Commentaar van art. 341, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking van 01.01.2010
TITEL VII: VESTIGING EN INVORDERING
HOOFDSTUK IV: BEWIJSMIDDELEN VAN DE ADMINISTRATIE
Art. 341, WIB 92
Artikel 341, WIB 92
I. WETTEKST
Nummer 341/0
Art. 341. - Behoudens tegenbewijs mag de raming van de belastbare grondslag, zowel voor rechtspersonen als voor natuurlijke personen, worden gedaan volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten.
Wanneer het tegenbewijs van de belastingplichtige betrekking heeft op verkopen van roerende waarden of andere financiële instrumenten die hij zich als belegging heeft aangeschaft, hebben de ingeroepen aankoop- of verkoopborderellen of -documenten tegenover de Administratie der directe belastingen slechts bewijskracht indien ze de vermelding "op naam" dragen en zijn opgesteld ten name van de belastingplichtige of van de personen van wie hij de rechthebbende is.
II. ALGEMEEN
Nummer 341/1
De bepalingen van art. 341, WIB 92, laten de administratie toe, om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen, te steunen op tekenen en indiciën, die wijzen op een hogere graad van gegoedheid dan die welke uit de aangegeven inkomsten blijkt.
Deze bepalingen werden gerechtvaardigd door de noodzakelijkheid te vermijden dat belastingplichtigen verkeerdelijk het lage bedrag van de door hen aangegeven belastbare inkomsten uitleggen door te beweren dat zij van hun kapitaal of van dat van hun echtgenote (of wettelijk samenwo-nende partner) leven, dat zij geld hebben ontleend of dat zij inkomsten genieten die van belasting zijn vrijgesteld (zie memorie van toelichting bij de W 28.7.1938 tot verzekering van de juiste heffing der belastingen).
Het aanwenden van tekenen en indiciën als vermoeden is een bewijsmiddel dat enkel door de administratie kan worden gebruikt. Een belastingplichtige mag zich niet baseren op een door hem gemaakte indiciaire berekening om zich te verzetten tegen een wijziging van zijn inkomsten (Cass., 22.3.1990, F1012F, http://jure.juridat.just.fgov.be; Luik, 6.12.1995, L 95/21 FisconetPlus).
Nummer 341/2
De eventuele referentie naar tekenen en indiciën heeft geen ander doel dan het de administratie mogelijk te maken over bestanddelen te beschikken voor de aanslag van belastingplichtigen wier aangiften een lager inkomstencijfer vermelden dan datgene waarop hun levenstrant wijst.
III. BEGRIP "TEKENEN EN INDICIEN VAN GEGOEDHEID"
A. Begrip "tekenen en indiciën"
Nummer 341/3
De begrippen "tekenen en indiciën" zijn niet gedefinieerd in de fiscale wetgeving en dienen in hun gewone betekenis begrepen te worden.
De wet bepaalt evenmin waarin de in aanmerking te nemen tekenen en indiciën bestaan.
Volgens vaste rechtspraak kunnen uitgaven, beleggingen, investeringen en vermogensaan-groei die tijdens een belastbaar tijdperk zijn vastgesteld worden aangemerkt als tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten (Cass., 16.10.2009, F. 08.0018 F, http://jure.juridat.just.fgov.be; Cass., 11.2.2002, arrest C 02/15 FisconetPlus).
Een niet gerechtvaardigde vermogensaangroei kan slechts worden aangenomen als teken of indicie waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, voor zover het, vrij van alle schulden, een netto-actief vertegenwoordigt (Cass., 8.2.1967, Tuerlinckx, Bull. 451, blz. 772).
Nummer 341/4
De weerhouden tekenen en indiciën zelf mogen niet op eenvoudige vermoedens steunen, daar zij als bekende feiten moeten gelden van het wettelijk vermoeden van artikel 341, WIB 92 (REA Antwerpen, 19.2.2003, A1 03/2 FisconetPlus). Zij veronderstellen noodzakelijk het voorafgaande bewijs van een feit, van een concreet element zoals de betaling van een hoge huur, van weeldeuitgaven, een levenswijze die wijst op een hogere gegoedheid (Brussel, 3.7.1952, Mertens).
Hierbij zij aangestipt dat de algemene bekendheid geen bewijs noch vermoeden in fiscaal recht vormt. De wetgever heeft in de W 28.2.1924 tot wijziging van de wetgeving op de inkomstenbelas-ting (V 145), uitdrukkelijk zijn wil geuit aan de administratie het recht te ontkennen om zich te beroepen op de algemene bekendheid voor de raming van de belastbare inkomsten. Deze wil van de wetgever werd onderstreept in het advies van het openbaar ministerie dat aan het arrest Cass., 23.5.1950, Chapelle, Pas. 1950, I, 671-672, Bull. 259, blz. 328, voorafgaat (Brussel, 3.11.1960, Stroobants).
Nummer 341/5
Een klacht of anonieme verklikkingsbrief kan geen indicie uitmaken in de zin van artikel 341, WIB 92, omdat het geen bekend feit oplevert en geen vermoeden oplevert dat als fiscale bewijsvoering kan worden gebruikt. Anoniem verkregen informatie levert hoogstens te verifiëren gegevens op (Antwerpen, 17.6.2003, A 03/7 FisconetPlus).
Nummer 341/6
Een beroepsverlies als zodanig kan niet gelden als een indicie waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt. Inderdaad, een beroepsverlies is het resultaat van een reeks boekhoudkundige verrichtingen die echter niet noodzakelijk het gevolg zijn van daadwerkelijke uitgaven. Bijgevolg kan de administratie, uit het enkele feit dat uit de boekhouding van de belastingplichtige een dergelijk verlies blijkt, niet zonder meer aannemen dat hij gedurende het betreffende belastbaar tijdperk een zelfde som heeft uitgegeven (Antwerpen, 24.9.2002, A 02/11 FisconetPlus).
Nummer 341/7
De administratie is gerechtigd onder de indiciën de bekentenis van de belastingplichtige in aanmerking te nemen, zelfs indien deze geformuleerd is in een juridisch onbestaande aangifte; de bekentenis van de inkomsten door de belastingplichtige vormt inderdaad de beste der indiciën (Luik, 8.7.1953, Engelmann, Bull. 297, blz. 453; Cass., 7.12.1954, De Beul, Pas. 1955, I, 333).
Nummer 341/8
Eén enkele indicie volstaat voor de toepassing van artikel 341, WIB 92 (Cass., 4.10.1985, F1214N, http://jure.juridat.just.fgov.be; Luik, 26.5.1993, L 93/22 FisconetPlus).
