Commentaar van art. 38, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking Com.IB 92 dd. 01.04.2016
TITEL II: PERSONENBELASTING
HOOFDSTUK II: GRONDSLAG VAN DE BELASTING
Afdeling: Beroepsinkomsten
Onderafdeling II: Vrijgestelde inkomsten
A. Sociale en culturele vrijstellingen
Art. 38, WIB 92
38/0 | |
38/1 | |
38/2 | |
38/3 | |
38/5 | |
38/7 | |
D. Tegemoetkomingen ten laste van de Schatkist toegekend aan mindervaliden of gehandicapten | 38/8 |
E. Wettelijke toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten | 38/9 |
38/10 | |
38/11 | |
38/12 | |
38/13 |
Onderafdeling II: Vrijgestelde inkomsten
A. Sociale en culturele vrijstellingen
Art. 38, WIB 92
I. WETTEKST
38/0
Art. 38 - § 1. Vrijgesteld zijn:
1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies;
2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen;
3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend;
4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist;
5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten;
6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverzekering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990;
7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oud-personeelsleden;
8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen;
9° voor de werknemers wier beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling voor zover de werknemer die verplaatsing maakt:
a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer: voor het volledige bedrag van de vergoeding;
b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd: voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand;
c) met een ander dan in a of b vermeld vervoermiddel: voor een maximum bedrag van 250 euro per jaar.
De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°.
… (de volgende bepalingen worden later besproken).
II. VOORAFGAANDE OPMERKING: VRIJSTELLING BEPERKT TOT PENSIOENEN, RENTEN EN VERGOEDINGEN VAN BELGISCHE OORSPRONG
38/1
De bepalingen van art. 38, § 1, eerste lid, 1° tot 8°, WIB 92, zijn slechts van toepassing op de pensioenen, renten en vergoedingen van Belgische oorsprong.
III. VRIJGESTELDE INKOMSTEN
38/2
Art. 38, § 1, eerste lid, 1° tot 28°, WIB 92, geeft een beperkende opsomming van de toelagen, vergoedingen, pensioenen, renten en voordelen die van belasting zijn vrijgesteld.
Die vrijgestelde inkomsten worden hierna afzonderlijk behandeld.
A. KINDERBIJSLAGEN, KRAAMGELDEN EN ADOPTIEPREMIES
38/3
In art. 38, § 1, eerste lid, 1°, WIB 92, worden de hiernavolgende in de wetgeving ter zake bepaalde vergoedingen beoogd:
- de basiskinderbijslagen:
* de gewone kinderbijslag;
* de kinderbijslag voor wezen;
* de bijzondere bijslag voor kinderen geplaatst in een gezin.
- de toeslagen voor kinderen met een handicap;
- de toeslagen voor langdurig werklozen en gepensioneerden;
- de toeslagen voor langdurig zieken en arbeidsongeschikten;
- de toeslagen voor eenoudergezinnen;
- de (maandelijkse) leeftijdsbijslagen;
- de jaarlijkse leeftijdsbijslag (schoolpremie);
- de gewaarborgde gezinsbijslagen;
- de kraamgelden (geboortepremies);
- de adoptiepremies.
38/4
De vrijstelling wordt toegestaan ongeacht de hoedanigheid van de verkrijger (bezoldigde, niet-bezoldigde, bedrijfsleider, zelfstandige, enz.) of van de schuldenaar (werkgever of kas voor kinderbijslagen) van de toelagen.
Er moet evenwel worden aangestipt dat het wettelijke toelagen enz., moet betreffen. De extra-wettelijke toelagen van dezelfde aard, die een onderneming aan haar personeelsleden of bedrijfsleiders zou toekennen, moeten derhalve volledig aan de belasting worden onderworpen.
38/4.1
De wet van 04.04.2014 tot wijziging van de samengeordende wetten van 19.12.1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 05.05.2014, p. 36144) heeft één wetgevend kader voor gezinsbijslag van de werknemers en zelfstandigen ingevoerd. Ze is in werking getreden op 30.06.2014 (vóór de bevoegdheidsoverdracht aan de deelentiteiten in het kader van de zesde staatshervorming). Aangezien de personeelsleden van de openbare sector kinderbijslagen ontvangen volgens dezelfde reglementering als de werknemers kan men spreken van een eengemaakte kinderbijslagregeling voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren met daarnaast de regeling voor gewaarborgde gezinsbijslag.
De bevoegdheid voor gezinsbijslagen werd op 01.07.2014 in het kader van de zesde staatshervorming overgedragen van het federale niveau aan de deelentiteiten, dus aan de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
B. PENSIOENEN TEN LASTE VAN DE SCHATKIST TOEGEKEND AAN DE MILITAIRE EN BURGERLIJKE SLACHTOFFERS VAN DE TWEE OORLOGEN EN AAN DE SLACHTOFFERS VAN SOMMIGE FEITEN DIE ZICH HEBBEN VOORGEDAAN OP HET GRONDGEBIED VAN KONGO (LEOPOLDSTAD), VAN RWANDA EN VAN BURUNDI, OF AAN HUN RECHTVERKRIJGENDEN
38/5
Alle pensioenen of renten ten laste van de Schatkist volgens de ter zake geldende wetgeving toegekend aan de militaire en burgerlijke slachtoffers van de oorlogen 1914-1918 en 1940-1945, en aan de slachtoffers van sommige feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van Kongo (Leopoldstad), van Rwanda en van Burundi, of aan hun rechtverkrijgenden, zijn vrijgesteld van belasting (met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen).
Het betreft inzonderheid:
1° de pensioenen, uitkeringen en vergoedingen ten gevolge van invaliditeit en ten behoeve van de rechthebbenden bedoeld in de W 15.03.1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940‑1945 en hun rechthebbenden (art. 36, W 15.03.1954, BS 02.04.1954);
2° de vergoedingen, toelagen en pensioenen die kunnen worden gelijkgesteld met die bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 2°, WIB 92, en werden toegekend krachtens het statuut van de politieke gevangenen en hun rechthebbenden (art. 25 van de wetten betreffende het statuut van de politieke gevangenen samengeordend bij KB 16.10.1954, BS 11.11.1954);
3° de bijdragen die een analoog karakter hebben en die vóór 16.03.1947, bij toepassing van tijdelijke bepalingen, werden toegekend;
4° de pensioenen, uitkeringen en vergoedingen betaald aan de slachtoffers van sommige feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van Kongo (Leopoldstad), van Rwanda en van Burundi, of aan hun rechthebbenden op grond van de W 06.07.1964 – (BS 25.07.1964) en gewijzigd door de W 31.03.1965 (BS 05.05.1965) waarbij de toepassing van de wetten betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden wordt uitgebreid tot de gevolgen van sommige feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van de voormelde landen.
