Artikel 20, KB/WIB 92
Art. 20, is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voorzover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is (art. 1 en 2, KB 03.04.2003 - B.S. 30.04.2003; Numac: 2003003232)
§ 1. Opdat de meerwaarden verwezenlijkt op de bedrijfsvoertuigen genoemd in artikel 44bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de vrijstelling genieten waarin dat artikel voorziet, moeten de bedrijfsvoertuigen die zijn verkregen via herbelegging beantwoorden aan de volgende ecologische normen:
1° wat betreft de aanhangwagens en opleggers bestemd voor het vervoer van goederen met een maximum toegelaten massa van minstens vier ton, deze moeten in nieuwe staat zijn verkregen en uitgerust zijn met een luchtvering of een als gelijkwaardig erkende vering;
2° wat betreft de aanhangwagens die uitsluitend getrokken worden door autobussen of autocars en waarvan de toelaatbare maximummassa meer bedraagt dan 750 kg, deze moeten in nieuwe staat verkregen zijn;
3° wat betreft de trekkers en vrachtauto's aangewend voor goederenvervoer en de autobussen en autocars aangewend voor bezoldigd personenvervoer, deze moeten in nieuwe staat verkregen zijn of mogen, op het tijdstip van verwerving, niet meer dan drie jaar daarvoor in het verkeer zijn gebracht, en moeten beantwoorden aan één van de volgende alternatieve voorwaarden:
a) het niveau van de stikstofemissie (NOx-norm) is lager dan 4,9 gr/kWh;
b) het voertuig is uitgerust met een luchtvering of met een als gelijkwaardig erkende vering;
c) het voertuig is voor minstens 25 % uit recycleerbare materialen opgebouwd;
d) het koetswerk van het voertuig is gespoten in een niet-milieubelastende laklaag;
e) het voertuig maakt voor de transmissie gebruik van een elektronisch gestuurde versnellingsbak;
f) het voertuig is uitgerust met een dodehoekspiegel, camera- of radarbewaking ter verbetering van het gezichtsveld van de bestuurder;
g) in het geval van autocars en autobussen zijn alle zetels voorzien van veiligheidsgordels;
4° wat betreft de autovoertuigen aangewend als taxidienst of tot verhuring met bestuurder, deze moeten in nieuwe staat verkregen zijn.
§ 2. Zodra één van de alternatieve voorwaarden genoemd in paragraaf 1, 3°, een verplichte norm wordt, moet het voertuig aan minstens één van de andere alternatieve voorwaarden voldoen om als geldige wederbelegging in aanmerking te kunnen komen.
§ 3. De in de eerste paragraaf vastgestelde ecologische normen moeten verantwoord worden door bewijsstukken afgeleverd door de constructeur, invoerder of installateur.