De raming van de belastbare grondslag volgens tekenen en indiciën is een globale raming. Het kan niet volstaan, opdat deze raming zonder uitwerking zou blijven, dat de afzonderlijke schatting, gedaan volgens één van de tekenen en indiciën beneden de aangegeven inkomsten zou blijven, wanneer de globale raming, volgens het geheel der tekenen en indiciën deze inkomsten overtreft (Cass., 23.9.1958, Verbeeck, Bull. 347, blz. 480; 24.3.1959, Janssens, Pas. 1959, I, 752).
Nummer 341/9
De wet beperkt de macht van de administratie om de belastbare grondslag te ramen volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, niet tot de tekenen en indiciën van het betrokken aanslagjaar alleen (Cass., 21.1.1969, Rimbert, Bull. 469, blz. 1918).
Hoewel de bij artikel 341, WIB 92, beoogde, uit tekenen en indiciën blijkende hogere graad van gegoedheid dan uit aangegeven inkomsten volgt, in beginsel vermoed wordt voort te komen uit belastbare inkomsten, dit is uit inkomsten die gedurende de belastbare periode zijn verkregen, verbiedt bedoeld artikel niet dat de belastbare grondslag van een aanslagjaar wordt vastgesteld op grond van tekenen en indiciën die in een later aanslagjaar aan het licht zijn gekomen (vb. belegging van een geldsom op een spaarboekje bij het begin van een volgend aanslagjaar) (Cass., 2.11.1990, C 90/9 FisconetPlus).
B. Begrip "gegoedheid"
Nummer 341/10
Het begrip "gegoedheid" is evenmin gedefinieerd in de fiscale wet maar het kan begrepen worden als de fortuintoestand, de levensstijl van de belastingplichtige. Het is evenwel passend om te verduidelijken dat gegoedheid niet noodzakelijk rijkdom betekent, t.t.z. bezit van een belangrijk fortuin in geld of in bezittingen. Artikel 341, WIB 92, kan toegepast worden van zodra tekenen en indiciën doen vermoeden dat de belastingplichtige een levensstijl heeft die onverenigbaar is met de louter aangegeven inkomsten.
Nummer 341/11
Er bestaat geen aanleiding toe tekenen of indiciën te gebruiken zo deze het bestaan niet aanwijzen van inkomsten die merkelijk hoger zijn dan de aangegeven inkomsten. Men leest in dit verband in het verslag van de Commissie voor de Financiën van de Kamer van Volksvertegenwoordigers: "Bij het aanleggen van dergelijke tekenen en indiciën, zal men noodgedwongen een ruime maatstaf moeten aanleggen en de controleur zal slechts met nut tot dit bewijsmiddel zijn toevlucht nemen, indien de welstand aan het licht gebracht door tekenen en indiciën op merkelijk hogere inkomsten wijst dan de aangegeven inkomsten" (parl.st., Kamer, zitting 1937-1938, nr. 296, blz. 5).
Een niet-verantwoord bedrag van 300.000 BEF (7.500 euro) kan niet als verwaarloosbaar worden beschouwd, zelfs wanneer het indiciair tekort in casu slechts 10% uitmaakt van de aangegeven inkomsten, aangezien dit bedrag op zich het bestaan laat uitschijnen van beduidend hogere inkomsten dan de aangegeven inkomsten (Luik, 18.9.1991, arrest L 91/8, FisconetPlus).
IV. OPSOMMING "TEKENEN EN INDICIEN"
A. Principe
Nummer 341/12
Alhoewel het mogelijk is, overeenkomstig de artikelen 315, 316 en 317, WIB 92, van de belastingplichtige alle inlichtingen te vorderen met het oog op het onderzoek van zijn belastingtoestand, behoort het aan de aanslagambtenaar, zonder de belastingplichtige daarbij te betrekken, de tekenen en indiciën op te sommen die de onontbeerlijke grondslag vormen van een dergelijke aanslag, met dien verstande evenwel dat de medewerking van de belastingplichtige bij de vaststelling van zijn "indiciaire toestand" dikwijls toelaat tot een objectievere en juistere berekening te komen (PV nr. 717 van de heer Bourgeois dd. 8.6.2001, FisconetPlus; PV nr. 468 van de heer Bourgeois dd. 20.6.1996, Vr. en Antw., Kamer, 1996-1997, blz. 7029, PV nr. 1096 van de heer Duquesne dd. 17.5.1994, FisconetPlus; PV nr. 285 van de heer de Clippele dd. 2.6.1986, FisconetPlus).
B. Vraag om inlichtingen
Nummer 341/13
De administratie kan niet op systematische wijze overgaan tot het verzenden van algemene vragenlijsten teneinde een indiciair tekort vast te stellen. Gelet op art. 339, WIB 92, behoort het in eerste instantie nog steeds aan de taxatieagent de tekenen en indiciën op te sommen die wijzen op een hogere graad van gegoedheid dan die welke uit de aangegeven inkomsten blijkt.
Inderdaad, indien de administratie de indiciaire taxatie baseert op een vraag om inlichtingen, zonder enige andere aantoonbare kennis, maakt ze een foutieve toepassing van haar vraagrecht, met volledige omkering van de bewijslast tot gevolg (Antwerpen, 20.5.2008, F.L., niet gepubliceerd; REA Antwerpen, 8.1.2007, F.L., niet gepubliceerd).
Nummer 341/14
Een nauwkeurige vraag om inlichtingen betreffende elementen van het patrimonium van een belastingplichtige die mogelijk een weerslag hebben op de belastingsaanslag, kan daarentegen niet beschouwd worden als omkering van de bewijslast, noch als machtsafwending.
Indien uit het onderzoek een mogelijk indiciair tekort blijkt, heeft de taxatieambtenaar de mogelijkheid om op basis van de artikelen 315 en 316, WIB 92, de overlegging te eisen van alle inlichtingen, die nodig zijn ter bepaling van de belastbare inkomsten, ook al houden ze verband met het privéleven van de belastingplichtige.
Krachtens artikel 317, WIB 92, kan de vraag om inlichtingen slaan op alle verrichtingen waaraan de belastingplichtige heeft deelgenomen (Cass. 4.1.2007, F.050077F, FisconetPlus).
De gepastheid van het vragen van bepaalde inlichtingen wordt beoordeeld in het licht van de feitelijke omstandigheden eigen aan elk geval en de vragenlijsten moeten aan iedere omstandigheid worden aangepast (PV nr. 285 van de heer de Clippele, 2.6.1986, FisconetPlus).
Nummer 341/15
De tekenen en indiciën kunnen aan het licht komen, onder meer door de inlichtingen die de belastingplichtige heeft verstrekt in een antwoord op de hem door de administratie toegezonden vraag om inlichtingen (Cass. 4.1.2007, F.050077F, FisconetPlus).
