Artikel 145^3, WIB 92

Art. 145^3, vierde en zevende lid, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2020 (art. 47 en 52, W 06.12.2018 - B.S. 27.12.2018; Numac: 2018032500)

De in artikel 145^1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat ze definitief zijn gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 % van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten.

De grens van 80 % wordt overeenkomstig artikel 59, § 4, beoordeeld.

Wanneer de in artikel 145^1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, mogen de aldus gedane stortingen niet meer bedragen dan 1.500 euro (basisbedrag) per jaar. Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel als bedoeld in de voornoemde wet.

Wanneer de in artikel 145^1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op een vrij aanvullend pensioen voor werknemers als bedoeld in titel 2 van de wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen, mogen de jaarlijkse bijdragen niet meer bedragen dan het positieve verschil tussen het overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid, a, en § 3, van de voormelde wet bepaalde bedrag, met een minimum van 980 euro, en het overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid, b, van diezelfde wet bepaalde bedrag.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling.

Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in het eerste lid, wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen.

De beperking vermeld in het zesde lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, de aanvullende pensioenovereenkomsten voor werknemers bedoeld in titel II van de wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002.