Artikel 105, KB/WIB 92
Art. 105, eerste lid, 1°, k), eerste streepje, en eerste lid, 2°, b), is van toepassing 10 dagen na publicatie van het koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad (05.08.2023) (art. 9, KB 17.07.2023 - B.S. 26.07.2023; Numac: 2023043989)
Voor de toepassing van de artikelen 106 tot 119 verstaat men:
1° onder "financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen, behalve die welke voor 1 januari 1990 in vereffening zijn gesteld":
a) de in België gevestigde kredietinstellingen bedoeld in de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen evenals de Nationale Bank van België;
b) de ondernemingen die voldoen aan de volgende voorwaarden:
- een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap zijn;
- die, voor het belastbaar tijdperk dat de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten voorafgaat, aandelen bezat die de aard van financiële vaste activa hebben waarvan de aanschaffingswaarde gemiddeld ten minste 50 % vertegenwoordigde van haar balanstotaal bij het afsluiten van het boekjaar dat met dat belastbaar tijdperk is verbonden;
- en waarvan de aandelen zijn genoteerd op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 264, eerste lid, 2°bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of die voor ten minste 50 %, rechtstreeks of onrechtstreeks in het bezit zijn van een vennootschap die aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard is onderworpen, die niet een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht of die niet een aanzienlijk gunstigere regeling geniet dan de Belgische vennootschapsbelasting, en waarvan de aandelen genoteerd zijn op een gereglementeerde markt als bedoeld in hetzelfde artikel. Voor de toepassing van deze voorwaarde worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België;
c) de financiële ondernemingen die voldoen aan de volgende voorwaarden:
- een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap zijn;
- welke behoort tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
- welke haar activiteiten uitsluitend uitoefent in het voordeel van de vennootschappen van de groep;
- welke zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard;
- welke zich uitsluitend financiert bij binnenlandse vennootschappen of rechtspersonen als bedoeld in de artikelen 220 en 227 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met als enig doel eigen verrichtingen of verrichtingen van verbonden of geassocieerde vennootschappen te financieren;
- en welke geen aandelen bezit waarvan de aanschaffingswaarde meer bedraagt dan 10 % van de fiscale nettowaarde van de financiële onderneming;
d) (...)
e) (...)
f) de in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet en krediegevers inzake consumentenkrediet die bij toepassing van boek VII, titel 4, hoofdstuk 4, afdeling 2 en 3, van het Wetboek economisch recht, gemachtigd zijn om het bedrijf van kredietgever inzake consumentenkrediet of van kredietgever inzake hypothecair krediet op het Belgisch grondgebied uit te oefenen;
g) (...)
h) (...)
i) de Belgische verzekeringsondernemingen die binnenlandse vennootschappen zijn en de Belgische inrichtingen van buitenlandse verzekeringsondernemingen;
j) de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen die onder de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen vallen, zomede die welke onder het Vlaams decreet van 7 mei 2004 betreffende de investeringsmaatschappijen van de Vlaamse overheid vallen;
k) de hierna volgende vennootschappen voor huisvestingskrediet:
- de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, de Société wallonne du Logement, de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, de Vlaamse Landmaatschappij of andere gewestelijke huisvestingsmaatschappijen, en de door hen of de door de bevoegde regering erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen;
- het Vlaams Woningfonds, de Société wallonne du Crédit social, de Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie en het Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zomede de door het Vlaamse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Waalse Gewest erkende vennootschappen of instellingen die tot doel hebben leningen toe te staan voor de aankoop van een bouwgrond, voor de aankoop, het bouwen, het verbouwen, het renoveren of het inrichten van een gezinswoning, alsmede voor de uitrusting daarvan met geschikt meubilair of voor de uitvoering van energiebesparende maatregelen;
l) de Belgische inrichtingen van niet in a tot k vermelde openbare of private instellingen met rechtspersoonlijkheid, waarvan de werkzaamheid uitsluitend bestaat in het toestaan van kredieten en leningen;
2° onder "parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen":
a) de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die onder de toepassing vallen van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, zomede alle andere inrichtingen of instellingen die krachtens de sociale wetgeving belast zijn met het inzamelen, centraliseren, kapitaliseren en verdelen van de gelden bestemd voor het toekennen van door die wetgeving vastgestelde voordelen, en zich met geen andere exploitaties of verrichtingen van winstgevende aard dan de plaatsing van de vermelde gelden bezighouden;
b) het Federale Agentschap van de Schuld, de Nationale Kas voor Rampenschade, de Deposito- en Consignatiekas, (...) de spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten afhangen, zomede de verenigingen zonder winstoogmerk Gezinsbond en Ligue des Familles in zover zij goedkope leningen aan hun leden verstrekken;
c) de internationale of supranationale instellingen naar publiek recht of de Belgische inrichtingen van dergelijke instellingen die krachtens internationale overeenkomsten of krachtens bijzondere, voor de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen geldende wettelijke bepalingen, van belasting op hun in België verkregen inkomsten zijn vrijgesteld;
3° onder "beroepsbeleggers":
a) de aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners die de rentegevende roerende kapitalen voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt;
b) de binnenlandse vennootschappen die niet vermeld zijn in 1° van dit artikel;
c) de niet in 1° van dit artikel vermelde inrichtingen waarover niet-inwoners, die belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232, 2°, a, en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in België beschikken;
4° onder "privé-spaarders", de aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners die hun rentegevende roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt;
5° onder "spaarders niet-inwoners", de in artikel 227 van hetzelfde Wetboek vermelde belastingplichtigen die hun roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt.
6°
a) onder "vennootschap van een lid-Staat", de vennootschappen zoals ze zijn omschreven in de richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 (2003/49/EG) betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lid-Staten, met dien verstande dat, voor wat de vennootschappen naar Belgisch recht betreft, de verwijzing naar "besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid" moet worden begrepen als een verwijzing naar de "besloten vennootschap";
b) onder "verbonden vennootschappen", twee vennootschappen die binnen de Europese Unie gevestigd zijn en aan de volgende voorwaarden beantwoorden:
- ofwel bezit één van beide verbonden vennootschappen een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 % in het kapitaal van de andere die gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden;
- ofwel bezit een derde vennootschap die binnen de Europese Unie gevestigd is, een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 % in het kapitaal van elk van deze vennootschappen die gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.
Voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 %, wordt er geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.