38/5.1
Wat betreft de in het lid, 1° hierboven, vermelde pensioenen, uitkeringen en vergoedingen wordt evenwel aangestipt dat de bedoelde pensioenen enz. een forfaitaire schadeloosstelling vormen en dat elke vergoeding waartoe hetzelfde schadelijk feit aanleiding geeft ervan wordt afgetrokken, met uitzondering van de vergoeding die het gevolg is van een contractuele verzekering (cf. art. 5, W 15.03.1954, zoals gewijzigd door art. 5, W 06.07.1964).
Wanneer een oorlogsfeit tevens een arbeidsongeval uitmaakt, heeft de getroffene derhalve geen recht op een pensioen als burgerlijk oorlogsslachtoffer, dan in de mate dat zulk pensioen de arbeidsongevallenvergoeding overtreft.
Volgens een vaste rechtspraak is de in art. 38, § 1, eerste lid, 2°, WIB 92, vermelde vrijstelling niet van toepassing op het invaliditeitspensioen of het gedeelte van het invaliditeitspensioen, dat op grond van de arbeidsongevallenwetgeving is uitgekeerd (cf. Cass., 09.03.1982, Masscheleyn, Pas. 1982, I, 809 en Gent na Cassatie, 26.04.1985, Masscheleyn, Fiscale Jurisprudentie, 86/172; Cass., 16.11.1984, Moreels Albert, Bull. 652, blz. 1545; in dezelfde zin: Gent, 28.01.1983, K.H., Fiscale Jurisprudentie, 83/173; Bergen, 05.10.1983, Boen A., Fiscale Jurisprudentie, 84/45; Brussel, 24.06.1994, D.V., Fiscale Jurisprudentie, 94/237).
Ter zake is het niet relevant of de belastingplichtige gedurende de belastbare periode een werkelijk loonverlies ingevolge die invaliditeit heeft geleden (Antwerpen, 23.01.1990, Raas Isidoor, Bull. 701, blz. 89 en Antwerpen, 23.09.1991, J. Jorissen, Bull. 722, blz. 3414).
Dezelfde regels zijn van toepassing op de vergoedingen toegekend aan de slachtoffers van de ramp te Tessenderlo op 29.04.1942 (cf. art. 2 en 3, W 13.07.1951 betreffende de herstelling van de schade veroorzaakt door de op 29.04.1942 voorgekomen ontploffing te Tessenderlo, BS 30‑31.07.1951).
38/6
Eveneens vrijgesteld zijn, ongeacht of de verkrijgers al dan niet invaliden zijn
1° de frontstreeprente toegekend aan de strijders en aan de verpleegsters van de oorlog 1914-1918 of, in geval van overlijden der gerechtigden, aan hun erfgenamen (weduwe of kinderen beneden 18 jaar);
2° de gevangenschapsstreeprente toegekend aan de krijgsgevangenen van de oorlog 1914-1918 of, in geval van overlijden der gerechtigden, aan hun erfgenamen (weduwe of kinderen beneden 18 jaar);
3° de strijdersrente toegekend aan de strijders, de agenten en helpers van de inlichtings- en actiediensten, de politieke gevangenen en de weerstanders van de oorlog 1940-1945 en aan de strijders van het Expeditiekorps van Korea;
4° de gevangenschapsrente toegekend aan de krijgsgevangenen en aan de politieke gevangenen van de oorlog 1940-1945;
5° de lijfrenten betaald ter uitvoering van de W 05.07.1971 (BS 07.08.1971), aan de zeevissers die tijdens de oorlog 1914-1918 vanuit Britse, Franse of Belgische havens en tijdens de oorlog 1940-1945 vanuit Britse havens de zeevisserij hebben beoefend.
38/6.1
Bijzondere gevallen
Duitse oorlogspensioenen
De in art. 38, § 1, eerste lid, 2°, WIB 92, bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op de Duitse oorlogspensioenen die worden betaald of toegekend aan inwoners van België.
Het uit Duitsland afkomstige oorlogspensioen is in principe belastbaar in Duitsland maar wordt in bepaalde gevallen vrijgesteld (zie http://financien.belgium.be – Home > Particulieren > Belastingvoordelen).
Deze oorlogspensioenen zijn in België vrijgesteld met progressievoorbehoud (zie ook commentaar op art. 155, WIB 92).
Het gaat om:
- pensioenen die door Duitsland worden toegekend aan 'slachtoffers van de nationaal-socialistische vervolging' zoals bedoeld in § 1 van de 'Bundesentschädigungsgesetz' (BEG) of aan hun rechthebbenden;
- pensioenen en renten die worden toegekend aan personen die in België een statuut van nationale erkentelijkheid hebben gekregen of aan hun rechthebbenden, d.w.z.:
* de door België erkende gedeporteerden in de zin van de wet van 07.07.1953;
* de verplicht ingelijfden in de Wehrmacht die erkend zijn overeenkomstig de wet van 21.11.1974 (uit de Oostkantons afkomstige personen die verplicht ingelijfd werden in het Duitse leger);
* de politieke gevangenen, de krijgsgevangenen, de Joodse gedeporteerden of andere personen die een statuut van nationale erkentelijkheid hebben en een uit Duitsland afkomstig pensioen of rente ontvangen.
Alleen de renten, pensioenen of vergoedingen die verband houden met de gebeurtenissen van de oorlog 1940-1945 kunnen de vrijstelling genieten. De Duitse pensioenen die betaald worden voor een vroegere beroepswerkzaamheid die vóór of na de oorlog in Duitsland werd uitgeoefend, vallen niet onder deze maatregel.