De taxatieambtenaar kan dus de op voormelde wijze verkregen informatie rechtmatig gebruiken bij de bepaling van de tekenen en indiciën en de daaruit voortvloeiende belastbare grondslag (PV nr. 17 van de heer Devlies van 9.1.2008, FisconetPlus, PV nr. 1531 van mevrouw Pieters van 11.1.2007, FisconetPlus).
Nummer 341/16
Het gebeurt dat een belastingplichtige een inkomstencijfer aangeeft dat kennelijk minder bedraagt dan de uitgaven die met zijn levenstrant overeenstemmen; in dat geval vraagt de aanslagamb-tenaar aan de betrokkene hem uit te leggen waar hij de middelen vandaan haalt tot het voeren van de levenstrant waarop de tekenen en indiciën, die moeten worden opgegeven, wijzen.
Nummer 341/17
In alle gevallen dient de administratie er op te letten dat zij haar bevoegdheden aanwendt in functie van het doel waarvoor zij die gekregen heeft, met name de juiste heffing van de belasting te verzekeren. Willekeurige onderzoeken in de hoop op iets bruikbaars te stoten, moeten worden vermeden.
C. Onderzoek van het antwoord op de vraag om inlichtingen
Nummer 341/18
Verstrekt de betrokken belastingplichtige een aanneembare uitleg met behoorlijke bewijzen, zoals bv. het bewijs dat hij van zijn kapitaal leeft, dat hij leningen van private aard heeft aangegaan, dat zijn bestaansmiddelen hem door vrienden of familieleden worden bezorgd, dat hij inkomsten heeft genoten die van belasting vrijgesteld zijn, dan beoordeelt de aanslagambtenaar de gegeven uitleg met de vereiste bevattelijkheidszin; zo, daarentegen, de belastingplichtige zich tot loutere beweringen beperkt zonder positieve en controleerbare elementen aan te brengen of zo hij het de aanslagambtenaar niet mogelijk maakt ten minste de morele overtuiging op te doen dat de aangifte juist is, verbetert deze ambtenaar het cijfer van het door de betrokkene aangegeven inkomen; daartoe steunt hij op de ter kennis van de belastingplichtige gebrachte en niet door deze ontkende tekenen en indiciën, mits de waarde te vermelden die hij eraan toekent.
D. Vragen om inlichtingen gericht aan de financiële instellingen
Nummer 341/19
Artikel 322, WIB 92, aangevuld door art. 55 van de wet van 14.4.2011 houdende diverse bepalingen (BS 6.5.2011) geeft de administratie, vanaf 1 juli 2011, toelating, om in het geval ze de belastbare basis wil bepalen overeenkomstig art. 341, WIB 92, aan de bank-, wissel-, krediet- of spaarinstellingen elke inlichting die nuttig kan zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige te bepalen, te vragen.
Evenwel zal de taxatieagent, voorafgaandelijk, aan de betrokken belastingplichtige een schriftelijke vraag om inlichtingen versturen zodat deze eventueel zelf de bankgegevens die hem gevraagd zijn kan leveren. De belastingplichtige zal uitdrukkelijk ingelicht worden dat de administratie toepassing kan maken van art. 322, § 2, WIB 92, indien hij de gevraagde inlichtingen verborgen houdt of indien hij deze weigert mee te delen.
Nummer 341/20
Indien, bij het verstrijken van de voorziene antwoordtermijn op de vraag om inlichtingen bedoeld in voorgaande paragraaf, de taxatieagent vaststelt dat hij over gegevens beschikt op basis waarvan hij meent dat de verrichte onderzoeken eventueel kunnen leiden tot toepassing van art. 341, WIB 92, zal hij zich kunnen wenden tot de ambtenaar hiertoe door de Minister van Financiën aangeduid (met minstens de graad van directeur) opdat deze aan een ambtenaar met de graad van inspecteur toelating verleent om de betrokken financiële instelling(en) minstens te bevragen.
Voor meer bijzonderheden met betrekking tot de voorwaarden en modaliteiten van toepassing op art. 322, WIB 92, wordt verwezen naar de commentaar op voormeld artikel. De daar beschreven procedure moet nauwgezet worden geëerbiedigd (zie Com.IB 322/17 tot 322/20).
V. GLOBALE INDICIEN OVER EEN PERIODE VAN VERSCHEIDENE AJ. - JAARLIJKSE VERDELING
Nummer 341/21
Het eenjarigheidsbeginsel van de belasting belet niet rekening te houden met tekenen en indiciën blijkend uit vaststellingen lopend over een ononderbroken reeks aj. waarover de verificaties van
de administratie zich wettelijk uitstrekken (Cass., 6.5.1952, Hermisse, Bull. 288, blz. 61; 6.12.1955, Berdoux, Pas. 1956, I, 334).
In dergelijk geval mag de administratie vermoeden dat de niet aangegeven inkomsten die blijken uit de bevonden vermogensaangroei, in gelijke mate werden behaald in de loop van elk der met de behandelde aj. overeenstemmende jaren, indien de feitelijke elementen, welke onder meer voort-vloeien uit de jaarlijkse belastingaangiften, van een bestendige en regelmatige beroepswerkzaamheid doen blijken (Cass., 6.5.1952, Hermisse, Bull. 288, blz. 61; 2.3.1954, Joannes, Pas. 1954, I, 570; 6.12.1955, Berdoux, Pas. 1956, I, 334; 21.5.1963, Fieremans, Bull. 413, blz. 2234). De bevonden vermogensaangroei mag nochtans aan één of sommige der behandelde aj. worden toegerekend zo door welbepaalde omstandigheden wordt aangetoond dat bedoelde aangroei slechts in de loop van die aj. is kunnen ontstaan (Brussel, 24.6.1958, Melis; Cass., 23.4.1959, Martin, Pas. 1959, I, 854).
Het is echter niet verantwoord een over een ononderbroken reeks aj. bepaalde vermogens-aangroei uitsluitend op sommige, inzonderheid de laatste aj. om te delen, indien niets erop wijst dat deze aangroei niet is ontstaan in de loop van de voorgaande aj. welke definitief werden belast (Gent, 3.1.1961, Nonneman).
Het spreekt vanzelf dat de redenering gehouden in de hiervoor samengevatte arresten niet enkel van toepassing is op een vermogensaangroei maar op alle gegevens, nl. de uitgaven, die in het kader van art. 341, WIB 92 weerhouden worden.
