Artikel 203, WIB 92

Art. 203, § 2, zesde lid, inleidende zin, is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (08.01.2023) (art. 18, W 21.12.2022 - B.S. 29.12.2022; Numac: 2022043130)


§ 1. De in artikel 202, § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten zijn bovendien niet aftrekbaar wanneer ze worden verleend of toegekend door:

1° een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen of die gevestigd is in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België of die gevestigd is in een rechtsgebied dat op het einde van het belastbare tijdperk is opgenomen op de EU-lijst van niet coöperatieve rechtsgebieden;

2° een financieringsvennootschap, een thesaurievennootschap of een beleggingsvennootschap andere dan deze bedoelde onder 2°bis die, alhoewel ze in het land van haar fiscale woonplaats onderworpen is aan een in 1° vermelde belasting, in dat land een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht;

2°bis een beleggingsvennootschap met vast kapitaal voor belegging in vastgoed, een gereglementeerde vastgoedvennootschap of een buitenlandse vennootschap:

- waarvan het hoofddoel de verwerving of de bouw van onroerende goederen met het oog op de ter beschikkingstelling aan gebruikers is, of het rechtstreeks of onrechtstreeks aanhouden van deelnemingen in entiteiten met een vergelijkbaar maatschappelijk doel is;

- die onderworpen is aan beperkingen, die ten minste de verplichting omvat om een deel van zijn inkomen aan zijn aandeelhouders uit te keren;

- die, alhoewel hij in het land van zijn fiscale woonplaats onderworpen is aan een in 1° vermelde belasting, in dat land een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht;

3° een vennootschap voor zover de inkomsten die ze verkrijgt, niet zijnde dividenden, hun oorsprong vinden buiten het land van haar fiscale woonplaats en ze in het land van de fiscale woonplaats een afzonderlijke belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht;

4° een vennootschap voor zover ze winsten verwezenlijkt door tussenkomst van een of meer buitenlandse inrichtingen die globaal genomen zijn onderworpen aan een aanslagregeling die aanzienlijk gunstiger is dan in België;

5° een vennootschap, andere dan een beleggingsvennootschap of een in 2°bis bedoelde vennootschap, die dividenden wederuitkeert die in toepassing van het 1° tot 4°, zelf niet zouden kunnen worden afgetrokken ten belope van ten minst 90 %

6° een vennootschap in de mate dat die deze inkomsten in aftrek heeft genomen of kan nemen van haar winst;

7° een vennootschap die inkomsten uitkeert die verbonden zijn met een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen waarvan de administratie, rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden, heeft aangetoond, tenzij bewijs van het tegendeel, dat deze handeling of dit geheel van handelingen kunstmatig is en is opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen de aftrek op de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, bedoelde inkomsten, de in artikel 266, eerste lid, bedoelde verzaking op deze inkomsten of §n van de voordelen van Richtlijn 2011/96/EU in een andere lidstaat van de Europese Unie te verkrijgen.

De gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen als vermeld in het eerste lid, 1°, worden geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België, wanneer in de gevallen bepaald door de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit:

- hetzij, het gemeenrechtelijk nominaal tarief op de winsten van de vennootschap, lager is dan 15 %;

- hetzij, gemeenrechtelijk, het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt, lager is dan 15 %

Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België.

§ 2. Paragraaf 1, eerste lid, 1°, is niet van toepassing op dividenden die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, eerste lid, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen.

Paragraaf 1, eerste lid, 2° en 2°bis, is niet van toepassing op de dividenden respectievelijk verdeeld door de beleggingsvennootschappen en door de in § 1, eerste lid, 2°bis, bedoelde vennootschappen waarvan de statuten in de jaarlijkse uitkering voorzien van ten minste 90 %, of wanneer het gaat om in § 1, eerste lid, 2°bis, bedoelde vennootschappen, ten minste van 80 %, van de inkomsten die ze hebben verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, voor zover en in de mate dat die inkomsten voortkomen uit dividenden die zelf beantwoorden aan de in § 1, eerste lid, 1° tot 4°, bedoelde aftrekvoorwaarden of uit meerwaarden die ze hebben verwezenlijkt op aandelen die krachtens artikel 192, § 1, voor vrijstelling in aanmerking komen. De bovenvermelde drempel van 90 % is niet van toepassing op dividenden die worden uitgekeerd door Europese langetermijnbeleggingsinstellingen.

Paragraaf 1, eerste lid, 2°, is niet van toepassing op dividenden verdeeld door private privaks als bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, in de mate dat de inkomsten voortkomen van gerealiseerde meerwaarden op beleggingen als bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°, of dividenden voortkomende van die beleggingen.