Nederlandse oorlogspensioenen
Aldus is de in art. 38, § 1, eerste lid, 2°, WIB 92, bedoelde vrijstelling niet van toepassing op de Nederlandse verzetspensioenen betaald of toegekend aan inwoners van België (cf. PV nr. 667, 05.12.1990, Volksv. Candries, Bull. 708, blz. 2083; zie ook Gent, 10.01.1986, E.L., Bull. 661, blz. 1002). Deze verzetspensioenen van Nederlandse oorsprong zijn belastbaar in België.
Franse oorlogspensioenen
Ingevolge een regeling tussen de Franse en de Belgische regering, werd nochtans beslist dat, onder voorbehoud van wederkerigheid, de in Frankrijk aan de oorlogsinvaliden en -verminkten verleende fiscale voordelen zowel op de aldaar verblijvende Belgen als op de Fransen van toepassing zijn. Omgekeerd, moeten pensioenen verleend aan de in België gevestigde Franse oorlogsinvaliden en -verminkten of aan hun weduwen en rechtverkrijgenden, de vrijstelling van de PB verkrijgen.
C. DOTATIE TOEGEKEND AAN DE MILITAIREN DIE TIJDENS DE OORLOG 1940-1945 IN DE BELGISCHE STRIJDKRACHTEN IN GROOT‑BRITTANNIE HEBBEN GEDIEND
38/7
De dotatie die op basis van de W 21.06.1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend, is vrijgesteld van belasting (art. 38, § 1, eerste lid, 3°, WIB 92).
D. TEGEMOETKOMINGEN TEN LASTE VAN DE SCHATKIST TOEGEKEND AAN MINDERVALIDEN OF GEHANDICAPTEN
38/8
De tegemoetkomingen die ten laste van de Schatkist worden toegekend aan mindervaliden of gehandicapten ter uitvoering van de wetgeving betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan mindervaliden of gehandicapten, zijn volledig vrijgesteld van PB (art. 38, § 1, eerste lid, 4°, WIB 92).
Aldus zijn vrijgesteld:
1° de vergoedingen toegekend door de W 27.06.1969.
De wet van 27.06.1969 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap werd opgeheven (art. 28, W 27.02.1987, BS 01.04.1987), maar blijft evenwel in bepaalde gevallen van toepassing voor de personen met een handicap waaraan een tegemoetkoming is toegekend die vóór 01.01.1975 is ingegaan.
Het betreft:
- de gewone tegemoetkoming die bestaat uit een basisbedrag (gelijk aan het bestaansminimum) en een verhoging voor handicap;
- de bijzondere tegemoetkoming die eveneens bestaat uit een basisbedrag en een verhoging maar die aan andere categorieën gehandicapten wordt toegekend;
- de aanvullende tegemoetkoming die de gewone of de bijzondere tegemoetkoming vervangt wanneer de gehandicapte de pensioenleeftijd bereikt. Het bedrag ervan is gelijk aan het bedrag van de gewone of bijzondere tegemoetkoming die de gehandicapte genoot, maar wordt verminderd met het pensioen of het gewaarborgd inkomen;
- de tegemoetkoming voor hulp van derden;
- de tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen aan bejaarden.
2° de vergoedingen toegekend door de W 27.02.1987 (BS 01.04.1987).
Het betreft:
- de inkomensvervangende tegemoetkoming die bestemd is voor gehandicapten die geen voldoende inkomsten uit arbeid kunnen verwerven en evenmin over voldoende andere inkomsten beschikken. Zij wordt toegekend aan gehandicapten van ten minste eenentwintig jaar en ten hoogste vijfenzestig jaar, van wie is vastgesteld dat hun lichamelijke of psychische toestand hun verdienvermogen tot één derde of minder heeft verminderd van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen;
- de integratietegemoetkoming die in de plaats komt van de verhoging van de gewone, de bijzondere en de aanvullende tegemoetkoming en van de tegemoetkoming voor hulp van derden. Zij wordt toegekend aan gehandicapten van ten minste eenentwintig jaar en ten hoogste vijfenzestig jaar van wie het gebrek aan of de vermindering van de zelfredzaamheid is vastgesteld;
- de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden die wordt toegekend aan bejaarde gehandicapten van ten minste vijfenzestig jaar van wie het gebrek aan of de vermindering van de zelfredzaamheid is vastgesteld en die geen inkomensvervangende tegemoetkoming of geen integratietegemoetkoming verkrijgen (het recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming en een integratietegemoetkoming vervalt niet op de leeftijd van vijfenzestig jaar).
E. WETTELIJKE TOELAGEN VOOR GENEESKUNDIGE VERZORGING EN VOOR BEGRAFENISKOSTEN
38/9
Die toelagen vertegenwoordigen ofwel de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van geneeskundige verzorging (medische, heelkundige, apothekers- en hospitalisatiekosten, kosten voor gezondheidskuren, herstellingsoorden enz.), ofwel een (forfaitaire) vergoeding voor begrafeniskosten.
Ze worden toegekend:
- door de ziekenfondsen aan de verplicht aan de sociale zekerheid onderworpen arbeiders (werknemers of zelfstandigen) of aan hun rechtverkrijgenden;
- door de 'wetsverzekeraars' (verzekeringsmaatschappijen erkend voor de verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen of ongevallen op de weg van en naar het werk) of door het 'Fonds voor arbeidsongevallen' (FAO) aan de slachtoffers van arbeidsongevallen of ongevallen op de weg van en naar het werk, of aan hun rechtverkrijgenden;
- door het 'Fonds voor de Beroepsziekten' (FBZ) aan de slachtoffers van beroepsziekten of aan hun rechtverkrijgenden.
Voornoemde toelagen zijn door art. 38, § 1, eerste lid, 5°, WIB 92, vrijgesteld.
F. TOELAGEN VOOR GENEESKUNDIGE VERZORGING EN VOOR BEGRAFENISKOSTEN TOEGEKEND DOOR ERKENDE ZIEKENFONDSEN EN LANDSBONDEN VAN ZIEKENFONDSEN IN HET KADER VAN DE VRIJE ZIEKENFONDSVERZEKERING
38/10
Die toelagen, vrijgesteld door art. 38, § 1, eerste lid, 6°, WIB 92, zijn van dezelfde aard als die bedoeld in 38/9 hierboven.
