Artikel 413/1, WIB 92
Art. 413/1, § 2, eerste lid, § 3, 9°, en § 4, eerste lid, tweede lid (Franse tekst) en derde lid, treedt in werking voor alle of bepaalde categorieën van houders van een ondernemingsnummer, evenals voor natuurlijke personen, op een datum respectievelijk te bepalen door de Koning, en ten laatste op 01.01.2028 (art. 41 en 222, W 12.05.2024 - B.S. 30.05.2024; Numac: 2024003880)
§ 1. De in paragraaf 2 beoogde keuze tussen de onmiddellijke betaling en de gespreide betaling is enkel van toepassing op het resterend verschuldigd gedeelte van de inkomstenbelastingen gevestigd op basis van de volgende inkomsten:
1° de in artikel 28, eerste lid, 1°, en artikel 228, § 2, 5°, bedoelde stopzettingsmeerwaarden, voor zover aan de voorwaarden van artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, en tweede lid, wordt voldaan en voor zover de ingebrachte goederen aangewend blijven in de Staat van de fiscale woonplaats van een intra-Europese vennootschap of binnen een buitenlandse inrichting van een intra-Europese vennootschap gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet;
1°/1 de in artikel 185/1 bedoelde meerwaarde;
2° het gedeelte van het maatschappelijk vermogen dat als uitgekeerd dividend wordt aangemerkt ten gevolge van de overdracht als bedoeld in artikel 210, § 1, 4°, van de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer naar een andere lidstaat van de Europese Unie of naar een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse bijstand voor de invordering voorziet en in de mate dat dit dividend voortvloeit uit de meerwaarden op de ten gevolge van de verrichting overgedragen bestanddelen, die aangewend worden en behouden blijven in de fiscale woonplaats van de vennootschap of binnen een buitenlandse inrichting van deze vennootschap die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet;
3° het gedeelte van het maatschappelijk vermogen dat als uitgekeerd dividend wordt aangemerkt ten gevolge van een fusie, een splitsing, een met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting of een met een splitsing gelijkgestelde verrichting, en waarop de bepalingen van artikel 211 van toepassing zijn en in de mate dat dit dividend voortvloeit uit de meerwaarden op de ten gevolge van de verrichting verkregen bestanddelen, die aangewend worden en behouden blijven in de fiscale woonplaats van een vennootschap of binnen een buitenlandse inrichting van deze vennootschap die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet;
4° de in artikel 228, § 2, 3°, bedoelde meerwaarde die wordt vastgesteld of verwezenlijkt naar aanleiding van een verrichting bedoeld in de inleidende zin van artikel 231, § 2, eerste lid, door een in artikel 229 bedoelde Belgische inrichting, in de mate dat het een meerwaarde betreft op de ten gevolge van de verrichting verkregen bestanddelen, die aangewend worden en behouden blijven in de fiscale woonplaats van een vennootschap of een buitenlandse inrichting van deze vennootschap die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet;
5° de in artikel 228, § 2, 3°bis, bedoelde meerwaarde die wordt verwezenlijkt door een in artikel 229 bedoelde Belgische inrichting en wordt vastgesteld naar aanleiding van de onttrekking van bestanddelen ten voordele van de fiscale woonplaats van een vennootschap of een buitenlandse inrichting van deze vennootschap die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet.
6° het gedeelte van het maatschappelijk vermogen dat als uitgekeerd dividend wordt aangemerkt bij toepassing van artikel 210/1 in het geval dat de vennootschap niet langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen is.
7° de in artikel 18, eerste lid, 3°/1, bedoelde niet uitgekeerde winst, indien deze afkomstig is van een juridische constructie die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het resterend verschuldigd gedeelte van de inkomstenbelastingen als volgt bepaald:
- in hoofde van de in artikel 3 bedoelde belastingplichtigen, het bedrag dat nog verschuldigd is na toepassing van de in artikel 444 bedoelde belastingverhogingen en de in artikel 466 bedoelde aanvullende belastingen en na verrekening van de in artikelen 175 tot 177 bedoelde bonificatie, de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 bedoelde voorafbetalingen, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting, de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing, de belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 134, § 3 en 145^35, tiende lid, 289bis, 289ter en 289ter/1, en de gewestelijke belastingkredieten, vermenigvuldigd met de verhouding tussen, enerzijds, de belasting Staat op de in het eerste lid, 1°, bedoelde inkomsten en, anderzijds, de som van de belasting Staat en de belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, eerste lid, 6°, 9° en 13°, bedoelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, eerste lid, 1°, belastbaar zijn. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt het nog verschuldigde bedrag en de hiervoor bedoelde verhouding voor de beide echtgenoten samen bepaald;
- in hoofde van de in artikel 179 bedoelde belastingplichtigen, het bedrag dat nog verschuldigd is, na toepassing van de in artikel 444 bedoelde belastingverhogingen en na verrekening van de in de artikelen 276 tot 289 en 289quater tot 295 bedoelde voorafbetalingen, voorheffingen en andere elementen, dat overeenstemt met het gedeelte van de overeenkomstig artikelen 215 tot 218 berekende belastingen naar verhouding tot het evenredige aandeel van de in het eerste lid, 1°, 1° /1, 2°, 3° en 6°, bedoelde inkomsten ten opzichte van het resultaat na toepassing van artikel 207/2;
- in hoofde van de in artikel 227, 1°, bedoelde belastingplichtigen, het bedrag dat nog verschuldigd is na toepassing van de in artikel 444 bedoelde belastingverhogingen en de in 245 bedoelde opcentiemen en na verrekening van de in artikelen 175 tot 177 bedoelde bonificatie, de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 bedoelde voorafbetalingen, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting, de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing, de belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 134, § 3 en 145^35, tiende lid, 289bis, 289ter en 289ter/1, en, desgevallend, de gewestelijke belastingkredieten, vermenigvuldigd met de verhouding tussen, enerzijds, de overeenkomstig de artikelen 130 tot 144 en 171 berekende belasting op de in het eerste lid, 1°, bedoelde inkomsten en, anderzijds, de overeenkomstig diezelfde artikelen berekende belasting op alle overeenkomstig de artikelen 232, eerste lid, 2°, en 248, § 2 en § 3, aan de belasting onderworpen inkomsten. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt het nog verschuldigde bedrag en de hiervoor bedoelde verhouding voor de beide echtgenoten samen bepaald;
- in hoofde van de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen, het bedrag dat nog verschuldigd is, na toepassing van de in artikel 444 bedoelde belastingverhogingen en na verrekening van de in artikel 276 tot 289 en 289quater tot 296 bedoelde voorafbetalingen, voorheffingen en andere elementen, dat overeenstemt met het gedeelte van de overeenkomstig artikel 246, eerste lid, 1°, berekende belastingen naar verhouding tot het evenredige aandeel van de in het eerste lid, 4° en 5°, bedoelde inkomsten ten opzichte van het geheel van de in de artikelen 246, eerste lid, 1°, bedoelde inkomsten.
