/535
De tijdelijke verzaking van de inning van RV, waarin wordt voorzien door art. 107, § 1, § 2, 5°, d, en § 5, KB/WIB 92 is een maatregel gelijkaardig aan die van § 1, § 2, 5°, c, en § 4 van hetzelfde art. 107 (261/532 en 533), met dien verstande dat in dit geval :
1° de maatregel van toepassing is op inkomsten van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen, verleend of toegekend ter uitvoering van tussen 1.3.1977 en 31.12.1978 gesloten overeenkomsten;
2° rechtspersonen naar Belgisch publiek recht, evenals nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen, een beroep mogen doen op de buitenlandse financiële markten om hun investeringen te financieren, zonder dat op de interesten van leningen, die gedurende de in 1° bedoelde periode in het buitenland zijn aangegaan, RV verschuldigd is;
3° de bedoelde leningen moeten worden gebruikt voor verrichtingen om:
- de productiviteit te verbeteren;
- de werkloosheid te bestrijden;
- de economie te rationaliseren.
Onder voorbehoud van wat voorafgaat, zijn de in 261/532 tot 534 opgenomen richtlijnen mutatis mutandis van toepassing op de hiervoor bedoelde inkomsten van schuldvorderingen en leningen.
c) Overeenkomsten gesloten tussen 1.1.1981 en 31.12.1983
Nummer 261/536
Art. 107, § 1 en § 2, 5°, e, KB/WIB 92, bepaalt dat van de inning van de RV geheel wordt afgezien met betrekking tot inkomsten van schuldvorderingen en leningen, niet vertegenwoordigd door effecten aan toonder of vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier, die ter uitvoering van tijdens het tijdperk van 1.1.1981 tot en met 31.12.1983 gesloten overeenkomsten aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht of door enige nijverheids-, handels- of landbouwonderneming in zover :
- deze schuldvorderingen of leningen werden aangewend voor de financiering van investeringen die door de Minister van Financiën, en naar het geval, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken, de Minister van Middenstand, de Minister van de Vlaamse Gemeenschap, de Minister van het Waalse Gewest of de Minister van het Brusselse Gewest, werden erkend als te zijn gedaan om de productiviteit te verbeteren, de werkloosheid te bestrijden of de economie te rationaliseren;
- die rechtspersonen of ondernemingen de bepalingen van art. 107, § 5, KB/WIB 92 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van drie jaar ingaande op de datum van de overeenkomst.
Deze bepaling is op weinig na de reconstructie van art. 107, § 2, 5°, c en d, KB/WIB 92. De toepassing ervan wordt trouwens aan dezelfde voorwaarden onderworpen.
Nummer 261/537
Het past evenwel er op te wijzen dat :
1° in tegenstelling met wat bepaald is in art. 107, § 2, 5°, c en d, de verzaking van de inning van RV uitgebreid is tot inkomsten van schuldvorderingen en leningen vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier (cf., naar analogie, art. 107, § 2, 6°, KB/WIB 92);
2° naast de Minister van Economische Zaken of de Minister van Middenstand, ook de Minister van de Vlaamse Gemeenschap, de Minister van het Waalse Gewest of de Minister van het Brusselse Gewest, naargelang het geval, advies moest verlenen wat betreft het economisch en/of sociaal aspect van de investeringen die met de bedoelde schuldvorderingen en leningen zullen worden gefinancierd;
3° wat de verkrijgers van de inkomsten betreft, het begrip "niet-inwoners die niet belastingplichtig zijn volgens de art. 232 en 233, WIB 92" dat in de vorige bepalingen was opgenomen (261/532 en 535), is vervangen door het begrip "spaarders niet-inwoners"; deze bijzonderheid houdt in dat een niet-inwoner die over één of meer inrichtingen in België beschikt slechts van de verzaking in de RV is uitgesloten indien de rentegevende kapitalen gebruikt worden voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België, d.w.z. belegd zijn in één of meer van die inrichtingen.
Onder voorbehoud van wat voorafgaat, zijn de in 261/532 tot 535 uiteengezette richtlijnen mutatis mutandis van toepassing.
B. UITZONDERING OP DE VERPLICHTING TOT INHOUDING OF STORTING
1. Vóór 1.12.1962 gesloten overeenkomsten
a) Wettelijke bepaling
Nummer 261/538
Door art. 507, 1e lid, WIB 92, wordt van de in 261/13 bedoelde regel afgeweken.
Luidens die overgangsbepaling van het WIB 92, is de schuldenaar van de inkomsten die, overeenkomstig een vóór 1.12.1962 gesloten overeenkomst de MB moet dragen, ontslagen van de verplichting tot inhouding van de RV op de aan de verkrijger ter uitvoering van gezegd contract toegekende inkomsten; die RV moet alsdan worden berekend zoals vermeld in 261/57.
Uiteraard wordt niets gewijzigd aan zijn wettelijke verplichting de RV in de Schatkist te storten.