VI. TOEPASSING
A. Bezit - aankopen - beleggingen - deposito’s
Nummer 341/22
Een materieel feit, zoals het bezit van een kapitaal, kan een teken en indicie zijn dat belangrijkere inkomsten laat vermoeden dan die welke aangegeven werden, ook voor een loontrekker die geen gekende winstgevende werkzaamheid uitoefent (Gent, 24.06.1958, De Muynck).
Nummer 341/23
De geldsommen of waarden die in het bezit worden gevonden van een belastingplichtige die ze naar een vreemd land vervoert, kunnen worden beschouwd als tekenen en indiciën die de administra-tie kan aanvoeren om de graad van gegoedheid van die belastingplichtige vast te stellen.
Nummer 341/24
De sommen die de belastingplichtige aan beleggingen, voorschotten en aankopen van effecten besteed heeft, kunnen tekenen en indiciën zijn, die door de administratie kunnen worden ingeroepen en door de feitenrechter in aanmerking kunnen worden genomen door de eerste als bewijs en door de tweede ter beoordeling van de graad van gegoedheid van die belastingplichtige (Cass., 20.2.1958, Van Keerbergen; 16.11.1960, Wwe Krivine, Bull. 377, blz. 1184).
Nummer 341/25
Is een geldig indicie in de zin van art. 341, WIB 92, de volstorting van een gedeelte van het kapitaal bij de oprichting van een PVBA zelfs indien de belastingplichtige voorhoudt doch nalaat te bewijzen, dat hij slechts als "stroman" is opgetreden en dat de gelden die gediend hebben tot de volstorting afkomstig waren van een persoon die geen deelbewijzen bezit maar die tot de zaakvoerder van de vennootschap wordt aangesteld (Antwerpen, 29.4.1980, S.L., Bull. 611, blz. 2724).
Nummer 341/26
De administratie mag vermoeden dat het bedrag van het aanvangskapitaal dat een handelaar in zijn boekhouding heeft vermeld, bij gebrek aan bewijs omtrent de herkomst of het fictief karakter ervan, voortkomt van winst welke deze belastingplichtige heeft behaald ingevolge de vóór het openen van de boekhouding uitgeoefende handelsactiviteit. Behoudens bewijs van valse inschrijving, moet immers worden geacht dat een handelaar die in zijn balans een kapitaal vermeldt, dit bedrag werkelijk in zijn bedrijf heeft geïnvesteerd.
Nummer 341/27
Wanneer bankdeposito’s van een belastingplichtige tekenen en indiciën vormen waaruit een hogere graad van gegoedheid dan uit de aangegeven inkomsten blijkt, worden de sommen die hieraan werden besteed, behoudens tegenbewijs van de belastingplichtige, vermoed voort te komen van belastbare inkomsten (Cass., 14.6.1960, Van Parijs en cons., Bull. 370, blz. 1924).
Wanneer echter het bestaan van een omvangrijk kapitaal aan het licht komt, kan de administratie niet zonder meer aannemen dat de betrokken bedragen het resultaat zijn van beroepsin-komsten die tijdens dezelfde periode zijn genoten (Brussel, 18.4.2008, FisconetPlus).
Nummer 341/28
Inzake taxatie volgens tekenen en indiciën moeten de te rechtvaardigen middelen immers worden voorafgegaan door de middelen die als rechtvaardiging dienen (PV nr. 301 van de heer Hatry van 29.8.1997, FisconetPlus).
B. Delging van een schuld
Nummer 341/29
De delging van een schuld heeft in rechte en in feite een verrijking tot gevolg en vormt bijgevolg een teken en indicie.
In het kader van een belasting op grond van tekenen en indiciën had de administratie als teken aangehouden dat de belastingplichtige een lening had aangegaan en dat de aflossingen waren vervallen tijdens het balansjaar. De belastingplichtige hield voor dat hij omwille van financiële moeilijk-heden geen enkele aflossing had betaald. Het hof oordeelde dat de administratie niet het bewijs van effectieve aflossingen moest leveren. Door het bewijs te leveren van het bestaan van de lening die had moeten worden betaald in het belastbaar tijdperk, heeft de administratie het bewijs geleverd van een gekend feit dat haar toeliet daaruit af te leiden dat betalingen verricht zijn in deze periode. Het kwam aan de belastingplichtige toe om het bewijs te leveren dat de taxatieambtenaar een ongerechtvaardigd gevolg had getrokken uit een gekend feit, door aan te tonen dat hij geen lening had afgelost in het belastbaar tijdperk. Het kwam hem toe aan de hand van bewijskrachtige gegevens de niet-terugbetaling te bewijzen (Brussel, 29.1.1999, FisconetPlus).
C. Allerhande uitgaven
Nummer 341/30
Uitgaven van welke aard ook veronderstellen een te voren bestaande gegoedheid en kunnen aldus als teken en indicie in aanmerking worden genomen. Er wordt niet vereist dat dergelijke uitgaven een karakter van bestendigheid zouden vertonen (Luik, 16.5.1953, Knoors).
D. Huishoudelijke uitgaven
Nummer 341/31
De gezinsuitgaven vormen, ongeacht hun bedrag een indicie van het bestaan van de inkomsten door middel waarvan zij werden gedaan en kunnen dus als grondslag dienen, eventueel met andere elementen, voor de raming van de basis die belastbaar is naar tekenen en indiciën.
De administratie kan het bedrag van die uitgaven door middel van feitelijke vermoedens bewijzen (zie o.m. Cass., 4.10.1985, http://jure.juridat.just.fgov.be; Cass., 23.5.1967, Vermaercke, Pas., 1967, I, 1119; Luik, 26.5.1993, L 93/22 FisconetPlus).
Nummer 341/32
Gezinsuitgaven zijn alle gewone en dagelijks voorkomende privé uitgaven, zijn niet-besnoeibare uitgaven die allen zonder onderscheid onmisbaar zijn om te voorzien in de minimale voldoening van de levensbehoeften (voeding, huisvesting, kleding, medische zorgen, enz.) (PV nr. 816 van de heer Eerdekens van 26.10.2001, FisconetPlus).
De betaalde huur vormt zonder twijfel een indicie van de levenswijze (Brussel, 5.6.1952, Lederman).
Nummer 341/33
Men mag de huishoudelijke kosten niet afzonderen van de andere uitgaven van persoonlijke aard en de ene en de andere niet apart beschouwen; anders zou het de belastingplichtige mogelijk zijn deze verschillende aanwendingen achtereenvolgens aan te rekenen op dezelfde aangegeven inkomsten, zodat zij deze zouden te boven gaan spijts de logica en de wil van de wetgever (Luik, 29.10.1952, Bourdon; Cass., 7.11.1950, Duval, Bull. 262, blz. 427; 31.3.1953, Piette, Pas. 1953, I, 598).