Ze worden toegekend door de ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de W 06.08.1990, (BS 28.09.1990) ofwel aan werknemers ('verplicht verzekerden') die bij deze instellingen een vrije verzekering hebben afgesloten met het oog op het verwerven van aanvullende waarborgen bij de verplichte verzekering, ofwel aan personen ('vrij verzekerden') die, niet onderworpen aan een verplicht stelsel van sociale zekerheid, vrijwillig stortingen doen bij een dergelijk ziekenfonds.
G. VERGOEDING VOOR BEGRAFENISKOSTEN DOOR DE STAAT, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN TOEGEKEND AAN DE RECHTVERKRIJGENDEN VAN ZIJN (HUN) PERSONEELSLEDEN OF OUD-PERSONEELSLEDEN
38/11
Die vergoeding is vrijgesteld door art. 38, § 1, eerste lid, 7°, WIB 92.
De vrijstelling geldt alleen voor de vergoedingen die door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten worden toegekend.
Een begrafenisvergoeding toegekend door een werkgever, andere dan de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, is belastbaar. Ze kan evenwel, onder bepaalde voorwaarden en voor zover ze geen belastbaar inkomen vervangt, beschouwd worden als een vrijgesteld sociaal voordeel op basis van art. 38, § 1, eerste lid, 11°, b, WIB 92 (zie Com.IB 92 31/29, 38/27 en circ. 26/2015 nr. Ci.701.147 d.d. 11.06.2015).
H. VERGOEDINGEN VERKREGEN TER UITVOERING VAN EEN INDIVIDUEEL VERZEKERINGSCONTRACT TEGEN LICHAMELIJKE ONGEVALLEN
38/12
De vrijstelling van deze vergoedingen is verworven.
De prestaties verbonden aan een verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen die de vergoeding van een ongeval dekken zijn vrijgesteld, ongeacht de private of professionele omstandigheden waarin het zich voordoet of de private of professionele gevolgen ervan (art. 38, § 1, eerste lid, 8°, WIB 92).
De vergoedingen uitgekeerd ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract 'gewaarborgd inkomen - onvrijwillig verlies van betrekking', maken een vervangingsinkomen uit en zijn niet vrijgesteld (GwH. 26.11.2015, in zake T.B. en S.B.).
I. VERGOEDINGEN TOEGEKEND ALS TERUGBETALING VAN REISKOSTEN VAN DE WOONPLAATS NAAR DE PLAATS VAN TEWERKSTELLING
1. Algemeen
38/13
De sociale vrijstelling bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 9°, WIB 92, is van toepassing vanaf aj. 2002 behalve voor wat betreft het bedrag van 250 euro voorzien in art. 38, § 1, eerste lid, 9°, c, dat van toepassing is sinds aj. 2010 (voorheen 125 euro).
De vergoedingen die een werkgever aan zijn personeelsleden betaalt of toekent als terugbetaling van de reiskosten (met het openbaar gemeenschappelijk vervoer, het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer of met een ander vervoermiddel) van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en terug, zijn belastbare bezoldigingen op grond van art. 31, tweede lid, 1°, WIB 92.
Ze kunnen echter onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde grenzen vrijgesteld worden.
Het moet gaan om vergoedingen die de werkgever aan zijn werknemers bovenop de bezoldigingen toekent als terugbetaling van hun persoonlijke reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling.
Het is zonder belang of die vergoedingen vrijwillig, verplicht, wettelijk, extra-wettelijk, reglementair of anderszins worden toegekend.
Het is ook niet vereist dat zij specifiek betrekking hebben op één of andere vervoerswijze. De vergoedingen die globaal en zonder onderscheid betrekking hebben op diverse vervoerswijzen, voor de verplaatsing van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling, komen eveneens in aanmerking voor de vrijstelling.
Het speelt geen rol of het een betaling dan wel een terugbetaling betreft.
Er wordt een onderscheid gemaakt naargelang de werknemer gebruik maakt van:
a) het openbaar gemeenschappelijk vervoer;
b) het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer;
c) een andere vervoerswijze.
Het onderscheid dat wordt gemaakt, betreft de wijze waarop het vervoer gebeurt (openbaar gemeenschappelijk vervoer, georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, andere vorm van vervoer) en niet het gebruikte vervoermiddel (bus, autocar, minibus, personenauto, enz.).
Wanneer een werknemer zijn verplaatsing van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling op verschillende wijzen doet, moet de vrijgestelde vergoeding worden vastgesteld per gebruikte vervoerswijze en mogen de verschillende vrijstellingen worden samengevoegd.
Deze vrijstelling betreft enkel werknemers (d.w.z. belastingplichtigen die in art. 30, 1° en 31, WIB 92, bedoelde bezoldigingen verkrijgen). Ze is derhalve niet van toepassing op bedrijfsleiders.
Ze wordt alleen nog toegekend aan de werknemers wiens beroepskosten forfaitair worden bepaald (art. 51, WIB 92). Indien de aftrek van de werkelijke beroepskosten is toegepast, kunnen de vergoedingen die de werknemer van zijn werkgever verkrijgt voor zijn verplaatsingen van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling niet van belasting worden vrijgesteld.
2. Openbaar gemeenschappelijk vervoer
38/14
De vergoeding die door de werkgever wordt toegekend als betaling of als terugbetaling van de kosten voor verplaatsingen van de werknemer met het openbaar gemeenschappelijk vervoer is volledig vrijgesteld.
Zowel de bedragen die de werkgever rechtstreeks aan een maatschappij voor openbaar vervoer betaalt (derde betalerssysteem) als aan de werknemer betaalt als terugbetaling van kosten die hij werkelijk heeft gedragen (al dan niet regelmatig abonnement, meerrittenkaarten, losse tickets, enz.) komen in aanmerking.
Onder openbaar gemeenschappelijk vervoer wordt voornamelijk verstaan het vervoer met de trein, tram, bus, metro en elk ander vervoermiddel dat wordt ingezet door de openbare vervoermaatschappijen, zoals de NMBS, TEC, DE LIJN, MIVB ten bate van het publiek.