Art. 507, 1e lid, WIB 92 mag eveneens worden toegepast op dividenden, die ingevolge een vóór 1.12.1962 gesloten contract (zoals het vennootschapscontract) netto betaalbaar zijn gesteld.
b) Administratieve machtigingen
Nummer 261/539
Op verzoek van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) (82) heeft de administratie aanvaard dat, bij wijze van vereenvoudiging, die instelling zelf rechtstreeks voor de inning en de storting van de RV zorgt met betrekking tot de interesten die door haar erkende kredietmaatschappijen voor sociale woningen of ermede gelijkgestelde maatschappijen haar vergoeden uit hoofde van de voorschotten die zij vóór 1.12.1962 aan die maatschappijen heeft toegestaan.
[ (82) Inmiddels de ASLK-Bank geworden, voor wat betreft de toekenning van leningen aan kredietmaatschappijen voor sociale woningen.]
Die tegen het tarief van 12,88 % verschuldigde RV wordt jaarlijks, in het begin van januari, in eenmaal door de ASLK-Bank gestort bij de Ontv. te Brussel, 3e kantoor.
De op die storting betrekking hebbende aangifte 273 moet vergezeld zijn van :
1° een omstandige opgave van de betrokken kredietmaatschappijen waarin voor elke maatschappij, het totaal van de aan de RV onderworpen interesten en het bedrag van de RV dient te worden vermeld;
2° een dubbel van het jaarlijks door de ASLK-Bank aan die maatschappijen toegestuurde rekeninguittreksel.
Nummer 261/540
Het Gemeentekrediet van België is er eveneens toe gemachtigd zich in de plaats te stellen van de wettelijke schuldenaars voor de betaling van de RV van 12,88 % met betrekking tot de interesten die aan die instelling worden betaald uit hoofde van leningen die zij ter uitvoering van vóór 1.1.1962 gesloten overeenkomsten heeft toegestaan aan de provincies, de gemeenten en de intercommunale verenigingen.
Die stortingen van RV worden tweemaal per jaar uitgevoerd, namelijk in de eerste vijftien dagen van januari en van juli.
2. Vóór 1.1.1967 gesloten overeenkomsten
Facultatieve inhouding van een gedeelte van de RV
Nummer 261/541
Art. 507, 2e lid, WIB 92, bepaalt dat wanneer, ter uitvoering van vóór 1.1.1967 gesloten overeenkomsten, de MB of de RV ten laste van de schuldenaar is gelegd, deze laatste het recht heeft op de belastbare inkomsten het verschil in te houden tussen de overeenkomstig het WIB 92 verschuldigde RV en diegene die de betrokken schuldenaar vóór 1.1.1967 te zijnen laste nam.
De toepassingsmodaliteiten worden geregeld bij art. 234, KB/WIB 92.
Nummer 261/542
Art. 507, 2e lid, WIB 92 en art. 234, KB/WIB 92 vinden hun oorsprong in het feit dat de RV in verband met vanaf 1.1.1967 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten door de W 15.7.1966 (V 1156 - Bull. 436) is verhoogd.
Die bepalingen hebben tot doel de schuldenaar van de inkomsten in staat te stellen aan de bron, ten laste van de verkrijger, een bedrag af te houden dat gelijk is aan het verschil tussen de thans verschuldigde RV en diegene die eisbaar was op het ogenblik -tijdstip vóór 1.1.1967- dat de overeenkomst werd gesloten waarin de schuldenaar zich ertoe verbonden heeft de RV ter ontlasting van de verkrijger te dragen.
Daaruit volgt dat de schuldenaar de RV, met inbegrip van de in art. 463bis, WIB 92, bedoelde ACB (zie 261/131), in twee stadia moet berekenen:
- vooraf zal hij moeten bepalen wat hij oorspronkelijk zelf moest dragen, door de overeengekomen netto-interest te vermenigvuldigen met de breuk
aanslagvoet van de RV op de datum van de overeenkomst
100 - aanslagvoet van de RV op de datum van de overeenkomst
- vervolgens, het product van die bewerking optellen bij het bedrag van de overeengekomen netto-interest en op het aldus verkregen totaal het verschil toepassen tussen de huidige aanslagvoet (met inbegrip van de ACB) en de aanslagvoet van de RV (zonder ACB) op de datum van de overeenkomst.
Voorbeeld : interest volgens overeenkomst : 85 F
RV te dragen door de schuldenaar :
85 x 15/85 = 15 F
RV in te houden ten laste van de verkrijger : op 85 + 15 = 100
100 x 10,75 % = 10,75 F (af te ronden tot 11 F (zie 261/56)).
Het betreft hier evenwel een interpretatie van de overeenkomst die moet geregeld worden in gemeen akkoord tussen de schuldenaar en de verkrijger van het inkomen.
Nummer 261/543
De aandacht wordt gevestigd op de bijzonderheid waarvan sprake is in art. 234, 2e lid, 1°, KB/WIB 92.
Die bepaling heeft betrekking op vóór 1.12.1962 uitgegeven overheidsfondsen die niet van MB waren vrijgesteld (de MB werd dan tegen het tarief van 2 % geheven).
Derhalve wordt op de hiervoor uiteengezette regel een uitzondering gemaakt voor de berekening van het gedeelte van de RV dat ten laste van de verkrijger moet worden ingehouden.