Nummer 341/34
Een algemene raming van de huishoudelijke kosten van de belastingplichtige, zonder zelfs het opsommen van de posten die door deze uitgaven gedekt en zonder het in verband brengen van de raming van deze uitgaven met zijn werkelijke levensomstandigheden, voldoet niet aan de regels van het bewijs (REA Brussel, 2.9.2005, B1 05/9 FisconetPlus).
Teneinde tegemoet te komen aan de wensen van de hoven en rechtbanken inzake controleerbaarheid van het bedrag dat als levensonderhoud is opgenomen in een indiciaire afrekening, moet er in het aanslagdossier steeds een stuk aanwezig zijn waaruit blijkt dat de waardering van dat bedrag gebeurde door rekening te houden met de persoonlijke levensomstandigheden waarin de belastingplichtige leeft en met de uitgaven die hij heeft gedaan.
In het bericht van wijziging of de kennisgeving van aanslag van ambtswege dient het bedrag van het levensonderhoud op dezelfde manier kort en bondig te worden gemotiveerd zodat de belasting-plichtige kan nagaan of met zijn persoonlijke levensomstandigheden rekening is gehouden (PV nr. 1308 van de heer Olaerts van 2.4.1998, FisconetPlus).
Nummer 341/35
Om de kosten van levensonderhoud te ramen, kan de administratie verwijzen naar het leefloon dat voortvloeit uit de wetgeving op de sociale bijstand. Het vastgestelde bedrag vloeit voort uit de toepassing van het ministerieel besluit van 12 december 2002 tot vaststelling van de schaal tot tussenkomsten bedoeld in art. 51 van het KB van 11.7.2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, gewijzigd MB van 2.3.2005 (BS 23.3.2005). De verwijzing naar het leefloon beantwoordt aan een objectieve en minimale schattingsbasis van de levensduurte die geen enkele bijkomende toelichting vereist. Eiser is in staat de norm te beoordelen en het tegenbewijs te leveren door zijn minimale kosten te betwisten (REA Luik, 3.1.2008, V. G., Fisconet-Plus).
Deze wetgeving beantwoordt het meest aan de raming van noodzakelijke elementen voor de minimale voldoening van de niet snoeibare levensbehoeften (Luik, 18.6.2003, L 03/13 FisconetPlus, REA Luik, 3.1.2008, V. G., FisconetPlus).
In dit opzicht doet het er niet toe dat de belastingplichtige het bestaansminimum (leefloon) niet effectief genoten heeft (Luik, 4.10.2006, L 06/10 FisconetPlus; Luik, 18.6.2003, L 03/13 Fisconet-Plus).
Nummer 341/36
De indicie levensonderhoud kan niet worden bepaald middels louter verwijzing naar artikel 14, KB 9 mei 1984 dat bepaalt onder welk bedrag het OCMW geen invordering mag doen.
Het arrest verantwoordt zijn beslissing niet naar recht, wanneer het oordeelt dat de administratie, om het vermoede bedrag van de gezinsuitgaven vast te stellen teneinde de indiciaire afrekening van de eisers te bepalen, mag steunen op "de tussendrempel van de inkomsten" bepaald in art. 14, KB 9.5.1984, dat enkel ertoe strekt de bedragen te bepalen onder welke het OCMW geen enkele invordering mag doen, terwijl de tekenen of indiciën moeten voortvloeien uit de persoonlijke toestand van de belastingplichtigen en niet uit gegevens die daarmee geen verband houden (Cass. 16.10.2009, G.E. en M.M., rolnummer F.08.0005.F, FisconetPlus).
Nummer 341/37
De administratie blijft altijd vrij om zelf de rekening te maken van de huishoudelijke uitgaven in functie van de elementen en de inlichtingen waarover ze beschikt.
In ieder geval, moeten de huishoudelijke uitgaven gematigd en op rationele wijze worden vastgesteld rekening houdende met de samenstelling van het gezin van de belastingplichtige, met zijn privé-uitgaven, met zijn levenswijze (kinderen die kostelijke studies doen, dienstboden, auto's, enz.).
E. Bezit van (een) onroerend(e) goed(eren) in het buitenland
Nummer 341/38
Het bezit van (een) onroerend(e) goed(eren) in het buitenland kan leiden tot het vaststellen van een hogere welvaart in vergelijking met de aangegeven inkomsten. Zo kunnen de inlichtingen bekomen in het kader van een automatische uitwisseling van inlichtingen met de Staten waarmee België een DBV gesloten heeft, gebruikt worden als bewijs in de zin van art. 341, WIB 92.
F. Voorraadverhoging
Nummer 341/39
De vermogensaangroei bestaande uit een verhoging van de voorraad, maakt zonder meer een geldige indicie uit dat het op art. 341, WIB 92, gesteunde vermoeden doet ontstaan. De administra-tie moet dan niet het bijkomend bewijs leveren dat de toename van de voorraad het gevolg is van een uitgave. Het is de belastingplichtige die in het kader van het tegenbewijs moet bewijzen dat de toename toch niet geldt als teken of indicie van zijn gegoedheid, of dat de voorraadverhoging voortkomt uit andere inkomsten dan die welke in de inkomstenbelasting kunnen worden belast of uit inkomsten die tijdens een vroeger belastbaar tijdperk zijn verkregen (Cass. 26.4.2001, FisconetPlus).
G. Lopende rekening in een vennootschap
Nummer 341/40
De aangroei van het creditsaldo van de lopende rekening van een vennoot in een vennoot-schap is een indicie.
H. Waarde van de boekhouding
Nummer 341/41
De wijzigingsprocedure volgens tekenen en indiciën mag worden aangewend zonder dat vooraf de onregelmatigheid van de boekhouding van de belastingplichtige dient te worden vastgesteld (Cass., 14.3.1957, Neid, Pas. 1957, I, 838).
VII. KWALIFICATIE VAN DE INKOMSTEN VASTGESTELD OVEREENKOMSTIG TEKENEN EN INDICIEN
Nummer 341/42
De administratie moet, in principe, noch de oorsprong, noch de aard aantonen van de meerinkomsten die zij vaststelt, daar de personenbelasting zowel de beroepsinkomsten als de onroeren-de, roerende en diverse inkomsten onder één globaal inkomen treft (PV nr. 11 van De Vidts, Bull.VA nr. 6, Kamer, zitting 1976-1977, blz. 213, Bull. 548, blz. 327).
Om de belastbare grondslag te bepalen dient de administratie noch de afkomst noch de aard van de bezittingen op grond waarvan een een indiciaire taxatie is verantwoord aan te tonen, zij dient die bezittingen niet onder te brengen in een van de in artikel 6, WIB 92, bedoelde bijzondere inkomstencate-gorieën (Cass., 16.10.2009, F.08.0018F, www.jure.juridat.just.fgov.be; Luik, 12.9.1997, L 97/19 FisconetPlus).