§ 2. Het resterend verschuldigd gedeelte van de inkomstenbelastingen gevestigd op de in paragraaf 1 beoogde inkomsten moet worden betaald binnen een termijn van twee maanden vanaf de verzending van het aanslagbiljet:
1° ofwel voor het volledige bedrag;
2° ofwel voor één vijfde van dit bedrag, op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige binnen dezelfde termijn verzonden aan de bevoegde ontvanger en door middel van het in paragraaf 4 beoogde formulier. Het saldo wordt voldaan in gelijke termijnen in de loop van de volgende vier jaren ten laatste op elke verjaardatum van de vervaldag van de eerste betaling. Het saldo van het gedeelte van de belasting kan op elk moment in één keer worden betaald.
Wanneer de belastingschuldige kiest voor de in het eerste lid bedoeld gespreide betaling, kan deze van geen enkele andere maatregel genieten die het uitstel van betalingen voor dit resterend verschuldigd gedeelte tot gevolg heeft.
§ 3. Het in paragraaf 2 bedoeld saldo van het resterend verschuldigd gedeelte van de belasting moet, ten laatste op de laatste dag van de maand volgend op die waarin een van de volgende gevallen zich voordoet, geheel worden betaald:
1° de overdracht van de fiscale woonplaats van de belastingplichtige naar een andere buitenlandse Staat dan een lidstaat van de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet;
2° de vervreemding van alle of een deel van de activa;
3° de overdracht van alle of een deel van de activa naar een andere buitenlandse Staat dan een lidstaat van de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet;
4° de ontbinding van de belastingplichtige, met uitsluiting van de ontbinding zonder vereffening in het kader van een fusie, splitsing en verrichting gelijkgesteld met een fusie of met een splitsing, behalve indien de verrichting een in punt 3° bedoelde overdracht tot gevolg heeft;
5° het overlijden van de in artikel 28, eerste lid, 1°, bedoelde verkrijger natuurlijke persoon;
6° de overdracht van de woonplaats door de in artikel 28, eerste lid, 1°, bedoelde verkrijger natuurlijke persoon naar een andere buitenlandse Staat dan een lidstaat van de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarmee België een van toepassing zijnde overeenkomst heeft die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet;
7° de opening van een insolventieprocedure tegen de verkrijger van de gespreide betaling;
8° het niet respecteren van één van de vervaldagen van de in paragraaf 2, 2°, bedoelde gespreide betaling;
9° het niet binnen de wettelijke termijnen verzenden van het in paragraaf 4 bedoelde ingevuld, gedagtekend, ondertekend en voor volledig en juist gewaarmerkt formulier;
10° het niet stellen van een waarborg ter uitvoering van de overeenkomstig paragraaf 5 genomen beslissing van de adviseur-generaal van de administratie belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen.
§ 4. De belastingschuldige die kiest voor de gespreide betaling, verzendt jaarlijks ten laatste op de vervaldag van de betalingstermijn aan de bevoegde ontvanger een ingevuld, gedagtekend, ondertekend en voor volledig en juist gewaarmerkt formulier waaruit de inlichtingen blijken die betrekking hebben op de overgedragen activa waarop het resterend verschuldigd gedeelte van de inkomstenbelasting werd gevestigd, en waarvoor, overeenkomstig paragraaf 1, voor de gespreide betaling werd gekozen evenals op het zich voordoen van of de afwezigheid van oorzaken van verval.
De verzending van het in het eerste lid bedoelde formulier heeft van rechtswege tot gevolg dat afstand wordt gedaan van de op de verjaring verlopen termijn.
Wanneer hij het saldo van het resterend verschuldigd gedeelte van de belasting in één keer betaalt, verzendt de belastingschuldige een laatste formulier.
§ 5. De adviseur-generaal van de administratie belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen kan op elk moment, bij gemotiveerde beslissing, en dit op basis van het werkelijke risico van niet-invordering, de in paragraaf 2, 2°, bedoelde keuze voor gespreide betaling afhankelijk stellen van een zakelijke zekerheid of een persoonlijke borgstelling.
Binnen de maand na de kennisgeving van de in het eerste lid bedoelde beslissing kan de belastingschuldige een verhaal inleiden voor de beslagrechter van de plaats waar het kantoor is gevestigd van de ontvanger die belast is met de invordering van het geheel of een gedeelte van het resterend verschuldigd gedeelte waarvoor de garantie werd vereist.
De rechtspleging geschiedt zoals in kort geding.