Het is niet nodig:
- dat de werknemer een regelmatig abonnement bij een maatschappij voor openbaar gemeenschappelijk vervoer heeft;
- dat hij het openbaar gemeenschappelijk vervoer regelmatig gebruikt;
- dat de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling volledig of hoofdzakelijk gebeurt met het openbaar gemeenschappelijk vervoer.
De terugbetaling van de kosten voor de aanmaak van de moederkaart, nodig voor de aanvraag van een treinabonnement, worden eveneens aangemerkt als terugbetaling van reiskosten in het kader van het woon-werkverkeer afgelegd met het openbaar gemeenschappelijk vervoer.
De terugbetaling van een supplement eerste klasse bij een abonnement op het openbaar gemeenschappelijk vervoer kan eveneens worden vrijgesteld aangezien de tussenkomst van de werkgever in het woon-werkverkeer betrekking heeft op het gebruik van het openbaar gemeenschappelijk vervoer (art. 38, § 1, eerste lid, 9°, a, WIB 92).
Het jaar waarin het abonnement door de werknemer wordt verlengd, is bepalend voor de belastbaarheid van de door de werkgever betaalde bijdragen in de reiskosten en voor het vermelden ervan op de loonfiche 281.10. Indien in eenzelfde kalenderjaar 2 abonnementen worden verlengd, dient de bijdrage van de werkgever niet te worden opgesplitst over de loonfiches van de twee verschillende belastbare tijdperken.
Voor belastingplichtigen die hun woon-werkverplaatsingen gedeeltelijk afleggen met het openbaar gemeenschappelijk vervoer en hun fiets meenemen op het openbaar gemeenschappelijk vervoer om daarmee een ander gedeelte van hun woon-werkverplaatsingen af te leggen, wordt de vergoeding die ze hiervoor krijgen van de werkgever als betaling of terugbetaling van de kosten voor die verplaatsingen, volledig vrijgesteld, mits hun beroepskosten forfaitair worden bepaald. De terugbetaling van de kosten om de fiets mee te nemen, is dus eveneens volledig vrijgesteld (PV nr. 593, 17.12.2012, Wouters, Vr. en Antw., Kamer, 2012-2013, nr. 090, blz.60-62).
Het feit dat de verplaatsingen met een ander vervoermiddel worden afgelegd omdat de plaats van tewerkstelling niet of slechts moeilijk bereikbaar is met het openbaar vervoer, te ver van het openbaar vervoer is gelegen of - in functie van de door de werkgever opgelegde arbeidsregeling - niet met het openbaar vervoer te bereiken is, doet geen afbreuk aan de principiële belastbaarheid van die vergoedingen. De woon-werkverplaatsing wordt in dit geval niet aangemerkt als afgelegd met het openbaar gemeenschappelijk vervoer.
De omstandigheid dat een belastingplichtige geen gebruik maakt van het openbaar gemeenschappelijk vervoer omdat dit voor hem fysisch onmogelijk is wegens een handicap en een vergoeding ontvangt voor het gebruik van een persoonlijk vervoermiddel belet evenmin de principiële belastbaarheid van deze vergoedingen. Dit woon-werkverkeer wordt evenmin aangemerkt als afgelegd met het openbaar gemeenschappelijk vervoer.
3. Georganiseerd gemeenschappelijk vervoer
38/15
Voor alle duidelijkheid
Wat de verplaatsingen van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling betreft, onderscheiden we:
- de vergoedingen betaald of terugbetaald voor het gebruik van het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, die vrijgesteld kunnen worden onder de voorwaarden en binnen de grenzen van art. 38, § 1, eerste lid, 9°, b, WIB 92);
- het voordeel dat volgt uit het gebruik door de werknemer van het gemeenschappelijk vervoer dat de werkgever eventueel door tussenkomst van een maatschappij voor personenvervoer, kosteloos of beneden kostprijs organiseert, dat als een sociaal voordeel van PB is vrijgesteld overeenkomstig art. 38, § 1, eerste lid, 11°, WIB 92);
- het voordeel dat volgt uit het gebruik van een door de werkgever aan de werknemer kosteloos of tegen voordelige voorwaarden ter beschikking gesteld voertuig (bedrijfsvoertuig), dat in principe aangemerkt wordt als een belastbaar voordeel van alle aard overeenkomstig art. 30, WIB 92.
Voor meer informatie wordt verwezen naar circ. nr. Ci.RH.241/550.265 (AOIF 20/2002) d.d. 18.07.2002; Ci.RH.241/550.265 (AOIF 20/2002) d.d. 13.12.2002; Ci.RH.241/555.223 (AOIF 19/2004) d.d. 08.04.2004; Ci.RH.241/590.395 (AOIF 5/2008) d.d. 21.02.2008 en circulaire AAFisc nr. 19/2015 (nr. Ci.RH.241/630.298) d.d. 18.05.2015 en PV nr. 357, 10.04.2013, V. Wouters, Vragen en Antwoorden, Kamer, 2010-2014, nr. 130, p. 530.
De 2 bijlagen van de circ. Ci.RH.241/620.842 (AAFisc nr. 9/2013) d.d. 25.02.2013 geven een schematisch overzicht van het toepasselijke taxatiestelsel bij carpooling ten name van de werknemer-chauffeur (bijlage 1) en de werknemer-passagier (bijlage 2) als het woon-werktraject wordt afgelegd met een eigen wagen of met een bedrijfswagen, al dan niet in het kader van het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer (zie ook PV nr. 357, Wouters, Vr. en Antw., Kamer, 2012-2013, 53 130, blz. 530-537).
Gemeenschappelijk vervoer
Het gaat om het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden met elk voertuig dat geschikt is voor het vervoer van minimum 2 personen zoals inzonderheid een autocar, autobus, minibus, bedrijfsvoertuig (bestelwagen, jeep, pick-up, …) personenauto, auto voor dubbel gebruik, motorfiets, enz. dat door de werkgever of een groep van werkgevers wordt georganiseerd, eventueel door tussenkomst van een maatschappij voor personenvervoer.