Behoudens bewijs van hun specifieke oorsprong worden de inkomsten bekomen via tekenen en indiciën geacht belastbare netto-inkomsten te zijn in de zin van artikel 6, WIB 92, waarvan de oorsprong voor het overige onbepaald blijft (Cass., 16.10.2009 voornoemd; Brussel, 13.5.1965, Heyvaert).
De belastbare inkomsten van onbepaalde oorsprong moeten als dusdanig worden belast, zonder ze onder de ene of de andere inkomstencategorie onder te brengen indien geen enkel concreet of gekend feit toelaat door vermoedens vast te stellen tot welke van deze categorieën het tekort dient toegewezen te worden. De wetgever heeft in verband hiermee inderdaad niet voorzien in een wettelijk residuair vermoeden (Luik, 12.9.1997, L 97/19 FisconetPlus).
Nummer 341/43
Bijgevolg, wanneer de administratie, op grond van art. 341, WIB 92, het bestaan van niet aangegeven inkomsten heeft aangetoond, komt het haar toe om het bewijs te leveren, dat die indiciaire inkomsten uit een welbepaalde categorie van inkomsten voortkomen. De administratie kan dit bewijs leveren aan de hand van de bewijsmiddelen die haar krachtens art. 340, WIB 92, ter beschikking staan, met name op grond van feitelijke vermoedens. Bij betwisting kan de belastingplichtige steeds door middel van positieve en controleerbare gegevens aantonen dat de te rechtvaardigen uitgaven met een andere categorie van inkomsten werden gedaan (Cass. 1.10.2004, C 04/11 FisconetPlus; Cass. 22.10.2004, C 04/14 FisconetPlus; REA Brussel 8.2.2006, B1 06/2 FisconetPlus; PV nr. 47 van de heer Devlies van 11.1.2008, FisconetPlus).
VIII. WETTELIJK VERMOEDEN
Nummer 341/44
Het vermoeden gevormd door tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, is een vermoeden juris tantum betreffende de oorsprong, d.w.z. dat de sommen waarop het betrekking heeft geacht worden voort te komen uit belastbare inkomsten, dus uit inkomsten behaald gedurende het belastbaar tijdperk (Cass., 26.10.1965, Vanden Bossche Fr., Bull. 434, blz. 1454).
Nummer 341/45
De indiciaire taxatie die de administratie van de directe belastingen doorvoert, vormt een specifiek wettelijk vermoeden inzake directe belastingen, doch kan als dusdanig niet worden gebruikt voor een wijziging van het aan de btw onderworpen omzetcijfer.
In geval van een verhoging van de inkomsten op basis van tekenen en indiciën zonder vermelding van de oorsprong van de inkomsten, kan de indiciaire taxatie die de Administratie der directe belastingen doorvoert, op grond van artikel 59 van het Btw-Wetboek, evenwel als feitelijk vermoeden worden ingeroepen voor de wijziging van het aan de btw onderworpen omzetcijfer, telkens wanneer er kan worden vermoed dat de door de Administratie der directe belastingen vastgestelde supplementaire inkomsten voortvloeien uit een aan de btw onderworpen beroepswerkzaamheid en dat deze inkomsten niet begrepen geweest zijn in het voor deze belasting aangegeven omzetcijfer (REA Namen, 8.1.2003, N1 03/1 FisconetPlus; PV nr. 47 van de heer Devlies van 11.1.2008, FisconetPlus; PV nr. 3 van de heer Van Parijs van 12.2.1988, FisconetPlus; PV nr. 26 van de heer Flagothier van 3.5.1979, Vr. en Antw., Senaat, 1979-1980).
IX. TEGENBEWIJS
A. Algemene beginselen
Nummer 341/46
Wanneer de administratie de belastbare inkomsten volgens tekenen en indiciën heeft vastgesteld, rust op de belastingplichtige het tegenbewijs dat hij geen hogere graad van gegoedheid bezit dan die welke uit de aangegeven inkomsten blijkt (Gent, 31.1.1950, Van Eetvelde); het volstaat niet er gewone beweringen tegen aan te voeren, maar hij moet positieve en controleerbare gegevens bijbrengen (Cass., 12.3.2004, C 04/7 FisconetPlus; Luik, 25.4.2001, L 01/27 FisconetPlus; Cass., 10.4.1951, Lavend’Homme, Pas. 1951, I, 544; 3.4.1951, Van Erck-Koyen, Pas. 1951, I, 515; 3.9.1963, Driscart, Bull. 414 - blz. 2418).
De gegoedheid aan het licht gebracht door de indiciaire methode, maakt het mogelijk de belastbare grondslag te bepalen zodra de belastingplichtige niet, door middel van positieve en contro-leerbare gegevens, heeft aangetoond dat deze gegoedheid voortkomt van andere dan belastbare bestaansmiddelen (Cass., 29.11.1960, Hanne, Bull. 377, blz. 1200).
Wanneer de administratie, na te hebben geoordeeld dat het bedrag van de aangegeven inkomsten niet met de werkelijkheid overeenstemt, de raming van de belastbare grondslag heeft gedaan volgens tekenen of indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, rust de last van het tegenbewijs op de belastingplichtige die met positieve en controleerbare gegevens dient aan te tonen dat die hogere graad van gegoedheid van andere dan in de inkomstenbelas-tingen belastbare inkomsten of van inkomsten van voor het belastbare tijdperk voortkomt (Cass., 16.2.2001, C 01/1 FisconetPlus; Cass., 4.1.1991, C 91/1 FisconetPlus).
Het begrip "andere inkomsten dan die welke belastbaar waren in de inkomstenbelastingen", beoogt niet de inkomsten die niet werden aangegeven hoewel ze het hadden moeten zijn (Cass., 16.2.2001, voornoemd).
Nummer 341/47
De aanslag op grond van tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt, is een bewijsmethode die oorspronkelijk gebaseerd is op een wettelijk vermoeden dat niet kan worden weerlegd met feitelijke vermoedens, doch enkel door het tegenbewijs (Luik, 7.11.2001, L 01/33 FisconetPlus).
Wanneer de belastbare basis wettig werd bepaald volgens tekenen en indiciën van een hogere graad van gegoedheid en de belastingplichtige, als tegenbewijs, feitelijke vermoedens inroept, mag de administratie zich ertoe beperken op te komen tegen de als vermoedens aangevoerde elemen-ten, zonder dat zij nog een bewijs behoeft in te brengen (Cass., 29.11.1960, Hanne, Bull. 377, p. 1142).