Voorbeeld :
Interesten van overheidsfondsen die thans aan de RV van 12,88% zijn onderworpen (zie nr. 1, b, van de tabel in 261/521).
Nettobedrag volgens overeenkomst : 98 F
RV door de schuldenaar te dragen : 98 F x 2/98 = 2 F
RV in te houden ten laste van de verkrijger : 98 F x 10,88 % = 10,66 F en niet (98 F + 2 F) x 10,88 %.
Nummer 261/544
De bepalingen van art. 234, KB/WIB 92 kunnen als volgt worden samengevat :
Tarief van de RV | RV ten laste van de | ||
vóór | thans | schuldenaar | verkrijger van |
1 | 2 | 3 | 4 |
bedongen netto-inkomen | |||
0 2 2,4 3 4 6 8 15 | 12,88 12,88 12,88 12,88 12,88 12,88 12,88 25,75 | - 2/98 2/98 3/97 4/96 6/94 8/92 15/85 | 12,88 % 10,88 % 10,88/98 9,88/97 8,88/96 6,88/94 4,88/92 10,75/85 |
C. INKOMSTEN WAAROP DE MB VAN TOEPASSING BLIJFT
Nummer 261/545
Overeenkomstig art 87, W 20.11.1962, HIB (V 1013 - Bull 392), blijven vennootschappen die hun maatschappelijke zetel of hun voornaamste bestuursinrichting in België en hun exploitatiezetel in voormalig Belgisch Kongo of in de voormalige Belgische mandaatgebieden hebben, onderworpen aan de bepalingen van de SWIB, gewijzigd en aangevuld door de W 21.6.1927 (Bull.21).
Daaruit volgt dat het stelsel dat van toepassing is inzake MB -wat het tarief en de vrijstellingen betreft- volledig van toepassing blijft, inz. op de roerende inkomsten die die vennootschappen verschuldigd zijn (83).
[ (83) De door de betrokken vennootschappen verkregen inkomsten van schuldvorderingen en deposito's zijn overeenkomstig art. 18, SWIB, dat nog steeds op hen van toepassing is, niet onderworpen aan de heffing bij de bron van de MB, d.w.z. thans in feite van de RV (zie261/203, 2°, voetnoot (26 )).]
Er wordt aan herinnerd dat die MB o.a. wordt geheven :
1° tegen de aanslagvoet van 13 % op de inkomsten van door hen uitgegeven obligaties;
2° tegen de aanslagvoet van 17 % :
a) op de dividenden die ze aan hun aandeelhouders betalen of toekennen, evenals op de winsten die ze aan de wettelijke reserve storten (Belgische vennootschappen op aandelen) of op het twintigste van hun jaarlijkse nettowinst (Kongolese vennootschappen op aandelen);
b) op de dividenden die ze aan hun vennoten betalen of toekennen (andere vennootschappen dan op aandelen).
D. VENNOOTSCHAPPEN IN VEREFFENING GESTELD VOOR 1.1.1990
1. Belastingstelsel
Nummer 261/546
De vóór 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschappen (84) zijn bij verdeling van het maatschappelijk vermogen slechts aan de Ven.B onderworpen uit hoofde van een bijzondere aanslag die wordt gevestigd op het positieve verschil tussen de -in specie, in effecten of in enige andere vorm- werkelijk uitgekeerde bedragen en het nog terugbetaalbare, gestorte en eventueel gerevaloriseerde kapitaal, kortom op al wat in de gezamenlijk verdeelde waarden het gerevaloriseerde kapitaal te boven gaat (zie commentaar op art. 118 oud, WIB).
[ (84) En die een einde aan hun exploitatie hebben gemaakt - zie art. 125, WIB, zoals het bestond vóór de opheffing ervan.]
Nummer 261/547
Geen verekening of terugbetaling van RV mag gebeuren met betrekking tot roerende inkomsten verkregen door een vóór 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschap, waarvan de ontbinding een einde aan de exploitatie heeft gemaakt en die derhalve niet aan de Ven.B is onderworpen (zie eveneens de commentaar op art. 276, WIB 92).
2. Bijzonderheden inzake RV
a) Als schuldenaars van de inkomsten
Nummer 261/548
De verdeling van het maatschappelijk vermogen als vermeld in 261/546, wordt niet als een uitkering van dividenden aangemerkt en de aldus uitgekeerde bedragen zijn in geen geval aan de RV onderworpen.
b) Als verkrijgers van de inkomsten
Nummer 261/549
De vóór 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschappen kunnen zich in geen geval beroepen op de hoedanigheid van binnenlandse vennootschap (zie 261/203) voor de toepassing van de verzakingen van de inning van RV, als vermeld in de art. 106, § 1 en § 6, 108 en 111, b), KB/WIB 92.
Bovendien worden de vennootschappen, die vóór 1.1.1990 in vereffening werden gesteld, overeenkomstig art. 105, 1°, KB/WIB 92, niet als financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen aangemerkt voor de toepassing van de art. 106 tot 119, KB/WIB 92 (zie 261/199).