Artikel 145^38, WIB 92

Art. 145^38 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 (art. 45 en 72, 1ste lid, W 08.05.2014 - B.S. 28.05.2014; Numac: 2014003239 - err. B.S. 27.01.2015)

§ 1. De in artikel 145^37 vermelde vermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

1° de uitgaven moeten gedaan zijn voor de woning die op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, de enige woning is van de belastingplichtige die hij zelf betrekt;

2° de hypothecaire lening en het levensverzekeringscontract die zijn bedoeld in artikel 145^37, § 1, zijn door de belastingplichtige aangegaan bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd om in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn eigen woning te verwerven of te behouden;

3° de hypothecaire lening is aangegaan vanaf 1 januari 2005 en heeft een looptijd van ten minste 10 jaar;

4° het levensverzekeringscontract is aangegaan:

a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd;

b) vóór de leeftijd van 65 jaar; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn worden verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan;

c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet;

5° de voordelen van het in 4° bedoelde contract zijn bedongen:

a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar;

b) bij overlijden, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven.

Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, wordt om te bepalen of de woning van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten, zijn enige woning is die hij zelf betrekt, geen rekening gehouden met:

1° andere woningen waarvan hij, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is;

2° een andere woning die op die datum op de vastgoedmarkt te koop is aangeboden en die uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, ook daadwerkelijk is verkocht;

3° het feit dat de belastingplichtige de woning niet zelf betrekt omwille van:

a) beroepsredenen of redenen van sociale aard;

b) wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige onmogelijk maken de woning op die datum zelf te betrekken;

c) de stand van de bouwwerkzaamheden of van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige nog niet toelaten de woning daadwerkelijk op diezelfde datum te betrekken.

De belastingvermindering kan niet meer worden verleend:

1° van het jaar volgend op het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, indien op 31 december van dat jaar de in het vorige lid, 2°, bedoelde andere woning niet daadwerkelijk is verkocht;

2° van het tweede jaar volgend op het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten, indien de belastingplichtige de woning waarvoor de lening werd aangegaan, op 31 december van dat jaar niet zelf betrekt tenzij hij die om beroepsredenen of redenen van sociale aard niet zelf betrekt.

Wanneer de belastingvermindering bij toepassing van het vorige lid, 2°, gedurende één of meer belastbare tijdperken niet kon worden verleend en de belastingplichtige de woning waarvoor de lening werd aangegaan, zelf betrekt op 31 december van het belastbaar tijdperk waarin de in het tweede lid, 3°, b en c, bedoelde belemmeringen zijn weggevallen, kan de belastingvermindering opnieuw worden verleend vanaf dit belastbaar tijdperk.

§ 2. De in artikel 145^37, § 1, vermelde leningen zijn specifiek gesloten om een woning te verwerven of te behouden wanneer ze zijn aangegaan om:

1° een onroerend goed aan te kopen;

2° een onroerend goed te bouwen;

3° een onroerend goed volledig of gedeeltelijk te vernieuwen;

4° de successierechten of schenkingsrechten met betrekking tot de in artikel 145^37, § 1, bedoelde woning te betalen met uitzondering van nalatigheidsinteresten verschuldigd bij laattijdige betaling.

Wat de in het eerste lid, 3°, bedoelde vernieuwing betreft, zijn de daarop betrekking hebbende dienstverrichtingen deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.

§ 3. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in artikel 145^37 bedoelde vermindering.