Nummer 341/48
Wanneer de tekenen en indiciën waaruit de betwiste gegoedheid is gebleken uit bepaalde uitgaven bestaan, moet de belastingplichtige niet daarenboven nog bewijzen dat de door hem aange-toonde inkomsten, die de vastgestelde graad van gegoedheid verantwoorden, ook werkelijk werden aangewend om de bedoelde uitgaven te financieren (Cass., 5.9.1986, C 86/1 FisconetPlus).
Evenwel vormt de loutere overlegging van een rekeninguittreksel waaruit blijkt dat een uitgave via een persoonlijke financiële rekening is betaald, op zich niet het tegenbewijs in geval van toepassing van artikel 341, WIB 92 (PV nr. 1056 van de heer Van der Poorten van 29.4.1994, Fisconet-Plus).
Het volstaat evenmin dat de belastingplichtige aantoont dat hij bij het begin van het belastbare tijdperk voldoende financiële middelen had teneinde te bewijzen dat de hogere graad van gegoedheid voortkomt uit inkomsten die tijdens een vroegere periode dan de belastbare periode zijn verkregen. De belastingplichtige dient eveneens aan te tonen dat hij deze financiële middelen tijdens het belastbaar tijdperk heeft aangewend. Financiële middelen die tijdens het belastbaar tijdperk onaange-roerd zijn gebleven verantwoorden immers niet de uitgaven die in dat belastbaar tijdperk zijn gedaan. De belastingplichtige dient evenwel niet te bewijzen dat de fondsen die hij tijdens een belastbaar tijdperk heeft aangewend, ook daadwerkelijk werden gebruikt voor de door de administratie weerhouden indicie (REA Leuven, 5.9.2008, S.A. en C.I.).
Nummer 341/49
De eis van de belastingplichtige dat de administratie zou moeten nagaan of de voor vorige jaren aangegeven inkomsten of elke andere regelmatige aangroei van zijn vermogen, het in aanmerking genomen bezit of de in aanmerking genomen belegging niet gedeeltelijk of volledig rechtvaardigen, komt erop neer de bewijslast, die op de belastingplichtige rust, op de administratie te leggen (Brussel, 22.3.1965, Driscart, Bull. 426, blz. 95). Daarenboven zijn de aangiften in de inkomstenbelastingen over de voorgaande jaren op zich niet voldoende om het bewijs van zijn spaarcenten te leveren. Een eenvoudige mogelijkheid tot besparen of tot sparen volstaat niet om de aanwezigheid van liggende gelden te bewijzen bij het begin van het beoogde tijdperk (Brussel, 22.11.1988, B 88/1 FisconetPlus, PV nr. 114 van de heer Mathot van 17.12.2009, FisconetPlus).
De belastingplichtige die beweert, zonder daartoe het bewijs aan te dragen, dat hij liggende gelden bij hem thuis bewaard heeft, voldoet niet aan de vereiste om het tegenbewijs te leveren in het kader van een indiciaire taxatie (Luik, 16.10.1991, L 91/16 FisconetPlus; Antwerpen, 26.6.1990, A 90/2 FisconetPlus; Luik, 21.2.1990, L 90/17 FisconetPlus).
Nummer 341/50
Om het bestaan te rechtvaardigen van tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid dan uit de aangegeven inkomsten blijkt, mag de administratie, onder meer door vermoe-dens, het fictief karakter bewijzen van een contract dat de belastingplichtige aanvoert met een derde te hebben afgesloten (Cass., 17.9.1959, Schwarz, Pas. 1960, I, 62).
Nummer 341/51
De belastingplichtige die beweert, zonder deze bewering te staven, een lening of geschenk te hebben ontvangen van een familielid omdat het aannemelijk is dat tussen naaste familieleden een dergelijke lening of geschenk niet het voorwerp uitmaakt van onweerlegbare bewijsstukken, levert niet het tegenbewijs, de eenvoudige bevestiging van het bestaan van de genoemde lening of schenking of de bevestiging aan de hand van later gedateerde attesten dan de aangehaalde handelingen volstaat niet om het bestaan van niet belastbare inkomsten te bewijzen (Antwerpen, 23.6.1998, A 98/53 FisconetPlus; Antwerpen 17.12.1996, A 96/28 FisconetPlus; Luik 3.2.1993, L 93/6 FisconetPlus; Brussel 12.11.1991, B 91/17 FisconetPlus; Brussel, 9.10.1990, B 90/1 FisconetPlus).
B. Tegenbewijs met betrekking tot de verkoop van roerende waarden of andere financiële instrumenten
1. Algemeenheden
Nummer 341/52
In het kader van dat tegenbewijs legden sommige belastingplichtigen naamloze documenten voor betreffende verrichtingen in roerende waarden of andere financiële instrumenten (met inbegrip van goud en edele metalen).
Wegens hun naamloosheid was het reeds onmogelijk de bovenbedoelde documenten op zichzelf als positieve en controleerbare gegevens aan te merken. Om de hierboven beschreven praktijk beter te kunnen bestrijden heeft W 28.12.1990 betreffende verscheidene fiscale en niet-fiscale bepalingen (V 2073) art. 341, WIB 92, aangevuld met een bepaling die ertoe strekt dergelijke documen-ten tegenover de administratie slechts bewijskracht te verlenen indien ze op naam zijn, zulks om te vermijden dat ze worden gebruikt door andere personen dan diegenen die de verrichtingen werkelijk hebben uitgevoerd (parl.st., Senaat, zitting 1990-1991, nr. 1166-2, blz. 44).
Nummer 341/53
Deze bepaling is van toepassing op de vanaf 1.1.1991 gedane verrichtingen.
2. Roerende waarden of andere financiële instrumenten verworven als belegging
a) Begrippen: roerende waarden of andere financiële instrumenten
Nummer 341/54
De voormelde W 28.12.1990 geeft geen omschrijving van roerende waarden of andere financiële instrumenten. Art. 2, 1°, 31° en 32°, W 2.8.2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, definieert wel deze begrippen.