Voor de toepassing van het derde lid, worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een alternatieve instelling voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming als bedoeld in artikel 3, 9°, van de wet van 19 april 2014, die zijn geregeld bij statuten, opgericht voor een bepaalde duur en met als uitsluitend doel de collectieve belegging in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen en waarvan de financiële instrumenten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 298 van deze wet.

Paragraaf 1, eerste lid, 2° en 5°, is niet van toepassing op verkregen dividenden wegens een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming in een financieringsvennootschap gelegen in een Lidstaat van de Europese Unie die, voor de aandeelhouder, beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, voor zover en in de mate dat de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk van de financieringsvennootschap niet hoger is dan 33 % van de schulden.

Paragraaf 1, eerste lid, 2°, voor wat betreft de door een bij de FOD Financiën op de lijst van de gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen ingeschreven vennootschap of een door de Autoriteit voor financiële Diensten en Markten erkende Europese langetermijnbeleggingsinstelling verleende of toegekende inkomsten, en 2°bis, is niet van toepassing op het deel van de verleende of toegekende inkomsten dat voorkomt uit inkomsten van onroerende goederen:

- die zich bevinden in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig ander verdrag voorziet in een uitwisseling van inlichtingen die noodzakelijk is voor de toepassing van de nationale wettelijke bepalingen van de contracterende Staten, en;

- die onderworpen werden aan de vennootschapsbelasting, aan de belasting van niet-inwoners, of aan een buitenlandse belasting die analoog is aan deze belastingen, en niet genieten van een belastingregeling die buitensporig afwijkt van het gemeen recht.

Paragraaf 1, eerste lid, 4°, is niet van toepassing wanneer de daadwerkelijk geheven belasting globaal genomen op de winsten die voortkomen uit de buitenlandse inrichting ten minste 15 % bedraagt of wanneer de vennootschap en haar buitenlandse inrichting gevestigd zijn in Lidstaten van de Europese Unie.

Paragraaf 1, eerste lid, 5°, is niet van toepassing wanneer de vennootschap die wederuitkeert:

1° een binnenlandse vennootschap is of een buitenlandse vennootschap, gevestigd in een land waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft ondertekend en die er is onderworpen aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht, en waarvan de aandelen zijn opgenomen in de notering aan een effectenbeurs van een Lidstaat van de Europese Unie onder de voorwaarden van de Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd, of van een derde Staat waarvan de wetgeving minstens gelijkwaardige toelatingsvoorwaarden voorziet;

2° een vennootschap is waarvan de verkregen inkomsten uitgesloten werden van het recht op aftrek dat door dit artikel in België wordt geregeld of door een maatregel met gelijkwaardige uitwerking naar buitenlands recht.

Voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 7°, wordt een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen als kunstmatig beschouwd voor zover zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.

§ 3. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 5°, en onverminderd § 2, worden de dividenden die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verleend of toegekend door de in § 1, eerste lid, 1° tot 2°bis, bedoelde vennootschappen, geacht niet aan de aftrekvoorwaarden te beantwoorden.

§ 4. Wat de toekenning betreft van het regime van de definitief belaste inkomsten aan dividenden afkomstig van door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten erkende vennootschappen met vast kapitaal voor belegging in niet-genoteerde aandelen, wordt de 90 % drempel bedoeld in § 2, tweede lid, geacht vervuld te zijn wanneer die beleggingsvennootschappen de winst van het boekjaar hebben uitgekeerd met toepassing van artikel 35 van het koninklijk besluit van 10 juli 2016 met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven en voorzover zij daartoe met toepassing van dit artikel verplicht waren.

§ 5. Voor de toekenning van het stelsel van definitief belaste inkomsten aan dividenden afkomstig van beleggingsvennootschappen met vast kapitaal voor belegging in vastgoed of van in § 1, eerste lid, 2°bis, bedoelde vennootschappen, wordt de 80 % drempel bedoeld in § 2, tweede lid, geacht vervuld te zijn wanneer die beleggingsvennootschappen de netto-opbrengst hebben uitgekeerd met toepassing van respectievelijk artikel 27, § 1, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, van artikel 13, § 1, van het koninklijk besluit van 13 juli 2014 met betrekking tot gereglementeerde vastgoedvennootschappen en van artikel 22 van het koninklijk besluit van 9 november 2016 met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen, en dit voor zover zij daar in toepassing van de voormelde artikelen toe verplicht waren.