Parlementaire vraag nr. 15831 van de heer Karel Uyttersprot van 19.02.2013

Mondelinge parlementaire vraag nr. 15831 van de heer Karel Uyttersprot dd. 19.02.2013

Kamer, Integraal verslag - Commissie voor de Financiën, 2012-2013, CRIV 53 COM 671 dd. 19.02.2013, blz. 38

De belasting voor journalisten

VRAAG (van de heer Karel Uyttersprot)

Mijnheer de vice-eersteminister, met de wet van 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen wou men een regeling treffen met betrekking tot de auteursrechten en de naburige rechten. Tot een inkomen van 54 000 euro werd dit gekwalificeerd als roerend inkomen. Nu blijken er toch wel wat vragen te rijzen in de praktijk. Heel wat journalisten hebben nu problemen met hun eigen belastingsinspectie. Er valt een disparate aanpak van de problemen op te merken. Zo zijn er belastingsdiensten die de inkomsten voor 100 % als roerende inkomsten beschouwen, in Gent wordt er dan weer een regeling gehanteerd waarbij 30 % als roerend inkomen wordt beschouwd en 70 % als niet-roerend inkomen, in Aalst is er een 50/50-regeling, terwijl in Dendermonde bijvoorbeeld de inkomsten van een zelfstandige journalist voltijds als niet-roerend inkomen worden beschouwd, niettegenstaande het feit dat zij allen dezelfde administratieve formaliteiten vervullen als hun collega's. Daarom heb ik een aantal vragen. Hebt u weet van de problemen ? Zijn er eenduidige richtlijnen aan de verschillende belastingsdiensten voor een juiste interpretatie van de wet ? Is de volledige vergoeding van de betrokkenen binnen de aangegeven limieten van 54 000 euro per jaar aan te zien als een roerend inkomen ? Zijn de belastingsinspecties en de belastingsdiensten op de juiste manier geïnformeerd ?

ANTWOORD (van de heer Vanackere, Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken)

Mijnheer de voorzitter, de wet van 16 juli 2008 heeft een forfaitaire en gunstige belastingregeling op auteursrechten en naburige rechten ingevoerd. De wet had tot doel om de belastingregeling op die rechten te wijzigen, te verduidelijken en te vereenvoudigen door het fiscale recht en het gemene recht op elkaar af te stemmen. De wet is uit een parlementair initiatief voortgekomen en de wetgever heeft toen zeer duidelijk gesteld dat de nieuwe bepalingen enkel betrekking hebben op de inkomsten die auteurs en kunstenaars verkrijgen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke of verplichte licenties bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. De toenmalige minister van Financiën heeft in een rondzendbrief die op 9 december 2008 is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, duidelijk de draagwijdte van de wet toegelicht. Er is een redenering in twee fases nodig om te bepalen of de inkomsten, die aan een auteur of kunstenaar worden toegekend, in de nieuwe wet worden bedoeld. Ten eerste, is het werk waarmee hij inkomsten kon behalen een beschermd werk? Ten tweede, vloeien deze inkomsten voort uit een cessie of concessie van zijn geldelijke rechten op het werk? Pas als aan die twee voorwaarden is voldaan, kan er sprake zijn van een auteursrecht in de zin van die wet. Het is niet aanvaardbaar dat inkomsten, die eerst uit bezoldigingen of winsten uit vrije beroepen bestaan, door de nieuwe regeling in auteursrechten zouden worden omgezet. In de huidige stand van zaken kan ik bijgevolg alleen meedelen dat op basis van de juridische en feitelijke gegevens, in het bijzonder de tussen de partijen afgesloten overeenkomsten, geval per geval moet worden uitgemaakt wat de werkelijke aard is van de door de auteur verkregen vergoeding. In voorkomend geval zal een onderscheid moeten worden gemaakt tussen enerzijds de vergoeding voor de prestatie als auteur, naar aanleiding van de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, die in principe belastbaar is als beroepsinkomen, en anderzijds de vergoeding die wordt verkregen naar aanleiding van de cessie of concessie van auteursrechten, naburige rechten, of wettelijke of verplichte licenties aan een derde.

Bij de wetten van 28 december 2011 en 27 december 2012 is de regeling van de auteursrechten verder verduidelijkt, onder meer op het vlak van de verplichte aangifte van de inkomsten. Naar aanleiding daarvan zal worden overgegaan tot een verdere verduidelijking van de reeds bestaande richtlijnen.

WEDERANTWOORD (van de heer Karel Uyttersprot)

Mijnheer de minister, ik kan dit een beetje plaatsen, maar het probleem stelt zich bij journalisten die voor eenzelfde opdrachtgever schrijven. Als een journalist in een ander fiscaal gebied woont maar toch aan dezelfde voorwaarden voldoet inzake fiches, facturatie en juridisch statuut wordt hij door de belastinginspectie toch op een andere manier benaderd. Dit is toch wel merkwaardig.

CONCLUSIE (van de heer Vanackere)

Ik kan u ook bevestigen dat ik de gelijke behandeling en waarschijnlijkheid van een controle, welke ook het arrondissement is waarin een belastingplichtige zich bevindt, als een belangrijke prioriteit naar voren heb geschoven in mijn gesprekken met Hans D'Hondt, de voorzitter van de FOD Financiën. Ik zal hier blijven op toezien. Naar aanleiding van uw vraag heeft u er mij op zijn minst op gewezen dat er op dat vlak mogelijk nog wat verbetering mogelijk is. Ik zal dit zeker opnemen met mijn administratie.