Luidens dat artikel wordt verstaan:
1° onder "financieel instrument" (art. 2, 1° van voormelde wet): elk instrument dat tot één van de volgende categorieën behoort:
a) effecten, als omschreven in 31°;
b) geldmarktinstrumenten, als omschreven in 32°;
c) rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging;
d) opties, futures, swaps, rentetermijn-contracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, of andere afgeleide instrumenten, financiële indexen of maatstaven en die kunnen worden afgewikkeld door middel van materië-le aflevering of in contanten;
e) opties, futures, swaps, rentetermijn-contracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen en in contanten moeten of mogen worden afgewikkeld naar keuze van één van de partijen (tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft);
f) opties, futures, swaps en andere derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen en kunnen worden afgewikkeld door middel van materiële levering, mits zij worden verhandeld op een gereglementeerde markt en/of een MTF (1);
(1) MTF: Multilateral Trading Facility.
g) andere, niet in f) vermelde opties, futures, swaps, termijncontracten en andere derivatencon-tracten die betrekking hebben op grondstoffen, die kunnen worden afgewikkeld door middel van materiële levering en niet voor commerciële doeleinden bestemd zijn, en die de kenmer-ken van andere afgeleide financiële instrumenten hebben, waarbij inzonderheid in aanmerking wordt genomen of de clearing en afwikkeling via erkende clearinghouses geschiedt en of er regelmatig sprake is van "margin calls" (verzoek om storting van extra zekerheden);
h) afgeleide instrumenten voor de overdracht van het kredietrisico;
i) financiële contracten ter verrekening van verschillen ("contracts for differences");
j) opties, futures, swaps, rentetermijncontracten en andere derivatencontracten met betrekking tot klimaatvariabelen, vrachttarieven, emissievergunningen, inflatiepercentages of andere offi-ciële economische statistieken, en die contant moeten, of, op verzoek van één der partijen, kunnen worden afgewikkeld (tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurte-nis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft), alsmede andere derivatencontracten met betrekking tot activa, rechten, verbintenissen, indices en maatregelen dan die vermeld in het 1° die de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezitten, waarbij in-zonderheid in aanmerking wordt genomen of zij op een gereglementeerde markt of MTF wor-den verhandeld, of de clearing en afwikkeling via erkende clearinghouses geschiedt, en tevens of er regelmatig sprake is van "margin calls" (verzoek om storting van extra zekerheden);
k) andere waarden of rechten aangeduid door de Koning op advies van de FSMA (2) en de Bank (3) in voorkomend geval voor de toepassing van de bepalingen die Hij aanwijst;
(2) FSMA: de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (art. 2, 21° W 2.8.2002 betreffen-de het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten).
(3) De beoogde Bank is de Nationale Bank van België (art. 2, 20° W 2.8.2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten).
2° onder "effecten" (art. 2, 31° van voornoemde wet): alle categorieën op de kapitaalmarkt verhandelbare waardepapieren, (betaalinstrumenten uitgezonderd), zoals :
a) aandelen in vennootschappen en andere met aandelen in vennootschappen, partnerships of andere entiteiten gelijk te stellen waardepapieren, alsmede aandelencertificaten;
b) obligaties en andere schuldinstrumenten, alsmede certificaten betreffende dergelijke effecten;
c) alle andere waardepapieren die het recht verlenen die effecten te verwerven of te verkopen of die aanleiding geven tot een afwikkeling in contanten waarvan het bedrag wordt bepaald op grond van effecten, valuta's, rentevoeten of rendementen, grondstoffenprijzen of andere in-dexen of maatstaven;
3° onder "geldmarktinstrumenten": alle categorieën instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, zoals schatkistpapier, depositocertificaten en commercial paper, (betaalin-strumenten uitgezonderd).
341/55
Ten aanzien van art. 341, 2e lid, WIB 92, dienen aan de opsomming van waarden en instrumenten in 341/51, goud en edele metalen te worden toegevoegd (parl.st., Senaat, zitting 1990-1991, nr. 1166-2, blz. 44).
b) Verwerving als belegging
Nummer 341/56
De W 28.12.1990 bepaalt evenmin wat moet worden verstaan onder verwerving van roerende waarden of andere financiële instrumenten als belegging.
Nummer 341/57
Art. 341, 2e lid, WIB 92, heeft betrekking op het tegenbewijs dat de belastingplichtige levert door bij een taxatie volgens tekenen en indiciën een verkoop van roerende waarden of financiële instrumenten aan de administratie tegen te werpen. In dat stadium van de taxatieprocedure mag men beschouwen dat elke waarde of instrument waarvan de verkoop wordt aangevoerd a priori als belegging werd aangeschaft.
3. Aankoop- en verkoopborderellen of -documenten
Nummer 341/58
Wanneer een belastingplichtige het verschil in een vermogensbalans wil rechtvaardigen met de opbrengst van de verkoop van roerende waarden of andere financiële instrumenten, moet hij documenten op naam overleggen waaruit blijkt dat hij waarden en instrumenten heeft verkocht waarvan hij eigenaar was.
Het bewijs van verkoop moet blijken uit het verkoopborderel of -document op naam terwijl de eigendom normaliter kan worden aangetoond met het aankoopborderel of -document op naam.
Nummer 341/59
Wanneer de verkochte waarden of instrumenten vóór 1.1.1991 zijn aangekocht, kan het bewijs van aankoop geleverd worden door alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed (Gent, 25.1.2001, G 01/11 FisconetPlus).
4. Borderellen of documenten op naam
Nummer 341/60
Art. 341, 2e lid, WIB 92, heeft niet noodzakelijk de bedoeling alle documenten op naam te doen stellen, maar heeft tot gevolg dat alleen borderellen of documenten die de vermelding "op naam" dragen en opgesteld zijn ten name van de betrokken belastingplichtige (of op naam van de persoon wiens rechtverkrijgende hij is) ten aanzien van de administratie bewijskracht hebben (parl.st., Kamer, zitting 1990-1991, nr. 1366/6, blz. 31).
De belastingplichtige die niet over de nodige documenten op naam beschikt, kan het bezit en de verkoop van de roerende waarden ook "met andere bewijsmiddelen" aantonen (Antwerpen, 18.5.1999, FisconetPlus; PV nr. 418 van de heer De Clippele van 5.2.1993, FisconetPlus).
5. Personen van wie de belastingplichtige de rechtverkrijgende is
Nummer 341/61
Door art. 341, 2e lid, WIB 92, in fine aan te vullen na de woorden "ten name van de belastingplichtige" met de woorden "of van de personen van wie hij de rechtverkrijgende is", heeft de wetgever rekening willen houden met gevallen waarin een belastingplichtige een erfenis heeft verkregen. Een dergelijke belastingplichtige kan zich in een procedure van taxatie volgens tekenen en indiciën in het kader van het tegenbewijs geldig op de borderellen of documenten op naam van de erflater beroepen.
De belastingplichtigen die van die mogelijkheid gebruik kunnen maken, zijn de erfgenamen en de erfgerechtigden in de zin van art. 46, § 1, 1°, WIB 92, en van de commentaar op dat artikel (parl.st., Senaat, zitting 1990-1991, nr. 1166-2, blz. 45).