De gebruikte voertuigen kunnen eigendom zijn van de onderneming of van een groep van ondernemingen of door de bedoelde ondernemingen zijn gehuurd of geleased, enz., of nog toebehoren aan een werknemer of zelfs aan een derde.
Georganiseerd
Het gemeenschappelijk vervoer moet ofwel door de werkgever ofwel door een groep van werkgevers worden georganiseerd. Dit betekent dat de werkgever de regels en de modaliteiten voor het gebruik van het gemeenschappelijk vervoer vastlegt en bovendien toeziet op het gebruik ervan door de werknemers. Bovendien moeten de regels voor het gebruik van het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, evenals de voorwaarden van de vergoedingen, opgenomen zijn in een collectieve overeenkomst of in individuele overeenkomsten die zijn gesloten tussen de werkgever of de groep van werkgevers en elke werknemer.
De werkgever of de groep van werkgevers kunnen een beroep doen op een maatschappij voor personenvervoer die de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling of een gedeelte van deze verplaatsingen (bv. tussen het station en de onderneming) organiseert.
Indien het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer gebeurt met een bedrijfswagen die door de werkgever ter beschikking wordt gesteld, mag deze door de werknemer-chauffeur niet voor eigenlijke privéverplaatsingen worden gebruikt.
Carpooling
Carpooling waarbij enkele personen tezamen in één en dezelfde personenauto het traject tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling afleggen, wordt hier ook bedoeld. Carpooling wordt uitsluitend als georganiseerd gemeenschappelijk vervoer aangemerkt, voor zover het traject door tenminste 2 werknemers wordt afgelegd.
Het traject dat een werknemer alleen aflegt, wordt beschouwd als een verplaatsing met ander vervoer.
Het aandeel carpooling (waarbij enkele personen tezamen in één en dezelfde personenauto het traject tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling afleggen) in het totale traject woonplaats- vaste plaats van tewerkstelling, moet essentieel zijn. Concreet betekent dit dat het aandeel carpooling voor de werknemer-chauffeur minstens 80 % moet bedragen in het totale traject woonplaats-vaste plaats van tewerkstelling.
Het aandeel carpooling van 80 % voor de werknemer-chauffeur wordt berekend door het traject carpooling (het traject waarbij enkele personen samen in één en dezelfde personenauto het traject tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling afleggen) te vergelijken met het normale woon-werktraject van de werknemer-chauffeur (het traject dat hij zou afleggen indien hij geen collega(’s) zou oppikken.
Grenzen
De vergoeding die door de werkgever is betaald, is bij de werknemer vrijgesteld voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor de afstand afgelegd met dat gemeenschappelijk vervoer.
Het gaat om de normale afstand over de weg tussen de vertrekplaats en de bestemming van de werknemer.
Om de prijs van een treinabonnement eerste klasse vast te stellen, wordt rekening gehouden met het voordeligste tarief voor de belastingplichtige; dit is het tarief vastgesteld voor de weektreinkaarten eerste klasse. De NMBS publiceert jaarlijks haar vervoersvoorwaarden, met haar tarieven toepasselijk vanaf 1 februari. Dit tarief is vastgesteld in functie van de afstand in km van een enkel traject (doorgaans enkele reis genoemd). Het is het tarief dat geldt vanaf 1 februari van het jaar dat in aanmerking wordt genomen om de grens vast te stellen die van toepassing is op de totale vergoeding met betrekking tot dat jaar.
Dit tarief wordt gepubliceerd op de officiële website van de NMBS http://www.belgianrail.be > Klantendienst > Vervoersvoorwaarden > Raadpleeg onze Vervoersvoorwaarden (inclusief onze Tarieven), editie van 01.02.2016 (PDF - 4 Mb), of > Raadpleeg onze vorige versies van de Vervoersvoorwaarden.
Het aantal treinkaarten waarmee in een jaar rekening wordt gehouden, wordt bepaald door het aantal dagen dat men gebruik heeft gemaakt van het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer te delen door 5 (dat cijfer komt overeen met een week van 5 werkdagen) en dit ongeacht het stelsel van de werktijden.
Dit is onder meer het geval als het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer gebeurt met de eigen wagen van de werknemer-chauffeur. Mits naleving van de voorwaarden, is de door de werkgever betaalde vergoeding voor georganiseerd gemeenschappelijk vervoer bij de werknemer-chauffeur en bij de werknemer-passagier vrijgesteld voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klas voor die afstand.
De door de werkgever aan de chauffeur betaalde vergoeding voor de individuele woon-werkverplaatsing is vrijgesteld voor een bedrag van maximum 250 euro (aj. 2015: 380 euro).
De verplaatsing die het normale traject overschrijdt ten gevolge van een omweg om een werknemer-passagier op te halen is een dienstverplaatsing. De vergoeding daarvan is een niet-belastbare terugbetaling van kosten eigen aan de werkgever (PV nr. 1494, 07.12.2006, Pieters, Vr. en Antw., Kamer, 2006-2007, nr. 163, blz. 31824-31828) .
Als het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer gebeurt met een voertuig dat de werkgever kosteloos of tegen voordelige voorwaarden ter beschikking van de werknemers heeft gesteld (bedrijfswagen) en mits naleving van de voorwaarden, moet het voordeel dat daaruit voortvloeit, zowel bij de chauffeur als bij de passagier, worden vrijgesteld als een sociaal voordeel (art. 38, § 1, eerste lid, 11°, WIB 92).
Indien de voorwaarden voor het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer niet vervuld zijn bij de werknemer-chauffeur is het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik ervan belastbaar als voordeel van alle aard als bedoeld in art. 36, § 2, WIB 92.
Voor de opmaak van de loonfiche 281.10 wordt verwezen naar het 'Bericht aan de werkgevers en aan andere schuldenaars van aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen inkomsten'.
4. Ander vervoerswijzen
38/16
Alle andere vervoerswijzen zonder uitzondering, dan het openbaar gemeenschappelijk vervoer en het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, worden hier bedoeld.
Ook de woon-werkverplaatsingen die te voet worden afgelegd, worden hierbij beoogd.
Het maximumbedrag van de vrijstelling bedraagt 250 euro (aj. 2015: 380 euro). Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig art. 178, WIB 92.
5. Verplaatsingen woonplaats – plaats van tewerkstelling
38/17
Elke verplaatsing heen en terug waarbij de werknemer zich van zijn woonplaats naar de plaats van tewerkstelling begeeft om er zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen wordt als woon-werkverkeer aangemerkt.
Het traject dat daarvoor in aanmerking komt, is niet noodzakelijk het kortste, maar datgene dat gelet op de afstand, de verkeersdrukte, de aard van de weg en de duur van de verplaatsingen als normaal kan worden beschouwd.
De vaste plaats van tewerkstelling is de plaats van tewerkstelling waar een bestendige activiteit wordt uitgeoefend, zelfs indien zij van korte duur is, en dit in tegenstelling tot de plaatsen van tewerkstelling die worden bezocht in het kader van een rondreizende activiteit zoals bijvoorbeeld die van handelsvertegenwoordigers, enz.
6. Grenzen
38/18
De vrijstelling is beperkt tot het werkelijk betaalde bedrag.
De vrijstelling wordt slechts éénmaal per jaar verleend. Aldus heeft een werknemer die tijdens een bepaald jaar van zijn werkgever vergoedingen ontvangt als terugbetaling van de reiskosten van zijn woonplaats naar zijn plaats van tewerkstelling die op meerdere jaren betrekking hebben (bv. ingevolge een vonnis), voor het jaar van de betaling van die vergoedingen slechts recht op een eenmalige vrijstelling.
7. Combinatie van verschillende vervoerswijzen
38/18.1
De verschillende vrijstellingen voor woon-werkverplaatsingen die afhangen van de vervoerswijzen ten name van de werknemer mogen worden samengevoegd (bv. met de wagen van de woonplaats naar het station, treinrit en georganiseerd gemeenschappelijk vervoer voor het traject van het station naar het bedrijf).
Wanneer de werkgever aan zijn werknemer een vergoeding toekent die globaal en zonder onderscheid betrekking heeft op de verplaatsingen van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling, dient eerst de vrijstelling ten belope van het maximumbedrag van 250 euro ( aj. 2015: 380 euro) te worden toegepast en daarna de vrijstelling tot het bedrag van de kosten voor openbaar gemeenschappelijk vervoer. Het nog niet vrijgesteld saldo wordt geacht betrekking te hebben op het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer en wordt vrijgesteld in de mate dat dit het bedrag van een treinabonnement eerste klasse niet overschrijdt.
Speciaal geval waarbij de werkgever een bedrijfswagen en 'railease' tickets ter beschikking stelt van zijn werknemers.
De betaling van railease-tickets door de werkgever moet, in de mate dat die tickets door de werknemer worden gebruikt voor zijn woon-werkverplaatsing, worden aangemerkt als een vergoeding toegekend door de werkgever als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling in de zin van art. 38, § 1, eerste lid, 9°, a, WIB 92. Mits de werknemer de toepassing van de werkelijke beroepskosten niet vraagt, is deze vergoeding van railease-tickets voor het volledige bedrag vrijgesteld van belasting en is het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit het persoonlijk gebruik van de bedrijfswagen ten belope van maximum 250 euro (aj. 2015: 380 euro) vrijgesteld van belasting (artikel 38, § 1, eerste lid, 9°, c) WIB 92; PV nr. 593, 17.10.2012, Wouters, Vr. en Antw., Kamer, 2012-2013, nr. 090, blz. 60-62).
Speciaal geval waarbij de werknemer de woon-werkverplaatsingen deels met het openbaar vervoer en deels met een bedrijfswagen aflegt.
De werkgever kan naast de terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen, een vergoeding toekennen als betaling (via derde-betalerssysteem) of terugbetaling van de reiskosten voor het woon-werkverkeer afgelegd met het openbaar vervoer. Deze vergoeding die bovenop de bezoldigingen wordt toegekend en die dient als betaling van een abonnement op het openbaar gemeenschappelijk vervoer in het kader van het resterende traject van het woon-werkverkeer wordt volledig vrijgesteld (art. 38, § 1, eerste lid, 9°, a, WIB 92).
Als de werkgever daarnaast kosteloos een bedrijfswagen ter beschikking stelt van de werknemer die er een deel van het woon-werktraject mee aflegt, dan is het belastbare voordeel dat daaruit voortvloeit voor maximaal 250 euro ( aj. 2015: 380 euro) vrijgesteld (art. 38, § 1, eerste lid, 9°, c, WIB 92; PV nr. 214, 19.01.2009, Terwingen, Vr. en Antw., Kamer, 2008-2009, nr. 053, blz.116-118).
Aldus zijn alle reiskosten met betrekking tot de woon-werkverplaatsingen ten laste genomen.
Als er nog een vergoeding bovenop voormelde wordt betaald of toegekend, is dit geen tussenkomst in de reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling (PV nr. 583, 13.07.2009, Bogaert, Vr. en Antw., Kamer, 2008-2009, nr. 072, blz. 83-84).
8. Samenvattende tabel van de vrijstellingen art. 38, § 1, eerste lid, 9°, WIB 92
38/19
Vervoerswijze | Beroepskosten | Maximum vrijstelling van |
a) openbaar gemeenschappelijk vervoer | werkelijke beroepskosten wettelijk forfait | nihil volledige bijdrage van de werkgever in de kosten |
b) georganiseerd gemeenschappelijk vervoer | Werkelijke beroepskosten wettelijk forfait | nihil prijs van een treinabonnement eerste klasse voor dezelfde afstand |
c) andere vervoerswijze | werkelijke beroepskosten wettelijk forfait | Nihil 250 euro ( aj. 2015: 380 euro) |
9. Toepassingsgevallen
38/19.1
Voorbeeld 1
Een werknemer legt gedurende het hele jaar 2014 hetzelfde traject af tussen zijn woonplaats en zijn plaats van tewerkstelling. Hij doet die verplaatsing gedurende 220 dagen per jaar.
Het traject is als volgt opgesplitst:
- met de eigen wagen van de woonplaats naar het station;
- met de trein van het station naar een verzamelplaats;
- met het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer van de verzamelplaats naar de plaats van tewerkstelling (20 km).
De werkgever betaalt hem het treinabonnement volledig terug ten belope van 700 euro en kent hem een vergoeding van 350 euro toe als terugbetaling van zijn reële verplaatsingskosten met de wagen, alsmede een vergoeding van 1.500 euro voor het gebruik van het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer (afgekort GGV).
De treinkaart eerste klasse voor een week voor een afstand van 20 km kost 35,50 euro op 01.02.2014.
De werknemer vraagt de aftrek van zijn werkelijke beroepskosten niet.
Fiscale behandeling
- traject woonplaats – station
vrijgesteld: 350 euro
belastbaar: 0 euro
- traject met de trein
vrijgesteld: 700 euro
belastbaar: 0 euro
- traject met GGV
(aantal dagen / 5 ) 220 = 44 weken
grens : 35,50 EUR x 44 = 1.562 euro
vrijgesteld: 1.500 euro
belastbaar: 0 euro
Voorbeeld 2
Zelfde gegevens als in voorbeeld 1, behalve dat de werkgever aan zijn werknemer een globale vergoeding van 2.200 euro, zonder uitsplitsing volgens vervoerswijze voor zijn woon-werkverplaatsingen toekent.
Fiscale behandeling
Het bedrag van 2.200 euro wordt eerst verminderd met 380 euro voor de kosten die betrekking hebben op het traject woonplaats-station en vervolgens met 700 euro voor het treinabonnement.
Het saldo, 1.120 euro, wordt geacht betrekking te hebben op het traject met GGV.
grens: 1.562 euro
vrijgesteld: 1.120 euro
belastbaar: 0 euro
Voorbeeld 3
Een werknemer gebruikt gedurende het hele jaar 2014 het GGV voor zijn woon-werkverplaatsingen. De werknemer verhuist in de loop van het jaar.
- van 01.01.2014 tot 31.12.2014 werkt hij in Brussel;
- van 01.01.2014 tot 31.05.2014 woont hij in Luik en gebruikt het GGV gedurende 100 dagen voor een afstand van 200 km (100 km x 2); hij ontvangt hiervoor een vergoeding van 2.500 euro;
- vanaf 01.06.2014 tot 31.12.2014 woont hij in Namen en gebruikt het GGV gedurende 80 dagen voor een afstand van 120 km (60 km x 2); hij ontvangt hiervoor een vergoeding van 1.500 euro.
De werknemer vraagt de aftrek van zijn werkelijke beroepskosten niet.
Fiscale behandeling
- Vergoeding voor de periode van 01.01.2014 tot 31.05.2014
De treinkaart eerste klasse voor een week voor een afstand van 100 km kost 98,00 euro op 01.02.2014.
(Aantal dagen / 5 ) 100 = 20 weken
grens: 98 euro x 20 = 1.960 euro
belastbaar: 2.500 euro – 1.960 euro = 540 euro
- Vergoeding voor de periode van 01.06.2014 tot 31.12.2014
De treinkaart eerste klasse voor een week voor een afstand van 60 km kost 72 euro op 01.02.2014.
(Aantal dagen / 5 ) 80 = 16 weken
grens: 72 euro x 16 = 1.152 euro
belastbaar: 1.500 euro – 1.152 euro = 348 euro
Voorbeeld 4
Een werkgever kent aan de werknemer een forfaitaire bijdrage in de reiskosten voor het woon-werkverkeer toe van 2.000 euro en hij vermeldt het volledige bedrag in rubriek c) 'Ander vervoermiddel' van de fiche 281.10 (inkomsten 2014).
Deze werknemer gaat te voet naar het station en maakt vervolgens gebruik van het openbaar gemeenschappelijk vervoer om naar zijn plaats van tewerkstelling te gaan. Uit het attest van de NMBS blijkt dat hij 1.200 euro heeft betaald voor zijn abonnement op het openbaar gemeenschappelijk vervoer.
De beroepskosten worden forfaitair bepaald.
Fiscale behandeling
Het bedrag van 2.000 euro wordt eerst verminderd met 380 euro voor de kosten die betrekking hebben op het traject woonplaats-station (verplaatsingen te voet) en vervolgens met 1.200 euro voor het treinabonnement.
De bijdrage in de reiskosten van 2.000 euro wordt vermeld onder de code 1254/2254 van de aangifte in de personenbelasting.
Deze bijdrage kan voor een bedrag van 1.580 euro (1.200 + 380) worden vrijgesteld en wordt vermeld onder de code 1255/2255 van de aangifte.
Het saldo (420 euro) vormt een belastbare bezoldiging.
10. Onverenigbaarheid met de vrijstelling van de kilometervergoeding voor verplaatsingen met de fiets
38/19.2
De vrijstelling van de vergoedingen toegekend als terugbetaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling als bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 9°, WIB 92, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan, niet worden gecumuleerd met de vrijstelling van de specifieke kilometervergoeding van 0,15 euro (bedrag te indexeren) toegekend voor de verplaatsingen met de fiets tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 14°, WIB 92 (zie 38/33.4 tot 33.6).
Deze vrijstellingen kunnen wel worden gecumuleerd als de werknemer zijn woon-werkverkeer alternerend met de trein en met de fiets aflegt, bijvoorbeeld wanneer de weersomstandigheden het toelaten.
De vrijgestelde fietsvergoeding en de vrijstelling(en) van artikel 38, § 1, eerste lid, 9°, WIB 92, kunnen eveneens gecumuleerd worden als de belastingplichtige zijn fietsverplaatsingen vervolledigt met verplaatsingen die worden afgelegd met het openbaar gemeenschappelijk vervoer of met het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer (PV nr. 128, 17.12.2009, Van der Maelen, Vr. en Antw., Kamer, 52 092, blz. 50).
11. Vergoedingen tot dekking van exceptionele verplaatsingskosten
38/20
De vergoedingen tot dekking van exceptionele verplaatsingskosten, die voor sommige werklieden voortvloeien uit de veranderlijkheid van hun operatiecentrum of van de zetel van hun werk, zijn vergoedingen verleend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever en zijn door dit feit van de belastbare bezoldigingen uitgesloten (zie de commentaar op art. 31, WIB 92).